Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/1.1
1.1 Verantwoording en afbakening
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS297639:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Trb. 1990, 156; de tekst vervangt de aanvankelijke vertaling, opgenomen in Trb. 1951, 154, p. 3637.
Trb. 1951, 154.
Het begrip 'burgerlijke rechten en verplichtingen' zal slechts aan de orde worden gesteld in het kader van de vraag in welke gevallen men toegang heeft tot de burgerlijke rechter (zie par. 23.1).
In het bijzonder zijn hier te vermelden de studies van Viering (1994) en van Lemmens (1989).
Bij uitspraak van 8 oktober 1980, 8974/80, NJ 1981, 149 (EAA), oordeelde de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM) dat de art. 6-BBA (oud)-procedure niet valt onder het bereik van art. 6 EVRM.
Zie voor deze en andere vormen van privaatrechtelijke conflictbeslechting buiten de overheidsrechter om onder andere de EUR-bundel Overheidsrechter gepasseerd (Arnhem 1988), de Jonge Balie Congresbundel De rechter aan de kant (Zwolle 1992) en Dommering (1983), p. 217 e.v. Zie over procesrechtelijke hoofdbeginselen voor oplossing van privaatrechtelijke conflicten buiten de overheidsrechter om Hl Snijders in genoemde EUR-bundel, p. 401-412, en ten slotte meer specifiek over de plaats van art. 6 EVRM in de arbitrage GJ. Wiarda in de EUR-bundel, p. 413-429, en Olivier Jacot-Guillarmod (1990), p. 281-294, en - wederom - Snijders (1995), m.n. onder nr. 3.2 en nr. 6.
Dommering (1983), p. 155.
Als overige preadviseurs traden op P. van Dijk (algemeen gedeelte), E.P. von Brucken Fock (voor het strafprocesrecht) en E.M.H. Hirsch Ballin (voor het administratieve procesrecht). Een verslag van de vergadering is geschreven door J.C.M. Leijten in het NJ B1983, p. 817-821. Zie overigens over art. 6 EVRM en het gemeenschapsrecht het preadvies van M.B.W. Biesheuvel voor de Nederlandse Vereniging voor Europees Recht 1988, verschenen in SEW 1988, p. 659-705.
Tot 1 november 1998 bestond ook nog als 'voorportaal' van het Europese Hof de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, welker uitspraken wezenlijk hebben bijgedragen aan de uitkristallisering van art. 6 EVRM. Per genoemde datum zijn het Europese Hof en de Europese Commissie in elkaar opgegaan in één permanent Hof; zie daarover nader hieronder nr. 1.3 in fine.
Zie de wetten van 6 december 2001, Stb. 2001, 580-584.
Met name zijn hier te vermelden het preadvies van Hl Snijders voor de Orde van Advocaten 1987, 'Prijzig recht, kwetsbaar recht', Adv.bl. 1987, p. 325 e.v., het proefschrift uit 1987 van B.W.N. de Waard, Beginselen van behoorlijke rechtspleging (diss. Utrecht 1987), het artikel 'Algemene beginselen van behoorlijke rechtspraak' van Stout en Van Maarseveen in NJ B 1979, p. 193 e.v., het gelijknamige artikel van J.M. Polak in NJ B 1968, p. 417-422, en ten slotte dezelfde in zijn preadvies voor de Vereniging voor Bouwrecht 1976, Vormen en beginselen van rechtspraak in het algemeen, p. 5-35.
Zo heeft W.J. Habscheid in zijn bijdrage 'Les principes fondamentaux du droit judiciaire privé' in de bundel Towards justice with a human face (bundel ter gelegenheid van het eerste internationale congres over burgerlijk procesrecht, Antwerpen/Deventer 1978), p. 33-66, een diepgravende studie verricht naar de beginselen van burgerlijk procesrecht zonder ook maar enige verwijzing naar art. 6 EVRM.
Verdrag van 19 december 1966, Trb. 1978, 177. Het verdrag is in 1978 door Nederland goedgekeurd en in maart 1979 voor Nederland in werking getreden.
Vergelijk tevens Heringa (1987), p. 116.
Zo door Rogier (1994), p. 879-893.
Rogier, a.w., p. 880. Hij wijst op lacunes in de Nederlandse fiscale wetgeving en in de strafrechtspraak op deze punten.
Zulks concludeerde ik reeds in 1996 uit het rechtspraakoverzicht met betrekking tot beide verdragsartikelen in het Repertorium Nederlandse rechtspraak mensenrechtenverdragen, onder redactie van A.W. Heringa en J.G.C. Schokkenbroek (Leiden 1993).
A.W. Heringa, a.w., p. 123.
Art. 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt in de Nederlandse vertaling.1
'Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.'
In de authentieke Engelse en Franse verdragstekst2 heet het:
'In the determination of his civil rights and obligations or of any criminal charge against him, everyone is entitled to a fair and public hearing within a reasonable time by an independent and impartial tribunal established by law. Judgment shall be pronounced publicly but the press and public may be excluded from all or part of the trial in the interests of morals, public order or national security in a democratic society, where the interests of juveniles or the protection of the private life of the parties so require, or to the extent strictly necessary in the opinion of the court in special circumstances where publicity would prejudice the interests of justice.'
respectievelijk
'Toute personne a droit à ce que sa cause soit entendue équitablement, publiquement et dans un délai raisonnable, par un tribunal indépendant et impartial, établi par la loi, qui décidera, soit des contestations sur ses droits et obligations de caractère civil, soit du bien fondé de toute accusation en matière pénale dirigée contre elle. Le jugement doit être rendu publiquement, mais l'accès de la salle d'audience peut être interdit à la presse et au public pendant la totalité ou une partie du procès dans l'intérêt de la moralité, de l'ordre public ou de la sécurité nationale dans une société démocratique, lorsque les intérêts des mineurs ou la protection de la vie privée des parties au procès l'exigent, ou dans la mesure jugée strictement nécessaire par le tribunal, lorsque dans des circonstances spéciales la publicité serait de nature à porter atteinte aux intérêts de la justice.'
Art. 6 lid 1 EVRM is een bepaling met een ruim, of beter: in de loop der tijden steeds ruimer geworden, toepassingsgebied. De buitengrenzen van het begrip 'burgerlijke rechten en verplichtingen' zijn steeds verder verlegd. Over het toepassingsgebied, derhalve over de vaststelling van de buitengrenzen van art. 6 lid 1 EVRM, gaat dit boek (voor zover dat niet nodig is )3 niet. Daarvoor zij verwezen naar andere studies over dit onderwerp.4
In het hierna volgende zal onderwerp van nadere beschouwing zijn de betekenis van de processuele garanties neergelegd in of voortvloeiend uit art. 6 lid 1 EVRM voor de Nederlandse civiele procedure. De administratieve procedure(s) en de strafprocedure, de twee andere grote takken van procesrecht, worden daarmee uit het onderzoek geëcarteerd.5 Buiten beschouwing zullen tevens worden gelaten, enerzijds de tegen de civiele rechtspraak aan liggende vormen van geschillenbeslechting (men denke hierbij onder andere aan geschillenbeslechting door het Centrum voor werk en inkomen (CWI, voorheen de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening) in het kader van de afgifte van een ontslagvergunning6 en aan geschillenbeslechting door de huurcommissie ten aanzien van de redelijkheid van (het voorstel tot) wijziging van de huurprijs), en anderzijds de bewust gekozen geschillenbeslechting van privaatrechtelijke conflicten buiten de overheidsrechter om (zoals de arbitrage en het bindend advies)7
Op art. 6 EVRM wordt veelvuldig (of mag men zeggen: te pas en te onpas) een beroep gedaan,8 ook in civilibus. Sprak Dommering er in 1983 nog van dat art. 6 EVRM ook bij civilisten in beeld begon te komen (de criminalisten hadden het artikel reeds eerder ontdekt),9 thans kan gesteld worden dat art. 6 EVRM vast onderdeel uitmaakt van het gedachtegoed van elke zichzelf respecterende civiele processualist. Sinds 1983, het jaar waarin de Nederlandse Juristen-Vereniging haar jaarlijkse vergadering wijdde aan het thema 'Tot welke wijzigingen in het Nederlandse recht dienen de beginselen van behoorlijke rechtspraak, neergelegd in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aanleiding te geven?', daarin onder meer - in enigszins journalistieke stijl gepreadviseerd door E.J. Dommering voor het civiele procesrecht,10 zijn de ontwikkelingen niet stil blijven staan.
Vele uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens11 zijn sinds 1983 met betrekking tot art. 6 lid 1 EVRM verschenen. Uitdrukkelijk zij overigens vermeld dat genoemde uitspraken niet slechts betrekking hebben op het civiele (proces)recht, maar een groot deel ook ziet op het administratieve en strafrecht. De gehele Straatsburgse jurisprudentie rondom dit artikel is evenwel van belang voor zover daaruit consequenties getrokken kunnen worden voor de civiele procedure, althans voor zover deze jurisprudentie tevens 'civiel georiënteerd' is.
Op nationaal niveau heeft ook de (hoogste) civiele rechter zich niet onbetuigd gelaten, daartoe vaak aangespoord door het onverminderd appel op art. 6 EVRM. Op wetgevend gebied hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan welke direct raken aan de in art. 6 EVRM geïncorporeerde processuele garanties. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de Wet op de rechtsbijstand (ter vervanging van de WROM) voor het recht op toegang tot de rechter en aan de per 1 januari 2002 ingevoerde herziening van ons burgerlijk procesrecht.12
Dit boek beoogt niet een theoretische verhandeling te zijn van de grondbeginselen van de (civiele) rechtspraak. Daarvoor zij verwezen naar andere uiteenzettingen.13 Een betoog over de fundamentele principes van het civiele procesrecht zou zelfs mogelijk zijn met geheel voorbijgaan aan art. 6 EVRM.14 In dit boek wordt art. 6 EVRM daarentegen tot 'Vorergebnis', tot uitgangspunt van studie genomen zonder voorafgaande reflectie op wat de minimumvereisten voor de civiele procedure zouden moeten inhouden. In dit werk wordt derhalve voor een meer 'terre-à-terre'-benaderingswijze gekozen: welke praktische betekenis heeft art. 6 EVRM voor de Nederlandse civiele rechtspleging? Daarbij worden de facetten van dit verdragsartikel op zo systematisch mogelijke wijze in kaart gebracht.
Die systematiek laat zich voor wat de hoofdstukindeling betreft grotendeels dicteren door de inhoud van art. 6 EVRM zelf. Opeenvolgend worden besproken: het recht op toegang tot de rechter (hoofdstuk 2), het recht op een eerlijke berechting (hoofdstuk 3), het recht op een openbare behandeling en uitspraak (hoofdstuk 4), het recht op afwikkeling van de procedure binnen een redelijke termijn (hoofdstuk 5) en ten slotte het recht op rechtspraak door een onafhankelijke en onpartijdige rechter (hoofdstuk 6). Het eerste element is het enige element dat niet in art. 6 EVRM expressis verbis is neergelegd, maar daaruit door de rechtspraak is afgeleid. Het gaat in de bespreking aan de overige elementen vooraf, omdat deze garantie ook logischerwijze prealabel is aan de vorige; men komt eerst aan de (bespreking van de) processuele garanties ten overstaan van de rechter toe indien men ook daadwerkelijk toegang tot deze heeft gekregen.
Wat de indeling per hoofdstuk aangaat, is zoveel mogelijk een systematiek op verschillende niveaus nagestreefd: na een algemene inleiding per element (waarin aan de orde komen bronnen, geschiedenis en doel en karakter van het betreffende element) worden in een volgende paragraaf de diverse deelaspecten van dat element geïnventariseerd. Vervolgens wordt telkens getracht te beschrijven hoe aan een bepaald aspect van een in art. 6 EVRM neergelegde eis op Straatsburgs niveau uitleg wordt gegeven, voorts op welke wijze dat aspect op nationaal niveau wordt geïnterpreteerd, en ten slotte of de verschillende interpretaties met elkaar in overeenstemming zijn dan wel dat sprake is van discordantie. Waar mogelijk wordt aan het geheel een eigen conclusie verbonden.
Bij de onderscheiden interpretaties wordt de focus niet slechts gericht op de rechtspraak van de Straatsburgse en nationale rechterlijke instanties, maar tevens op de verschillende wetgevingsproducten; afgezien van de huidige nationale wetgeving zal in het bijzonder ook aandacht worden besteed aan de door het Comité van Ministers van de Raad van Europa opgestelde aanbevelingen, waarvan de belangrijkste als bijlage achter in dit boek zijn opgenomen.
A décharge op voorhand geef ik hier aan dat de gevolgde systematiek niet meer is dan een werkmethode. Consequente doorvoering is niet altijd mogelijk gebleken (bijvoorbeeld omdat Straatsburgse jurisprudentie aangaande een bepaald aspect ontbrak). De lezer zij hiertegen ingescherpt.
Een laatste woord over de keuze van art. 6 EVRM als referentiekader voor de bestudering van het Nederlandse burgerlijk procesrecht. Een verdragsbepaling die zeer veel gelijkenis vertoont met art. 6 lid 1 EVRM is art. 14 lid 1 van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).15 In de Nederlandse vertaling luidt het eerste lid van dit verdragsartikel als volgt:
'Allen zijn gelijk voor de rechter en de rechterlijke instanties. Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie. De terechtzitting kan geheel of ten dele met gesloten deuren plaatsvinden, hetzij in het belang van de goede zeden, de openbare orde of de nationale veiligheid in een democratische samenleving, hetzij wanneer het belang van het privé leven van de partijen bij het proces dit vereist, hetzij voorzover de rechter dit strikt noodzakelijk acht op grond van de overweging, dat een openbare behandeling het belang van de rechtspraak zou schaden; evenwel zal elk vonnis dat wordt gewezen in een strafrechtelijk of burgerrechtelijk geding openbaar zijn, tenzij het belang van jeugdige personen zich daartegen verzet of het proces echtelijke twisten of de voogdij over kinderen betreft.'
De voornaamste reden waarom art. 14 IVBPR niet (mede) als vertrekpunt van studie is genomen, is gelegen in het feit dat deze bepaling naast art. 6 lid 1 EVRM geringe importantie heeft.16
Er is wel gewezen op de eigen betekenis van art. 14 IVBPR.17 Voor het civiele recht zou die eigen betekenis hooguit gelegen kunnen zijn in de uitdrukkelijke bepaling in art. 14 IVBPR dat 'allen gelijk zijn voor de rechter en de rechterlijke instanties'. Rogier trekt uit deze frase de conclusie dat niet alleen de toegang tot de rechter moet zijn verzekerd, maar dat die toegang ook voor allen in gelijke mate moet zijn verzekerd, en voorts dat het recht op een gelijke behandeling niet alleen betrekking heeft op gelijkheid voor de wet, maar ook op de toepassing van de wet door de rechter.18 Ik betwijfel of hier voor het civiele recht nu ten opzichte van art. 6 lid 1 EVRM een meerwaarde in zit. Zoals in hoofdstuk 2 zal blijken, heeft de Straatsburgse jurisprudentie uit art. 6 EVRM impliciet een recht op toegang tot de rechter afgeleid. Dit recht komt in beginsel (gelijkelijk) aan eenieder toe, zij het dat dit recht aan 'implied limitations' onderworpen is. Mij dunkt dat het aldus door 'Straatsburg' geïnterpreteerde recht op toegang per saldo dezelfde inhoud heeft als in art. 14 IVBPR.
Dat art. 14 IVBPR naast art. 6 EVRM voor het civiele recht een minimale betekenis heeft, blijkt tevens uit een ander, meer absoluut, gegeven: in de nationale civiele jurisprudentie overstijgt het beroep op art. 6 EVRM verre het beroep op art. 14 IVBPR en, indien al een appel op laatstgenoemd artikel wordt gedaan, dan gebeurt dit altijd in combinatie met art. 6 EVRM.19 Wellicht dat enkele formele zwakten in het toetsingsmechanisme van het IVBPR daar debet aan zijn. De bevoegdheden van het toezichthoudend orgaan van het IVBPR, het mensenrechtencomité, zijn namelijk vrij beperkt. Het comité heeft ten aanzien van een individuele klacht over schending van een verdragsbepaling op grond van art. 5 lid 4 van het facultatief protocol behorend bij het IVBPR slechts de bevoegdheid 'zijn inzichten bekend' te maken aan de desbetreffende verdragsstaat en aan de betrokken persoon en heeft voorts ten aanzien van statenklachten de beperkte bevoegdheid op grond van art. 40 IVBPR 'commentaar' te leveren op door verdragsstaten overgelegde rapporten. Deze mitigerende bepalingen vormen een barrière om een duidelijke uitspraak te doen over het feit of een verdragspartij zijn verplichtingen heeft geschonden. Het EHRM legt wat dat betreft met diens uitspraken meer gewicht in de schaal.
Met dit alles is niet gezegd dat art. 14 IVBPR van elke zin gespeend zou zijn. Er gaat in het bijzonder een zekere reflexwerking van uit: 'Op een groot aantal terreinen, met name artikel 14, heeft het Verdrag een versterkende functie ten aanzien van de ook in artikel 6 ECRM neergelegde normen; versterkend in die zin dat het nu nog minder voor de hand ligt ze minimaal uit te leggen:20 Over een al dan niet minimale uitleg van art. 6 EVRM kom ik hieronder te spreken.