Rb. Arnhem, 22-11-2012, nr. 12/428
ECLI:NL:RBARN:2012:BY6305
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
22-11-2012
- Zaaknummer
12/428
- LJN
BY6305
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BY6305, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 22‑11‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2013:1725, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 44 Wijzigingswet Woningwet; art. 56a Wijzigingswet Woningwet; art. 56b Wijzigingswet Woningwet
Uitspraak 22‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Bezwaar tegen aanhoudingsbesluit bouwvergunning eerste fase terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Van de juistheid van dit besluit, dat in rechte onaantastbaar is en verweerder ook zelf niet heeft herroepen, dient te worden uitgegaan. Eiseres beroept zich dienaangaande ook op de rechtszekerheid en betoogt dat, nu verweerder in dat aanhoudingsbesluit heeft geoordeeld dat de bouwaanvraag niet in strijd was met het bestemmingsplan, verweerder van dat oordeel niet meer mocht terugkomen. Gelet op een uitspraak van de ABRS van 19-09-2007, LJN: BB3847, mag verweerder slechts terugkomen van dat oordeel omtrent de strijdigheid met het bestemmingsplan indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden dan wel een door een derde gemaakt bezwaar. Gegrondverklaring beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen mededeling dat een bouwvergunning van rechtswege tot stand is gekomen. De mededeling dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, is ten onrechte gedaan, want de bouwaanvraag is in strijd met het bestemmingsplan. Voormelde uitspraak van de Afdeling van 19 september 2007, bezien in samenhang met het in rechte vast staand aanhoudingsbesluit van 4 maart 2009, staat niet aan dit oordeel in de weg. De vraag of sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan in het kader van de beoordeling of van rechtswege een bouwvergunning is ontstaan, vergt immers een afzonderlijke beoordeling van de rechter, zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld een uitspraak van 23 september 2009, LJN: BJ8275. Het oordeel van verweerder, ook als dat in rechte vaststaat en temeer als het is gegeven via een aanhoudingsbesluit, is aldus niet doorslaggevend. Voorts zou anders in strijd met de wet een bouwvergunning ontstaan en dat strookt niet met vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer een uitspraak van 3 juni 1988, LJN: AN0396, dat in strijd met de wet geen bouwvergunning kan worden verleend. Bovendien was in dit geval sprake van een bezwaar van een derde. Indien verweerder in bezwaar tot het oordeel komt dat geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan, dient het de bezwaren niet niet-ontvankelijk te verklaren omdat geen besluit in de zin van de Awb voorligt. In navolging van de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2010, LJN: BN9548, dient in een dergelijk geval het bezwaar gegrond te worden verklaard en te worden bepaald dat de mededeling dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, ten onrechte is gedaan.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/428
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 22 november 2012.
inzake
[B.V.], eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. drs. A.A.P.M. Theunen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder van 21 december 2011 en 28 augustus 2012.
2. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2011 heeft verweerder beslist op de bezwaren van eiseres, gericht tegen een aantal besluiten.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Op 29 augustus 2012 heeft verweerder de rechtbank een besluit van 28 augustus 2012 toegezonden. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 11 september 2012. Namens eiseres is verschenen [directeur], directeur en [financieel directeur], financieel directeur van de Belgische tak, bijgestaan door mr. drs. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Deurne. Tevens is verschenen C. van der Roest van Magor b.v., Adviesbureau voor ruimtelijke ordening ca. te Gorinchem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door F. Boon en M. de Jong, beiden werkzaam bij verweerders gemeente, bijgestaan door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Rotterdam.
3. Overwegingen
Inleiding
3.1
Op 20 november 2008 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een bouwvergunning eerste fase ten behoeve van het geheel oprichten van een bedrijfshal met kantoor, luifels en bedrijfswoning op het perceel [perceel]. Aangegeven is voorts dat op 18 november 2008 een milieuvergunning is aangevraagd.
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft verweerder de beslissing op de aanvraag eerste fase aangehouden.
Op 26 augustus 2010 heeft eiseres een bouwaanvraag tweede fase ingediend.
Bij besluit van 1 oktober 2010 heeft verweerder besloten deze aanvraag niet in behandeling te nemen en de beslissing aan te houden, aangezien nog niet is beslist op de aanvraag eerste fase.
Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 29 maart 2011 heeft verweerder eiseres bericht dat er van rechtswege een bouwvergunning eerste fase is verleend. Bij besluit van gelijke datum is aan eiseres een bouwvergunning tweede fase verleend.
Hiertegen heeft eiseres zowel als [naam derde] bezwaar gemaakt.
3.2
Bij het bestreden besluit van 21 december 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen het besluit van 4 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2010 ongegrond, de bezwaren van eiseres en [naam derde] tegen de mededeling dat van rechtswege een bouwvergunning eerste fase is verleend niet-ontvankelijk, de bouwvergunning tweede fase herroepen en de beslissing op deze aanvraag aangehouden, onder ongegrondverklaring van het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres.
3.3
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft het besluit van 21 december 2011 gemotiveerd aangevochten.
Toepasselijk recht
3.4
De bouwaanvragen zijn op 20 november 2008 respectievelijk 26 augustus 2010 gedaan. Met ingang van 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Ingevolge de artikelen 1.2, tweede lid, en 1.3, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo blijft op de onderhavige procedure het recht zoals dat gold vóór 1 oktober 2010 van toepassing. Naar dit recht wordt in het navolgende verwezen.
3.5
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet wordt een bouwvergunning geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning die overeenkomstig artikel 56a, eerste lid, in twee fasen wordt verleend: telkens binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 46, derde lid, is het eerste lid niet van toepassing, indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, bedoelde situatie zich voordoet.
Ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet mag slechts en moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d, e, f of g, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge artikel 56b, eerste lid, voor zover hier van belang, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning tweede fase aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit, waarbij de bouwvergunning eerste fase is verleend, nog niet is verstreken.
Belang en bevoegdheid
3.6
De enkele omstandigheid dat eiseres een nieuwe, gewijzigde, bouwaanvraag, onder de vigeur van de Wabo, bij het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft ingediend, maakt, anders dan verweerder heeft betoogd, niet dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van het onderhavige beroep.
3.7
Het betoog van eiseres dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland op de onderhavige bouwaanvraag diende te beslissen, nu zij ook hebben beslist op de aanvraag milieuvergunning, treft geen doel. De aanvraag dateert immers van voor de inwerkingtreding van de Wabo, onder welk recht verweerder bevoegd was te beslissen op een aanvraag voor bouwvergunning.
Ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het aanhoudingsbesluit van 4 maart 2009
3.8
Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres van 2 mei 2011, aangevuld op 8 juni 2011, mede opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 4 maart 2009, waarbij verweerder eiseres heeft bericht dat de bouwaanvraag eerste fase zal worden aangehouden. Het bezwaarschrift is echter niet binnen de bezwaartermijn ingekomen, zodat verweerder het bezwaar in zoverre bij het bestreden besluit van 21 december 2011 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank overweegt dat onder het aanhoudingsbesluit van 4 maart 2009 geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), bijvoorbeeld een uitspraak van 21 september 2011, LJN: BT2131, leidt het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, mits de belanghebbende daarop een beroep doet, stellende dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. Dit beginsel lijdt uitzondering indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Van bekendheid met de termijn kan in ieder geval worden uitgegaan indien de belanghebbende voor afloop van de termijn reeds werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener.
De rechtbank stelt vast dat eiseres destijds werd bijgestaan door C. van der Roest van Magor b.v., Adviesbureau voor ruimtelijke ordening. Desgevraagd heeft Van der Roest ter zitting bevestigd dat hij betrokken was als adviseur en dat hij dat werk dagelijks doet. Nu eiseres aldus voor afloop van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, is de termijnoverschrijding niet reeds verschoonbaar omdat onder het betrokken besluit geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Andere redenen waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, zijn niet gesteld, zodat de rechtbank van oordeel is dat verweerder het bezwaar van eiseres in zoverre terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is op dat punt dan ook ongegrond.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat van de juistheid van het besluit van 4 maart 2009, dat in rechte onaantastbaar is en verweerder ook zelf niet heeft herroepen, dient te worden uitgegaan. Eiseres beroept zich dienaangaande ook op de rechtszekerheid en betoogt dat, nu verweerder in dat besluit van 4 maart 2009 heeft geoordeeld dat de bouwaanvraag niet in strijd was met het bestemmingsplan, verweerder van dat oordeel niet meer mocht terugkomen.
Gelet op een uitspraak van de Afdeling van 19 september 2007, LJN: BB3847, mag verweerder slechts terugkomen van dat oordeel omtrent de strijdigheid met het bestemmingsplan indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden dan wel een door een derde gemaakt bezwaar.
Bezwaar tegen mededeling dat een bouwvergunning van rechtswege tot stand is gekomen
3.10
Verweerder heeft, in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie, het bezwaar tegen de mededeling van 29 maart 2011, dat van rechtswege een bouwvergunning eerste fase is verleend, niet-ontvankelijk verklaard. Van een dergelijk besluit is geen sprake, omdat de bouwaanvraag strijdig is met het bestemmingsplan.
3.11
In beroep heeft eiseres betoogd dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan en dat aldus een bouwvergunning van rechtswege tot stand is gekomen.
3.12
Het bouwplan is gelegen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” en is gesitueerd op gronden met de bestemming “Landelijk Gebied I” met de aanduiding bedrijven.
Uit artikel 5, derde lid, (bebouwingsvoorschriften), onder b (bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven), van de planvoorschriften volgt dat ter plaatse één bedrijfswoning is toegestaan.
Blijkens de definitie in artikel 1 onder m van de planvoorschriften wordt onder bedrijfs/dienstwoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
3.13
Naar vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer uitspraken van 1 oktober 2008, LJN: BF3893 en 13 januari 2010, LJN: BK9023, is voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang, of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht van de aanvrager opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat de bedrijfsprocessen zoveel tijd en aandacht van hem vragen, dat een redelijk belang bestaat om op het perceel te wonen.
3.14
Volgens het uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel heeft eiseres een groothandel in non-ferrometalen en –halffabrikaten. Onder meer is sprake van in- en verkoop en het (laten) bewerken van oude en nieuwe metalen, alsmede de exploitatie van kabelverwerkende bedrijven. In het aanvullend beroepschrift van 20 maart 2012 is vermeld dat eiseres handelt in metalen en een recyclingbedrijf exploiteert.
Met betrekking tot de noodzaak van de bedrijfswoning heeft eiseres het volgende van belang geacht.
Eiseres heeft gewezen op het belang van beveiliging van het bedrijf. Het bedrijf ligt in het buitengebied en niet op een bedrijventerrein. De waarde van de aanwezige metalen, onder andere die van koper, is hoog. Met een bedrijfswoning kan diefstal worden voorkomen. Alternatieve beveiligingsmethoden zijn niet goed mogelijk. De wens bestaat om het bedrijf op dezelfde wijze vorm te geven als het filiaal van het bedrijf in België. Bij dat bedrijf is ook een bedrijfswoning gerealiseerd. Ook wijst eiseres op het feit dat een bedrijfswoning zorgt voor rust en controle voor de omgeving, dat een bedrijfswoning voor een geluidafschermend effect richting woningen in noordwesten zorgt en dat een dergelijke woning op het braakliggende terrein verrommeling van dat terrein tegen gaat.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanwege de brandveiligheid.
3.15
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf van eiseres en nabijgelegen soortgelijke bedrijven ter plaatse al jaren functioneren zonder bedrijfswoning en dat beveiliging ook op andere wijze kan worden georganiseerd dan door permanente bewoning op of nabij het bedrijf. De wens om het bedrijf op te zetten zoals in België maakt niet dat er een noodzaak is voor een bedrijfswoning. Ook het aspect rust en controle maakt niet dat daarvoor een bedrijfswoning nodig is, aldus verweerder.
3.16
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, in navolging van de bezwarencommissie, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfswoning noodzakelijk is. De activiteiten vergen als zodanig geen voortdurend toezicht. Verweerder heeft terecht in de door eiseres aangevoerde omstandigheden onvoldoende grond gezien om aan te nemen dat de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht van hem opeisen, dat op grond daarvan een bedrijfswoning op het perceel noodzakelijk is. Beveiliging kan op andere wijze worden geregeld. De enkele stelling ter zitting dat de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met de brandveiligheid, is niet nader onderbouwd, en leidt aldus evenmin tot het oordeel dat een bedrijfswoning noodzakelijk is. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de geluidafschermende werking en het tegengaan van verrommeling – wat daar ook van zij - niet met zich brengen dat de bedrijfswoning noodzakelijk is. Dat kan ook op andere wijze bereikt worden.
3.17
Omdat verweerder op grond van het vorenstaande reeds terecht heeft geoordeeld dat de bouwaanvraag in strijd is met het bestemmingsplan behoeft de vraag of de bouwaanvraag (ook) nog in strijd is met het bestemmingsplan omdat gebouwd zal worden vóór de voorgevelrooilijn, geen bespreking meer.
3.18
Uit het voorgaande volgt dat de op 29 maart 2011 gedane mededeling dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, ten onrechte is gedaan. Voormelde uitspraak van de Afdeling van 19 september 2007, bezien in samenhang met het in rechte vast staand aanhoudingsbesluit van 4 maart 2009, staat niet aan dit oordeel in de weg. De vraag of sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan in het kader van de beoordeling of van rechtswege een bouwvergunning is ontstaan, vergt immers een afzonderlijke beoordeling van de rechter, zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld een uitspraak van 23 september 2009, LJN: BJ8275. Het oordeel van verweerder, ook als dat in rechte vaststaat en temeer als het is gegeven via een aanhoudingsbesluit, is aldus niet doorslaggevend. Voorts zou anders in strijd met de wet een bouwvergunning ontstaan en dat strookt niet met vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer een uitspraak van 3 juni 1988, LJN: AN0396, dat in strijd met de wet geen bouwvergunning kan worden verleend. Bovendien was in dit geval sprake van een bezwaar van een derde, [naam derde].
Indien verweerder in bezwaar tot het oordeel komt dat geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan, dient het de bezwaren niet niet-ontvankelijk te verklaren omdat geen besluit in de zin van de Awb voorligt. In navolging van de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2010, LJN: BN9548, dient in een dergelijk geval het bezwaar gegrond te worden verklaard en te worden bepaald dat de mededeling dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, ten onrechte is gedaan.
3.19
Dat betekent dat het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar gegrond is en de bestreden beslissing op bezwaar, voor zover de bezwaren van eiseres tegen de mededeling van 29 maart 2011 niet-ontvankelijk zijn verklaard, dient te worden vernietigd.
Omdat het oordeel van verweerder dat van rechtswege geen bouwvergunning eerste fase is ontstaan juist is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het bezwaar gegrond verklaren en bepalen dat de mededeling van 29 maart 2011 dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, ten onrechte is gedaan.
Bezwaar tegen verlening bouwvergunning tweede fase
3.20
Ingevolge artikel 56b, eerste lid, van de Woningwet houdt verweerder de beslissing omtrent de aanvraag tweede fase aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit, waarbij de bouwvergunning eerste fase is verleend, nog niet is verstreken.
Dit houdt in dat, indien de vergunning eerste fase niet (van rechtswege) is verleend en ter zake geen bezwaartermijn is gaan lopen, verweerder de beslissing omtrent de aanvraag tweede fase dient aan te houden. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit van 21 december 2011 terecht de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 1 oktober 2010 waarbij is besloten de bouwaanvraag tweede fase aan te houden, ongegrond verklaard.
Voorts heeft verweerder de nadien bij besluit van 29 maart 2011 verleende bouwvergunning tweede fase terecht herroepen en besloten de bouwaanvraag tweede fase aan te houden. Echter, verweerder heeft daarbij, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, verzuimd de bezwaren van eiseres ter zake gegrond te verklaren. Voor het ongegrond verklaren van de bezwaren van eiseres bestond immers geen aanleiding, nu deze doel troffen.
3.21
Dat betekent dat het beroep ook in zoverre gegrond is en het bestreden besluit van 21 december 2011 in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres tegen de verleende bouwvergunning tweede fase alsnog gegrond te verklaren, deze bouwvergunning te herroepen en te bepalen dat de bouwaanvraag tweede fase zal worden aangehouden.
Het besluit op bezwaar van 28 augustus 2012
3.22
Op 16 april 2012 heeft verweerder de rechtbank een besluit van 19 maart 2012 doen toekomen, inhoudende de weigering van de bouwvergunning eerste fase, omdat sprake is van strijd met het bestemmingsplan en verweerder niet van het bestemmingsplan wenst af te wijken. Bij besluit op bezwaar van 28 augustus 2012, de rechtbank toegezonden op 29 augustus 2012, heeft verweerder de daartegen gemaakte bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de weigering gehandhaafd.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit op bezwaar van 28 augustus 2012 een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb is, zodat het beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht moet worden mede te zijn gericht tegen dat besluit. Aan zowel het besluit van 21 december 2011 als het besluit van 28 augustus 2012 ligt de aanvraag van 20 november 2008 ten grondslag.
Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard dat zij geen bezwaar hebben tegen een inhoudelijke behandeling van het beroep tegen het besluit op bezwaar van 28 augustus 2012 en ook een oordeel van de rechtbank wensen.
3.23
Bij besluit op bezwaar van 28 augustus 2012 heeft verweerder de in het besluit van 19 maart 2012 vervatte weigering om bouwvergunning eerste fase te verlenen gehandhaafd.
De rechtbank is – onder verwijzing naar hetgeen eerder is overwogen, omdat de beroepsgronden in zoverre gelijkluidend zijn – van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de bouwaanvraag opgenomen woning niet als een bedrijfswoning kan worden aangemerkt, zodat verweerder de bouwvergunning reeds daarom terecht heeft geweigerd. Meergemelde uitspraak van de Afdeling van 19 september 2007 staat aan dit oordeel niet in de weg omdat ter zake sprake is van nieuwe feiten, waaronder begrepen dat dit oordeel wordt gegeven na een oordeel over of van rechtswege een bouwvergunning is ontstaan. Voorts heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat en waarom niet van het bestemmingplan ter zake wordt afgeweken. Hiertegen zijn, ook na daartoe ter zitting nog in de gelegenheid gesteld, geen gronden gericht, zodat dit oordeel evenzeer in rechte stand houdt.
3.24
Eiseres heeft nog betoogd dat de weigering bouwvergunning eerste fase te verlenen een inbreuk maakt op artikel 1 van het eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Aangegeven is dat betwijfeld wordt of er een redelijk evenwicht bestaat tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de rechtsbescherming van de fundamentele rechten van het individu.
Dit betoog treft geen doel. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling, zie onder meer uitspraken van 23 juni 2010, LJN: BM8862 en 15 juni 2011, LJN: BQ7932, laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. De ter plaatse geldende bestemmingsplanregeling is een zodanige regulering die het algemeen belang, te weten dat van een goede ruimtelijke ordening, dient en niet gebleken is dat bij deze regulering geen sprake is van een 'fair balance' tussen dit algemeen belang enerzijds en de bescherming van de rechten en belangen van individuen anderzijds.
3.25
Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit op bezwaar van 28 augustus 2012, dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten en griffierecht
3.26
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 1748, zijnde de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar (€ 874) en beroep (€ 874). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- I.
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 21 december 2011 gegrond;
- II.
vernietigt dat besluit, voor zover het bezwaar van eiseres tegen de mededeling dat van rechtswege een bouwvergunning eerste fase is verleend, niet-ontvankelijk is verklaard en voor zover het bezwaar van eiseres tegen de verlening van de bouwvergunning tweede fase ongegrond is verklaard;
- III.
verklaart het bezwaar van eiseres in zoverre gegrond;
- IV.
bepaalt dat de mededeling van 29 maart 2011 dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, ten onrechte is gedaan;
- V.
herroept de bij besluit van 29 maart 2011 verleende bouwvergunning tweede fase onder de bepaling dat de bouwaanvraag tweede fase zal worden aangehouden;
- VI.
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- VII.
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1748;
- VIII.
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 302 aan haar vergoedt;
- IX.
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 28 augustus 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 22 november 2012.