Proces-verbaal van de zitting van het hof van 24 februari 2021, p. 3. Zie ook het bestreden arrest, p. 2.
HR, 31-05-2022, nr. 21/01293 P
ECLI:NL:HR:2022:813
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-05-2022
- Zaaknummer
21/01293 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:813, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:532
ECLI:NL:PHR:2022:532, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:813
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit hennepkwekerij. Motiveringsklacht m.b.t. schatting w.v.v. Volgt uit het in de strafzaak bewezenverklaarde opzettelijke telen van 208 hennepplanten dat die hennepplanten ook (winstgevend) zijn geoogst? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/01223.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01293 P
Datum 31 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2021, nummer 21-002698-20, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2022.
Conclusie 05‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming. Het middel, dat klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende is gemotiveerd, is tardief voorgesteld. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep op de voet van artikel 81 lid 1 RO. Samenhang met de strafzaak 21/01223.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01293 P
Zitting 5 april 2022
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de betrokkene.
De procedure in cassatie
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 10 maart 2021 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 21.813,31 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met de strafzaak 21/01223. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet naar behoren met redenen is omkleed. Daartoe wordt aangevoerd dat ook als het cassatieberoep in de onderliggende strafzaak wordt verworpen en daarmee de teelt van 208 hennepplanten komt vast te staan, dit niet zonder meer betekent dat er ook is geoogst. Volgens de steller van het middel kan de teelt immers zijn mislukt of afgebroken. Onder verwijzing naar de dossierfoto die ook bij de cassatieschriftuur in de strafzaak is ingebracht voert het middel aan dat het hof in die foto een aanwijzing had moeten zien voor het mislukken van de teelt van de 208 planten. Daarop voortbouwend stelt het middel dat de betrokkene bij een geslaagde oogst geen reden had gehad om af te schalen naar (slechts) twintig planten.
De hoofdzaak en de ontnemingszaak
5. Bij arrest van 10 maart 2021 is de betrokkene in de onderliggende strafzaak veroordeeld ter zake van het opzettelijk telen van 208 hennepplanten (feit 1) en de diefstal van elektriciteit door middel van verbreking (feit 2).
6. De ontnemingszaak is gelijktijdig met de strafzaak behandeld op de inhoudelijke terechtzitting van het hof van 24 februari 2021, in aanwezigheid van de betrokkene en zijn raadsman. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zelf geen eerdere oogst heeft gehad en hij geen geld heeft verdiend met het telen van hennep.1.De raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, met eveneens als argument dat er geen oogst heeft plaatsgevonden.2.Volgens de verdediging heeft niet de betrokkene, maar een ‘ander’ de kwekerij opgezet en – zo begrijp ik – is die ‘ander’ verantwoordelijk voor een eventuele oogst.
7. Dit verweer, te weten dat een andere jongen buiten medeweten van de betrokkene om de kwekerij heeft opgezet en onderhouden, is ook aangevoerd in de onderliggende strafzaak. Dat verweer is in de strafzaak door het hof als onaannemelijk terzijde geschoven.3.In de voorhanden ontnemingszaak heeft het hof dit verweer als volgt verworpen:
“Betrokkene is bij arrest van dit hof van 10 maart 2021 veroordeeld voor het als pleger telen van hennep. De op medeplegen/medeplichtigheid gebaseerde verweren van de (raadsman van de) verdachte en de verweren die betrekking hebben op een geringer aantal hennepplanten behoeven daarom geen bespreking meer. Dit is immers niet aannemelijk geworden.”4.
De bespreking van het middel
8. In de aan de ontnemingszaak voorafgaande strafzaak heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene opzettelijk 208 hennepplanten heeft geteeld. Het hof is in de strafzaak voorbijgegaan aan het bewijsverweer dat niet de betrokkene, maar een (niet nader genoemde) ander dan de betrokkene de in de bewezenverklaring bedoelde hennepplanten heeft geteeld. De ontnemingsrechter is aan deze oordelen van de strafrechter gebonden.
9. In cassatie wordt voor het eerst aangevoerd dat uit het – thans vaststaande – opzettelijke telen van 208 hennepplanten niet zonder meer volgt dat die hennepplanten ook (winstgevend) zijn geoogst. Daartoe wordt in cassatie voor het eerst een beroep gedaan op een foto van de ontmantelde hennepkwekerij. Voor zover dit standpunt thans moet worden aangemerkt als een bewijsverweer, is dat tardief voorgesteld. In cassatie kan niet met vrucht voor het eerst een beroep worden gedaan op de in het middel genoemde omstandigheden, omdat dit een onderzoek van feitelijke aard vergt. Daarvoor is in cassatie geen plaats. In zoverre faalt het middel.
10. Hetzelfde lot deelt de stelling dat uit de bewijsmiddelen die het hof aan het bestreden arrest ten grondslag heeft gelegd niet kan worden afgeleid dat de bedoelde 208 hennepplanten zijn geoogst. De bewijsmotivering in het bestreden arrest en de bewijsmiddelen in de aanvulling op dat arrest wijzen uit dat de hennepkwekerij was geruimd, dat hennepafval aanwezig was in vuilniszakken en op de grond, dat er droognetten waren met resten van hennepplanten, en dat er 208 potten stonden met alleen nog de steel van de hennepplanten. Het restant van de hennepplanten is aldaar klaarblijkelijk niet aangetroffen. Behoudens duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel, die er niet zijn, heeft het hof zodoende aan de bewijsvoering kunnen ontlenen dat het opzettelijke telen van hennep heeft geleid tot een winstgevende oogst. Voor verdergaand onderzoek biedt de cassatieprocedure geen ruimte. Ook in zoverre faalt het middel.
Slotsom
11. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG