Rb. Overijssel, 25-04-2013, nr. 05-025164-13
ECLI:NL:RBOVE:2013:BZ8542
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
25-04-2013
- Zaaknummer
05-025164-13
- LJN
BZ8542
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2013:BZ8542, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 25‑04‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 25‑04‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank Overijssel heeft een 21-jarige man vrijgesproken die er van werd verdacht een filmpje te hebben verspreid via social media zonder toestemming van zijn toenmalige vriendin. In het filmpje zijn het slachtoffer en de verdachte te zien terwijl zij seksuele handelingen verrichten. Verdachte heeft een filmpje met beelden van seksuele handelingen van het slachtoffer naar één andere persoon gestuurd. Daarna is het filmpje onder verschillende personen en in brede kring verspreid. Dat haar door dit alles leed is aangedaan, is duidelijk. De vraag is echter of dit verdachte strafrechtelijk te verwijten is op basis van wat hem in deze zaak wordt tenlastegelegd. Naar het oordeel van de politierechter is dat niet het geval. Verdachte heeft het filmpje maar aan één persoon gestuurd met de bedoeling dat het niet verder zou worden verspreid. De politierechter acht daarom niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05-025164-13
Datum vonnis: 25 april 2013
Vonnis op tegenspraak van de politierechter, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] in [plaats],
wonende in [plaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 april 2013. De politierechter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Grooters en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er kortweg op neer dat verdachte
primair: smaadschrift heeft gepleegd met als slachtoffer [slachtoffer]
subsidiair: [slachtoffer] heeft beledigd,
primair en subsidiair door een filmpje, waarop seksuele gedragingen van [slachtoffer] te zien zijn, met een bericht via ‘WhatsApp’ ten toon te stellen, te verspreiden of naar derden te versturen. Deze [slachtoffer] zal hierna worden aangeduid als het slachtoffer en/of als de benadeelde partij.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 20 januari 2013, in de gemeente Losser, althans in Nederland opzettelijk, door middel van het verspreiden en/of openlijk tentoonstellen van afbeeldingen, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een of meer afbeelding(en), te weten een film, waarop seksuele gedragingen van voornoemde [slachtoffer] zichtbaar zijn, tentoongesteld en/of (via de social media) verspreid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in de periode van 1 december 2012 tot en met 20 januari 2013,in de gemeente Losser, althans in Nederland, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer], in het openbaar bij afbeelding heeft beledigd, door een privéfilmpje waarop die [slachtoffer] naakt te zien is en/of waarop seksuele gedragingen van voornoemde [slachtoffer] zichtbaar zijn, via de "whatsapp", althans via de "social media" naar derden te versturen en/of te verspreiden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het plegen van smaadschrift wordt veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderd uren, bij niet behoorlijk verrichten te vervangen door honderd uren hechtenis. De vordering van de benadeelde partij dient geheel te worden toegewezen, te weten een bedrag van € 2.025,38, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor datzelfde bedrag dient een schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
4. De voorvragen
De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift. Dat heeft hij gedaan door het één keer versturen van het filmpje met daarop seksuele handelingen van het slachtoffer, naar [betrokkene]. Dat hij de opdracht gaf het niet verder te verspreiden doet er niet toe omdat verdachte had moeten weten welke impact het versturen op het slachtoffer had. Bovendien is het filmpje daarna door anderen verder verspreid.
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het subsidiair tenlastegelegde.
5.2
Het standpunt van verdachte en de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Het verweer komt er in de kern op neer dat het opzet ontbreekt en dat het versturen van het bericht naar één of twee personen onvoldoende is om tot bewezenverklaring van het primaire ‘ruchtbaarheid geven aan’ of het subsidiaire ‘verspreiden’ en ‘in het openbaar’ te komen.
5.3
De bewijsoverwegingen van de politierechter
5.3.1
Wat is er feitelijk gebeurd?
De politierechter stelt de volgende feiten vast op basis van de inhoud van het proces-verbaal en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Verdachte heeft in de periode van 1 december 2012 tot en met 20 januari 2013, waarschijnlijk in Losser, maar in elk geval in Nederland, opzettelijk een filmpje verstuurd naar zijn toenmalige ex-vriendin [betrokkene]. Hij verstuurde het filmpje via de berichtenservice ‘WhatsApp’. Op het filmpje waren beelden te zien van seksuele handelingen tussen hem en het slachtoffer, met wie hij toen een relatie had. Het slachtoffer en verdachte waren herkenbaar in beeld. In een proces-verbaal omschrijft verbalisant de beelden als volgt: ‘Op het filmpje is te zien dat aangeefster [slachtoffer] naakt ligt op een rode laken en gepenetreerd word. Aan het einde van het filmpje is heel kort het gezicht van een jongen in beeld zijnde [verdachte]’. De beelden waren niet gemaakt om ze aan anderen te laten zien of om ze te verspreiden. Het waren privébeelden.
Behalve aan [betrokkene] heeft verdachte het filmpje ook naar het slachtoffer gestuurd. Dat was in de periode dat zij nog een relatie hadden en die handeling wordt verdachte niet verweten.
Verdachte verklaart dat hij het filmpje niet vaker en niet naar anderen dan deze twee vriendinnen heeft verstuurd. De officier van justitie gaat daarvan ook uit en het oordeel van de politierechter is dat dit vaststaat.
Verdachte verklaart samengevat dat hij het filmpje verstuurde omdat hij vermoedde dat het slachtoffer, zijn toenmalige vriendin, een ander had. Hij was boos. Hij heeft [betrokkene] echter gezegd dat zij het filmpje niet mocht verspreiden. [betrokkene] bevestigt dat en verklaart dat zij dat desondanks tóch heeft gedaan. Vanaf dat moment is het filmpje verder verspreid en naar verluidt ook op internet beland.
5.3.2
Wat is er juridisch gebeurd?
De vraag die de politierechter hierna zal beantwoorden is of verdachte, door feitelijk te handelen als hiervoor is vastgesteld, één van de tenlastegelegde strafbare feiten heeft gepleegd. Bij de beantwoording van die vraag moet de politierechter beoordelen of de hiervoor vastgestelde gebeurtenissen juridisch vertaald kunnen worden in de strafbare feiten smaadschrift of belediging.
5.3.2.1
Het primair tenlastegelegde: smaadschrift
Primair wordt verdachte verweten dat hij smaadschrift heeft gepleegd. De delictsomschrijving van smaadschrift staat in artikel 261, eerste en tweede lid, Sr en de officier van justitie heeft deze overgenomen in de tenlastelegging.
Om te kunnen bewijzen dat smaadschrift is gepleegd, moet bewezen kunnen worden dat de verdachte:
- a.
opzettelijk
- b.
iemands eer of goede naam aanrandt
- c.
door tenlastelegging van een bepaald feit
- d.
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven
- e.
voorzover hier van belang: door afbeeldingen te verspreiden of openlijk ten toon te stellen.
Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld (HR 5 juli 2011, LJN BQ2009 met verwijzing naar HR 8 juli 2008, LJN BC9186).
De politierechter is van oordeel dat van het versturen van een filmpje via één ‘WhatsApp’ aan één derde, met daarbij de instructie de inhoud van dat filmpje niet verder te verspreiden, niet kan worden gezegd dat er verspreid is met het kennelijke doel ruchtbaarheid aan de inhoud van dat filmpje te geven. Om die reden kan het primair tenlastegelegde niet bewezen worden en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken. De bespreking van de overige onderdelen van de tenlastelegging kan bij deze stand van zaken achterwege blijven.
5.3.2.2
Het subsidiair tenlastegelegde: belediging
Subsidiair luidt het verwijt dat verdachte het slachtoffer heeft beledigd zoals bedoeld in artikel 266 Sr. Artikel 266 Sr stelt belediging strafbaar en omschrijft verschillende manieren waarop men een ander strafbaar kan beledigen. Daarvan is sprake als iemand een ander:
- a.
opzettelijk
- b.
heeft beledigd
- c.
zonder dat hij smaad of smaadschrift heeft gepleegd
- d.
hetzij in het openbaar (mondeling of bij geschrift of bij een afbeelding)
- e.
hetzij in haar tegenwoordigheid (mondeling of door feitelijkheden)
- f.
hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding.
De officier van justitie heeft in de tenlastelegging gekozen voor de onder d. genoemde manier van beledigen. Verdachte zou het slachtoffer ‘in het openbaar bij afbeelding’ beledigd hebben. Volgens de Hoge Raad dient onder het doen van uitlatingen ‘in het openbaar’ in de zin van artikel 266 Sr te worden verstaan dat de uitlatingen zijn gedaan onder zodanige omstandigheden of op zodanige wijze dat zij in beginsel door anderen dan degene tegenover wie zij zijn gedaan zouden kunnen worden gehoord (HR 29 juni 2010, LJN BL9108). De uitspraak van de Hoge Raad had betrekking op ‘in het openbaar mondeling’ gedane uitlatingen (iemand had iets gezegd). Naar het oordeel van de politierechter dient bij beantwoording van de vraag of verdachte, zoals is tenlastegelegd, in het openbaar heeft beledigd door een filmpje (afbeelding) te verspreiden, dezelfde uitleg aan in het openbaar gegeven te worden. In dat licht kan het versturen van één ‘WhatsApp’ naar één persoon, met de opdracht dit niet verder te sturen, niet gelden als in het openbaar gedaan. Evenmin kan bewezen worden dat verdachte, zoals ook is tenlastegelegd, heeft beledigd door via de ‘social media’ het filmpje naar derden te sturen. Hij heeft het filmpje immers naar slechts één persoon, anders dan het slachtoffer, verstuurd. Wanneer verdachte het had verstuurd naar een grotere groep personen, of het direct op internet had geplaatst, zou het oordeel van de politierechter op dit onderdeel anders hebben kunnen luiden.
Ook hier geldt dat de bespreking van de overige onderdelen van de tenlastelegging achterwege kan blijven.
5.4
De conclusie
Samenvattend overweegt de politierechter het volgende. Verdachte heeft een filmpje met beelden van seksuele handelingen van het slachtoffer naar één andere persoon gestuurd. Daarna is het filmpje onder verschillende personen en in brede kring verspreid. Dat haar door dit alles leed is aangedaan, is duidelijk. De vraag is echter of dit verdachte strafrechtelijk te verwijten is op basis van wat hem in deze zaak wordt tenlastegelegd. Naar het oordeel van de politierechter is dat niet het geval. Verdachte heeft het filmpje maar aan één persoon gestuurd met de bedoeling dat het niet verder zou worden verspreid. De politierechter acht daarom niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De schade van benadeelden
[slachtoffer], wonende te [plaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van € 2.025,48, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Nu de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Door of namens de verdachte is niet gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt. Een kostenveroordeling kan daarom achterwege blijven.
7. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan-Turan, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2013.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.