Hof Den Haag, 25-03-2015, nr. 200.150.538/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:774
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-03-2015
- Zaaknummer
200.150.538/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:774, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑03‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2015/108
PFR-Updates.nl 2015-0126
Uitspraak 25‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Wijziging kinder- en partneralimentatie. Consequenties van de per 1 januari 2015 gewijzigde kindregelingen.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 maart 2015
Zaaknummer : 200.150.538/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-5556
Zaaknummer rechtbank : C/10/428540
[de moeder],
wonende te[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Romijn te Sliedrecht,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. de Haan te Almere.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 juni 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 maart 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 5 augustus 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 1 oktober 2014 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 30 oktober 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de vader:
- op 4 november 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
De zaak is op 14 november 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaats], uitgesproken.
Tevens is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 102,- per maand per kind.
Het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud is afgewezen. Hetzelfde geldt voor het verzoek van de moeder te bepalen dat de vader gehouden zal zijn tot betaling van de door haar in de wijzigingsprocedure voorlopige voorzieningen gemaakte proceskosten ad € 9.233,06.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is nog komen vast te staan dat de echtscheiding op 21 juli 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van:
- [minderjarige sub 1], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [minderjarige sub 2], geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna ook: de minderjarigen).
Tevens is in geschil de door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud alsmede het verzoek van de moeder tot veroordeling van de vader in de door de moeder gemaakte proceskosten in het kader van de wijzigingsprocedure voorlopige voorzieningen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking ter zake van de kinderalimentatie, partneralimentatie en (het hof begrijpt) beslissing over de proceskosten te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de vader gehouden zal zijn bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met een bedrag van € 1.158,- per maand (€ 579,- per maand per kind) ingaande per 1 maart 2013, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum, bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering;
de vader gehouden zal zijn bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de moeder met een bedrag ad € 1.100,- per maand, ingaande per 1 maart 2013, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum, bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering;
te bepalen dat de vader gehouden zal zijn tot betaling van de door de moeder gemaakte proceskosten van € 9.233,06, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
te bepalen dat de vader wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het door de moeder ingestelde beroep ongegrond te verklaren, althans het verzoek af te wijzen, althans bedragen en/of een datum te bepalen die het hof redelijk acht.
Kinderalimentatie
Behoefte minderjarigen
4. De moeder stelt dat de behoefte van de minderjarigen € 1.800,- per maand bedraagt. De moeder onderbouwt deze behoefte als volgt. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen tijdens het huwelijk bedroeg € 5.137,- per maand, hetgeen volgens de tabel leidt tot een behoefte van € 1.175,- per maand te verminderen met een kindgebonden budget van € 87,- per maand, hetgeen neerkomt op een behoefte van € 1.088,- per maand voor beide minderjarigen tezamen. Aangezien sprake is van bijzondere kosten dient het eigen aandeel kosten kinderen te worden verhoogd naar een bedrag van € 1.800,- per maand. Tijdens het huwelijk werd voornoemd bedrag aan de minderjarigen besteed. De minderjarigen dienen in dezelfde welvaart te blijven leven als ten tijde van het huwelijk. De bijzondere kosten bestaan uit zaken als de aanschaf van een fiets en i-pad, hockeycontributie, schoolgeld, e.d.
5. De vader stelt dat het netto besteedbaar gezinsinkomen € 4.860,- per maand bedroeg. Dit leidt tot een behoefte van € 1.082,- per maand. Er is geen sprake van bijzondere kosten, die niet reeds zijn verdisconteerd in de normale kosten van de kinderen.
6. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat het netto gezinsinkomen van partijen tijdens huwelijk dient te worden berekend aan de hand van het jaarinkomen over 2012. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de vader een bruto jaarinkomen had van € 63.359,- te verminderen met een bijdrage Zorgverzekeringswet van € 3.556,- per jaar en de bijtelling van de auto van € 7.898,- per jaar. Het inkomen van de moeder bedroeg over 2012 € 36.197,- bruto te verminderen met de bijdrage Zorgverzekeringswet van € 2.400,- per jaar. Beide inkomens tezamen leiden tot een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.994,- per maand. Aan de hand van de tabel kosten kinderen dient de behoefte te worden vastgesteld op € 1.172,- per maand voor beide minderjarigen tezamen. Het hof zal geen rekening houden met de door de moeder gestelde bijzondere kosten, die zouden moeten leiden tot een hogere behoefte, nu deze kosten worden geacht te zijn opgenomen in de behoefte.
7. Voor 2014 stelt het hof het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen als volgt vast. De behoefte van € 1.172,- dient te worden verminderd met het door de moeder te ontvangen kindgebonden budget van € 87,- per maand, zodat het eigen aandeel neerkomt op € 1.085,- per maand.
8. Het hof heeft partijen ter zitting in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gevolgen die de invoering van de wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 met zich brengt. Partijen hebben nagelaten hier inhoudelijk op te reageren en hebben gesteld zich te zullen refereren aan het oordeel van het hof. Zoals besproken ter zitting zal het hof rekening houden met de verhoging van het kindgebonden budget met ingang van 1 januari 2015 en overigens aansluiten bij de eerder vastgestelde gegevens ten aanzien van de behoefte van de kinderen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen bedraagt dan met ingang van 1 januari 2015 € 1.172,- te verminderen met € 335,- is € 837,-.
Draagkracht
Draagkracht vader
9. De moeder verzet zich tegen de vaststelling door de rechtbank van het inkomen van de vader op € 4.136,63 per maand met de stelling dat (i) niet alleen niet duidelijk is dat de vader in 2013 een ontslagvergoeding heeft ontvangen van € 30.000,-, maar dat (ii) de vader bovendien een verwijt kan worden gemaakt van het inkomensverlies in 2014 ten opzichte van het inkomen dat hij voordien bij [werkgever] verdiende. Uit dient te worden gegaan van het gemiddelde inkomen over 2010, 2011 en 2012, hetgeen neerkomt op € 80.383,- per jaar, ofwel € 3.730,- netto per maand.
10. De vader stelt dat hij op 1 september 2013 uit dienst is gegaan bij [werkgever] en daarbij een ontslagvergoeding heeft ontvangen van € 30.000,-. Met ingang van 23 september 2013 is de vader voor 20 uur in de week gaan werken bij [werkgever 2]. Begin 2014 is dit dienstverband uitgebreid naar 40 uur in de week. Het inkomen van de vader bedraagt € 3.250,- per maand exclusief een vakantietoeslag van 8%. Er is geen sprake van verwijtbaar inkomensverlies, aldus de vader. De rechtbank heeft de ontslagvergoeding aangemerkt als een inkomenssuppletie tot 1 mei 2017 en is uitgegaan van een inkomen van € 4.136,63,- per maand bruto ofwel € 2.764,- netto per maand. De vader refereert zich hieraan.
11. Het hof overweegt als volgt. Door de moeder is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat sprake is van een verwijtbaar inkomensverlies. Het hof ziet derhalve geen aanleiding uit te gaan van het door de moeder gestelde fictieve inkomen. Gelet op hetgeen door de vader en de moeder naar voren is gebracht ten aanzien van de ontslagvergoeding en bonussen, acht het hof voorts voldoende aannemelijk dat in het inkomen van € 68.266 uitsluitend een ontslagvergoeding van € 30.000,- is opgenomen en er derhalve over de periode van 1 januari 2013 tot 1 september 2013 geen sprake is van een inkomen van € 68.266,-. Nu de vader zich refereert aan het oordeel van de rechtbank in die zin dat de ontslagvergoeding wordt aangemerkt als inkomenssuppletie tot mei 2017 en zijn inkomen derhalve wordt vastgesteld op € 4.136,63 per maand, zal het hof hier ook vanuit gaan.
12. Vorenstaand inkomen, de ingehouden pensioenpremie in aanmerking genomen, leidt in 2014 tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.602,- per maand. In 2015 leidt dit tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.627,- per maand.
13. In overeenstemming met de aanbevelingen in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen, begroot het hof de draagkracht van de vader op basis van zijn netto besteedbaar inkomen in 2014 op € 673,- per maand te vermeerderen met een forfaitair fiscaal voordeel van € 81,- per maand, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 754,- per maand. Nu de man zich echter in hoger beroep heeft aangesloten bij de hogere draagkracht van € 826,- zoals door de rechtbank begroot, zal het hof eveneens daarvan uitgaan.
14. Met ingang van 2015 begroot het hof op overeenkomstige wijze de draagkracht van de vader op € 674,- per maand. Met ingang van 1 januari 2015 geniet de man op grond van de wet hervorming kindregelingen niet langer een fiscaal voordeel ten behoeve van de uitgaven gemaakt voor kosten van de kinderen.
Draagkracht moeder
15. De moeder stelt een netto besteedbaar inkomen van € 2.421,- per maand te hebben. De forfaitaire draagkracht van de moeder bedraagt € 584,- per maand. De moeder stelt echter dat zij hoge maandlasten heeft en haar draagkracht derhalve € 271,- per maand bedraagt.
16. De vader stelt dat de moeder haar netto besteedbaar inkomen niet juist berekent. Zij hanteert een inkomen uit het verleden met een fiscale situatie naar de toekomst. Het netto besteedbaar inkomen van de moeder bedraagt volgens de vader € 2.657,-. Aangezien de berekening van de draagkracht op forfaitaire wijze geschiedt, is het niet van belang welke overige uitgaven de moeder heeft.
17. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat haar maandinkomen € 3.000,- per maand bedraagt te vermeerderen met een vakantietoeslag van 8%. De moeder heeft bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen ten onrechte geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De moeder had in 2014 aanspraak op deze korting nu de minderjarige [minderjarige sub 2] op 1 januari 2014 jonger was dan 12 jaar. Rekening houdend met de door de werkgever ingehouden pensioenpremie, bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de moeder in 2014 € 2.598,- per maand.
18. In overeenstemming met de aanbevelingen in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen, begroot het hof de draagkracht van de moeder op basis van haar netto besteedbaar inkomen in 2014, evenals de rechtbank, op € 671,- per maand. Uit de stellingen en de daarbij verstrekte informatie van de zijde van de moeder is niet af te leiden dat zij, het uit haar aangifte 2013 blijkende fiscaal voordeel vanwege toepassing van de eigen woningregeling mede in aanmerking genomen, hogere woonlasten heeft dan de daarbij forfaitair in aanmerking genomen lasten van € 779,- en dat haar lasten anderszins zo hoog zijn dat er grond zou bestaan om haar draagkracht lager vast te stellen.
19. In 2015 kan de moeder niet langer aanspraak maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande ouderkorting. Met ingang van 2015 gaat het hof uit van een netto besteedbaar inkomen van de moeder van € 2.242,- en begroot het hof op overeenkomstige wijze de draagkracht van de moeder op € 486,- per maand. Ook hier ontbreekt de onderbouwing van de zijde van de moeder, dat haar lasten inclusief de netto woonlast in 2015 zodanig zijn dat grond bestaat om haar draagkracht lager vast te stellen.
Verdeling eigen aandeel
20. Het vorenstaande leidt ertoe dat het aandeel van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige over de periode van 21 juli 2014 tot en met 31 december 2014 dient te worden vastgesteld op € 599,- per maand. Het aandeel van de moeder bedraagt € 486,- per maand.
21. Met ingang van 1 januari 2015 dient het aandeel van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te worden vastgesteld op € 486,- per maand. Het aandeel van de moeder bedraagt € 351,- per maand.
Zorgkorting
22. De moeder stelt dat ten aanzien van [minderjarige sub 2] sprake is van een zorgkorting van 15%. [minderjarige sub 2] verblijft één weekend in de veertien dagen bij de vader alsmede iedere week op maandag- en donderdagmiddag uit school. [minderjarige sub 2] slaapt doordeweeks echter bij de moeder, waardoor de verblijfskosten voor rekening van de moeder komen. [minderjarige sub 1] heeft sinds april 2014 geen omgang meer met zijn vader, zodat geen zorgkorting kan worden geeffectueerd.
23. De vader stelt dat de zorgkorting 35% bedraagt nu [minderjarige sub 2] gemiddeld drie dagen per week omgang met de vader heeft. Hoewel de omgang met [minderjarige sub 1] tijdelijk niet goed verloopt, wil de vader graag het contact en de omgang weer herstellen, zodat ook voor [minderjarige sub 1] rekening dient te worden gehouden met een zorgkorting van 35%.
24. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat onbestreden vast dat er tussen de vader en [minderjarige sub 1] sinds april 2014 geen omgang meer is, omdat [minderjarige sub 1] dat niet wil. Hoewel de vader de intentie heeft de omgang weer op te pakken, is hier op het moment geen sprake van. Het hof zal derhalve voor [minderjarige sub 1] geen rekening houden met een zorgkorting. Ten behoeve van [minderjarige sub 2] zal rekening worden gehouden met een zorgkorting van 35% nu [minderjarige sub 2] gemiddeld drie dagen per week bij de vader verblijft. Het hof hoopt dat partijen er samen in zullen slagen om de omgang tussen [minderjarige sub 1] en de vader weer op te pakken. Indien dit het geval is, kunnen partijen op dat moment de toepasselijke zorgkorting in mindering brengen op de kinderalimentatie.
25. De toepasselijke zorgkorting voor [minderjarige sub 2] bedraagt in 2014 aldus € 190,- per maand en in 2015 € 146,- per maand.
26. Het vorenstaande leidt ertoe dat de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarigen bedraagt:
- van 21 juli 2014 tot en met 31 december 2014 € 409,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2015 € 340,- per maand.
Partneralimentatie
27. De moeder heeft verzocht ten laste van de vader een partneralimentatie vast te stellen. De moeder stelt een behoefte van € 4.680,- netto per maand. De vader heeft de behoefte van de moeder bestreden en stelt dat haar behoefte dient te worden vastgesteld aan de hand van de 60% norm en derhalve € 2.224,- bedraagt.
Behoefte
28. Het hof overweegt als volgt. De moeder heeft nagelaten haar behoefte te onderbouwen met onderliggende bescheiden, zodat het hof - nu de vader zich daar niet tegen verzet - uit zal gaan van de zogenaamde hofnorm. Het netto gezinsinkomen bedraagt € 4.994,-. Op dit bedrag dient in mindering te worden gebracht de kosten van de kinderen van € 1.172,- per maand, hetgeen neerkomt op € 3.822,-. 60% van voornoemd bedrag bedraagt € 2.293,-. De bruto behoefte bedraagt dan, geen rekening houdend met inkomsten uit arbeid, circa € 3.400,- per maand. Gelet op het arbeidsinkomen van de moeder van € 3.233,- bruto per maand, de toepasselijke heffingskortingen en haar aandeel in de kosten van de kinderen in 2014 van € 486,-, bedraagt de resterende behoefte van de moeder in 2014 € 350,- (bruto) per maand. In 2015 begroot het hof de behoeftigheid, rekening houdend met haar aandeel in de kosten van de kinderen van € 355,- per maand, op € 792,- per maand.
Draagkracht
29. Voor het berekenen van de draagkracht van de vader ten behoeve van de vaststelling van partneralimentatie gaat het hof uit van de volgende door de vader gestelde en door de moeder niet bestreden lasten:
- een maandelijkse huurlast van € 457,-;
- een premie ziektekostenverzekering van € 120,- per maand te vermeerderen met een eigen risico van € 30,- per maand;
- een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen van respectievelijk € 599,- per maand in 2014 en € 486,- per maand in 2015.
30. De volgende door de vader opgevoerde kosten zijn door de moeder bestreden:
- herinrichtingskosten van € 125,- per maand;
- advocaatkosten van € 114,- per maand;
- aflossing schuld aan de ouders van de vader van € 200,- per maand.
31. Het hof zal geen rekening houden met de post herinrichtingskosten, nu deze door de moeder zijn bestreden en de vader deze niet heeft onderbouwd met onderliggende bescheiden.
32. De vader heeft nota’s van de advocaatkosten overgelegd, zodat deze genoegzaam zijn aangetoond. Het hof zal voor de duur van een jaar rekening houden met een post advocaatkosten van € 114,- per maand, aldus van 21 juli 2014 tot 21 juli 2015. De vader heeft een inkomen boven de grens voor gefinancierde rechtshulp en geen vermogen waaruit hij deze kosten kan voldoen. De vader heeft slechts een beperkte vrije ruimte nu bij de berekening van de draagkracht van de vader door toerekening van een inkomenssuppletie rekening wordt gehouden met een hoger inkomen dan de vader werkelijk heeft.
33. Het hof zal tevens rekening houden met de aflossing van de schuld aan de ouders van de vader. De vader heeft bewijsstukken overgelegd dat hij een schuld is aangegaan van € 4.500,- en dat hij hier € 200,- per maand op aflost.
34. Het vorenstaande leidt tot de volgende draagkracht aan de zijde van de vader:
- over de periode van 21 juli 2014 tot en met 31 december 2014 een partneralimentatie toelaat van € 127,- per maand;
- over de periode van 1 januari 2015 tot 21 juli 2015 een partneralimentatie van € 210,- per maand;
- met ingang van 21 juli 2015 heeft de vader een draagkracht van € 327,- per maand.
Proceskosten
35. De moeder verzoekt de vader te veroordelen in de proceskosten van de wijzigingsprocedure van de voorlopige voorziening. Deze kosten zijn nodeloos gemaakt aangezien de vader had nagelaten volledig inzicht te geven in zijn financiële situatie.
36. Het hof wijst het verzoek van de vrouw af. Het had op de weg van de vrouw gelegen in voornoemde procedure te verzoeken om een proceskostenveroordeling. In onderhavige procedure ontbreekt de grondslag voor een dergelijk verzoek
37. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 21 juli 2014 tot en met 31 december 2014 op € 409,- per maand voor beide minderjarigen tezamen;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 op € 340,- per maand voor beide minderjarigen tezamen;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud over de periode van 21 juli 2014 tot en met 31 december 2014 op € 127,- per maand;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud over de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 juli 2015 op € 210,-;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud over de periode vanaf 21 juli 2015 op € 327,- per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Stollenwerck en Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2015.