Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken
Artikel 27 Procedures inzake verzoeken om wederzijdse bijstand bij gebreke van toepasselijke internationale overeenkomsten
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2004
- Bronpublicatie:
23-11-2001, Trb. 2004, 290 (uitgifte: 30-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-2001, Trb. 2004, 290 (uitgifte: 30-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / ICT
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Wanneer tussen de verzoekende en de aangezochte Partij geen verdrag inzake wederzijdse bijstand noch een regeling op basis van uniforme of wederkerige wetgeving van kracht is, zijn de bepalingen van het tweede tot en met het negende lid van dit artikel van toepassing. Zij zijn niet van toepassing wanneer een dergelijk verdrag, of een dergelijke regeling of wetgeving bestaat, tenzij de betrokken Partijen overeenkomen in plaats daarvan de rest van dit artikel of een gedeelte daarvan toe te passen.
2
a.
Iedere Partij wijst een of meer centrale autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor het verzenden en beantwoorden van verzoeken om wederzijdse bijstand, voor de uitvoering van deze verzoeken of voor de doorzending ervan naar de voor de uitvoering bevoegde autoriteiten.
b.
De centrale autoriteiten onderhouden rechtstreeks contact met elkaar.
c.
Iedere Partij deelt, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, de Secretaris-Generaal de namen en adressen mede van de uit hoofde van dit lid aangewezen autoriteiten.
d.
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt een register op van de door de Partijen aangewezen centrale autoriteiten en houdt dit bij. Iedere Partij zorgt ervoor dat de in het register vermelde gegevens te allen tijde juist zijn.
3.
Verzoeken om wederzijdse bijstand uit hoofde van dit artikel worden uitgevoerd in overeenstemming met de door de verzoekende Partij aangegeven procedure, behalve wanneer deze onverenigbaar is met de wetgeving van de aangezochte Partij.
4.
De aangezochte Partij kan, onverminderd de in artikel 25, vierde lid, bedoelde voorwaarden of gronden voor weigering, bijstand weigeren:
- a.
indien het verzoek een strafbaar feit betreft dat door de aangezochte Partij wordt aangemerkt als een politiek delict of als een strafbaar feit dat verband houdt met een politiek delict, of
- b.
indien zij van oordeel is dat de inwilliging van het verzoek het risico in zich draagt van aantasting van haar soevereiniteit, haar veiligheid, haar openbare orde of andere wezenlijke belangen.
5.
De aangezochte Partij kan de uitvoering van het verzoek opschorten indien daardoor de door haar autoriteiten ingestelde strafrechtelijke onderzoeken of procedures zouden worden geschaad.
6.
Voordat de aangezochte Partij bijstand weigert of opschort beziet zij, waar dienstig na overleg met de verzoekende Partij, of zij gedeeltelijk of onder de door haar nodig geachte voorwaarden aan het verzoek kan voldoen.
7.
De aangezochte Partij brengt de verzoekende Partij onverwijld op de hoogte van het resultaat van de uitvoering van het verzoek om bijstand. Iedere weigering van het verzoek of opschorting van de uitvoering wordt met redenen omkleed. De aangezochte Partij brengt de verzoekende Partij tevens op de hoogte van de redenen die de uitvoering van het verzoek om bijstand onmogelijk maken of mogelijk aanzienlijk zullen vertragen.
8.
De verzoekende Partij kan de aangezochte Partij verzoeken het feit dat een verzoek ingevolge dit hoofdstuk is gedaan alsmede het voorwerp daarvan vertrouwelijk te houden, behoudens voor zover dat voor de uitvoering van het verzoek niet mogelijk is1). Indien de aangezochte Partij niet aan het verzoek om vertrouwelijkheid kan voldoen, brengt zij onverwijld de verzoekende Partij hiervan op de hoogte, die vervolgens bepaalt of het verzoek niettemin moet worden uitgevoerd.
9
a.
In dringende gevallen kunnen de gerechtelijke autoriteiten van de verzoekende Partij de verzoeken om rechtshulp of daarop betrekking hebbende mededelingen rechtstreeks richten aan de gerechtelijke autoriteiten van de aangezochte Partij. In een dergelijk geval wordt tegelijkertijd door tussenkomst van de centrale autoriteit van de verzoekende Partij een afschrift gezonden aan de centrale autoriteit van de aangezochte Partij.
b.
Verzoeken of mededelingen overeenkomstig dit lid kunnen worden gedaan door tussenkomst van de International Criminal Police Organisation (Interpol).
c.
Wanneer een verzoek gedaan is overeenkomstig onderdeel a van dit lid en de benaderde autoriteit niet bevoegd is om het verzoek te behandelen, zal deze het verzoek doorzenden naar de bevoegde nationale autoriteit en de verzoekende Partij daarvan rechtstreeks op de hoogte stellen.
d.
Overeenkomstig dit lid gedane verzoeken of mededelingen, die geen toepassing van dwangmiddelen vergen, kunnen door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij rechtstreeks worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij.
e.
Iedere Partij kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa mededelen dat, om redenen van doelmatigheid, de ingevolge dit lid gedane verzoeken aan haar centrale autoriteit moeten worden gericht.
Voetnoten
Noot vertaler: Dit is anders dan wat er in de Engelse/Franse tekst staat, omdat de bedoeling duidelijk is dat de aangezochte partij het verzoek niet geheim hoeft te houden als dat in verband met de uitvoering niet mogelijk is.