Blijkens het inleidend verzoekschrift verbleef betrokkene toen in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling; zie art. 2 in verbinding met art. 31 Wet Bopz.
HR, 03-02-2017, nr. 16/04438
ECLI:NL:HR:2017:165
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-02-2017
- Zaaknummer
16/04438
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Staatsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:165, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑02‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1455, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1455, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:165, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑09‑2016
- Wetingang
art. 5 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
JVggz 2017/14 met annotatie van W.J.A.M Dijkers
GZR-Updates.nl 2017-0074
Uitspraak 03‑02‑2017
Partij(en)
3 februari 2017
Eerste Kamer
16/04438
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],wonende te [woonplaats], thans verblijvende te Heerlen,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
de Officier van Justitie bij het arrondissementsparket Limburg,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als betrokkene en verweerder als de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/220750/BZ RK 16/813 van de rechtbank Limburg van 2 juni 2016.
De beschikking van de rechtbank is aan deze de beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van jusitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 14 december 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) Betrokkene is op [geboortedatum] 1935 geboren in [geboorteplaats] (Polen), en woont in Nederland.
- -
3.2.1
De officier van justitie heeft op de voet van art. 2 Wet Bopz verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren. Overeenkomstig art. 6 lid 5 Wet Bopz was bij het verzoekschrift een geneeskundige verklaring gevoegd als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz. Deze verklaring was ondertekend door de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waar betrokkene destijds verbleef. Blijkens de verklaring is betrokkene onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
3.2.2
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene en haar advocaat, een psychiater en een verpleegkundige. Betrokkene is gehoord met bijstand van een eveneens bij de mondelinge behandeling aanwezige tolk Poolse taal.
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene aangevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke eisen voldoet omdat bij het onderzoek door de psychiater geen tolk aanwezig was. Tevens blijkt uit dat proces-verbaal dat de verpleegkundige ter zitting heeft verklaard:
“Ik kan Nederlands met haar spreken en zij spreekt redelijk goed Nederlands.”
3.2.3
De rechtbank heeft een voorlopige machtiging verleend om betrokkene te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal zes maanden.
Het verweer dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke eisen voldoet, is door de rechtbank verworpen, waartoe zij als volgt overwoog:
“De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in de geneeskundige verklaring onder 4b: “Ze valt helemaal terug op haar moedertaal ‘Pools’ terwijl ze daarvoor wel beter Nederlands sprak”, de opsteller haar heeft kunnen spreken. Ter zitting heeft de verpleegkundige bovendien verklaard dat betrokkene de Nederlandse taal in enige mate beheerst.”
3.3
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat in een geval als het onderhavige – te weten: een vrouw van Poolse nationaliteit, die 80 jaar oud is, en weliswaar de Nederlandse taal redelijk pleegt te spreken en begrijpen, maar tijdens het onderzoek door de psychiater is teruggevallen op haar moedertaal (Pools) – de betrokkene recht heeft op bijstand van een tolk in de moedertaal tijdens het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek. Het onderdeel doet daartoe een beroep op art. 5 lid 1, aanhef en onder e, leden 2 en 4 en art. 6 lid 1 EVRM, alsmede op rechtspraak van de Hoge Raad.
Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat bijstand van een tolk tijdens het onderzoek niet is vereist wanneer de psychiater constateert dat de betrokkene de Nederlandse taal voldoende beheerst, geeft dat oordeel volgens onderdeel 2 blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het staat immers niet ter vrije beoordeling van de opsteller van de geneeskundige verklaring of de betrokkene recht heeft op bijstand van een tolk tijdens het onderzoek, aldus de klacht.
Volgens onderdeel 3 kon de rechtbank haar oordeel dat niet was vereist dat betrokkene tijdens het onderzoek werd bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, niet mede doen steunen op de opmerking in de geneeskundige verklaring, noch op de hiervoor in 3.2.2 weergegeven verklaring van de verpleegkundige tijdens de mondelinge behandeling.
3.4.1
Art. 5 lid 1 Wet Bopz bepaalt dat bij het verzoek aan de rechtbank om een voorlopige machtiging te verlenen, een verklaring wordt overgelegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Indien de betrokkene reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, moet worden overgelegd een verklaring van de geneesheer-directeur van dat ziekenhuis, waaruit blijkt dat hij de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht of heeft doen onderzoeken. Noch art. 5 lid 1 Wet Bopz, noch enig ander voorschrift van de Wet Bopz bepaalt dat de betrokkene die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, recht heeft op bijstand van een tolk tijdens dit onderzoek.
3.4.2
In HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1495, NJ 2014/334, rov. 3.4, is overwogen dat uit art. 5 EVRM, dat mede betrekking heeft op vrijheidsbeneming op grond van de Wet Bopz, volgt dat de betrokkene in de zin van de Wet Bopz recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk ter zitting, indien hij de taal waarin de mondelinge behandeling wordt gehouden, niet of onvoldoende beheerst. Deze uitspraak heeft geen betrekking op de fase van het onderzoek als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz.
3.4.3
Gelet op het belang dat in het stelsel van de Wet Bopz toekomt aan het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek, dat wordt verricht met het oog op een voorgenomen vrijheidsbeneming, geldt dat ook dit onderzoek zoveel mogelijk dient plaats te vinden in een voor de betrokkene begrijpelijke taal. Voor de uitkomst van dit onderzoek is immers van belang dat de psychiater en de betrokkene in staat zijn op zodanige wijze met elkaar te communiceren dat de psychiater een goed beeld van de betrokkene kan krijgen. Het is aan de psychiater om daarop toe te zien. Dit kan onder omstandigheden meebrengen dat de psychiater zijn onderzoek dient te verrichten met bijstand van een tolk.
De psychiater die van oordeel is dat hij zijn onderzoek slechts kan verrichten met bijstand van een tolk, dient erop toe te zien dat een tolk wordt ingeschakeld.
Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden met bijstand van een tolk dan wel in een andere taal dan het Nederlands, dient daarvan melding te worden gemaakt in de geneeskundige verklaring.
3.4.4
Indien de geneeskundige verklaring dan wel de behandeling van de zaak ter zitting daartoe aanleiding geeft, dient de rechtbank, alvorens de verzochte machtiging te verlenen – zo nodig ambtshalve – vast te stellen dat het onderzoek als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz heeft plaatsgevonden met inachtneming van de hiervoor in 3.4.3 bedoelde eisen.
3.5
De hiervoor in 3.3 weergegeven klachten stuiten op het vorenstaande af.
Anders dan onderdeel 1 tot uitgangspunt neemt, vloeit uit art. 5 Wet Bopz en de art. 5 en 6 EVRM noch in het algemeen, noch in een geval als het onderhavige voort dat de betrokkene recht heeft op bijstand van een tolk in de moedertaal tijdens het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek.
Onderdeel 2 ziet eraan voorbij dat de psychiater die de betrokkene persoonlijk onderzoekt, is gehouden erop toe te zien het onderzoek zoveel mogelijk plaatsvindt in een voor de betrokkene begrijpelijke taal, en dat dit onder omstandigheden kan meebrengen dat de psychiater zijn onderzoek dient te verrichten met bijstand van een tolk.
Ten slotte kon de rechtbank haar oordeel mede doen steunen – anders dan onderdeel 3 aanvoert – op de opmerking in de geneeskundige verklaring dat betrokkene tijdens het onderzoek is teruggevallen op haar moedertaal Pools, maar voordien wel Nederlands sprak, en de hiervoor in 3.2.2 weergegeven verklaring van de verpleegkundige tijdens de mondelinge behandeling.
3.6
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 3 februari 2017.
Conclusie 30‑11‑2016
Inhoudsindicatie
BOPZ. Geneeskundige verklaring (art. 5 lid 1 Wet Bopz). Recht op bijstand van een tolk bij psychiatrisch onderzoek? Art. 5 en 6 EVRM.
Partij(en)
16/04438
Mr. F.F. Langemeijer
30 november 2016
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Limburg
In deze Bopz-zaak gaat het om de vraag of de patiënt recht heeft op bijstand van een tolk in de fase van het voorafgaand onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
1. Feiten en procesverloop
1.1.
De officier van justitie heeft op 20 mei 2016 aan de rechtbank Limburg een voorlopige machtiging verzocht om het verblijf van verzoekster tot cassatie (geboren 1935, hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren1.. Overeenkomstig art. 6 lid 5 Wet Bopz heeft de officier van justitie bij zijn verzoekschrift een verklaring gevoegd als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz. Deze is op 17 mei 2016 ondertekend door de geneesheer-directeur, die betrokkene daartoe heeft laten onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater 1].
1.2.
Op 2 juni 2016 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene en haar advocaat, de psychiater [psychiater 2] en een verpleegkundige2.. De rechtbank heeft betrokkene gehoord met behulp van een tolk in de Poolse taal. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven voor de duur van ten hoogste zes maanden. Het namens betrokkene gevoerde verweer, dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke eisen voldoet omdat bij het gesprek met de psychiater geen tolk aanwezig was, is door de rechtbank verworpen. De rechtbank overwoog:
“De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in de geneeskundige verklaring onder 4b: “Ze valt helemaal terug op haar moedertaal ‘Pools’ terwijl ze daarvoor wel beter Nederlands sprak”, de opsteller haar heeft kunnen spreken. Ter zitting heeft de verpleegkundige bovendien verklaard dat betrokkene de Nederlandse taal in enige mate beheerst.”
1.3.
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Nu dit in eerste aanleg is aangevoerd en de rechtbank niet anders heeft vastgesteld, moet bij de beoordeling in cassatie veronderstellenderwijs worden aangenomen dat tijdens het psychiatrisch onderzoek dat aan de geneeskundige verklaring van 17 mei 2016 vooraf ging, geen tolk aanwezig is geweest. Na deze vooropstelling klaagt onderdeel 1, kort samengevat, dat voor zover de rechtbank van oordeel is dat in gevallen als het onderhavige – gekenmerkt als: een persoon van Poolse nationaliteit, 80 jaar oud, die weliswaar redelijk Nederlands pleegt te spreken en te begrijpen, maar tijdens het onderhoud met de psychiater terugviel op haar moedertaal (Pools) – de betrokkene niet behoeft te worden bijgestaan door een tolk in haar moedertaal, dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 5 Wet Bopz. Het middelonderdeel betrekt hierbij art. 5, lid 1 onder e, lid 2 en lid 4, EVRM en art. 6 lid 1 EVRM. De toelichting op deze klacht memoreert eerdere rechtspraak3.van de Hoge Raad4..
2.2.
Subsidiair klaagt onderdeel 2 dat voor zover de rechtbank van oordeel is dat bijstand door een (beëdigde) tolk niet vereist is wanneer de geneesheer-directeur of de psychiater constateert dat de betrokkene de Nederlandse taal voldoende beheerst om haar te kunnen onderzoeken zonder bijstand van een tolk, dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting: de noodzaak van het inschakelen van een tolk staat niet ter vrije beoordeling van de geneesheer-directeur, noch van de psychiater die het onderzoek uitvoert. Naar vaste rechtspraak veronderstelt het onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater dat een direct (persoonlijk) contact plaatsvindt met de patiënt en een observatie door de psychiater; daarvoor is nodig dat het psychiatrisch onderzoek plaatsvindt in een taal die de betrokkene verstaat. Onderdeel 3 herhaalt deze klacht, voor zover de rechtbank is afgegaan op de mededelingen van de verpleegkundige ter zitting omtrent de mate waarin betrokkene de Nederlandse taal beheerst.
2.3.
Volgens onderdeel 4 is onbegrijpelijk op welke grond de rechtbank het verweer heeft verworpen dat betrokkene de Nederlandse taal niet voldoende beheerst om te kunnen begrijpen wat de onderzoekende psychiater haar heeft gevraagd en voorgehouden: aan de verklaringen van de geneesheer-directeur en de verpleegkundige heeft de rechtbank geen bevestiging hiervan kunnen ontlenen. Onderdeel 5 voegt toe dat het oordeel onbegrijpelijk is in het licht van de vermelding in de geneeskundige verklaring dat betrokkene tijdens het onderzoek helemaal terugviel op haar moedertaal. Deze vijf klachten lenen zich m.i. voor een gezamenlijke behandeling.
2.4.
De Wet Bopz bepaalt dat de officier van justitie bij zijn verzoek aan de rechtbank een verklaring overlegt van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. Wanneer de betrokkene al in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, moet de officier van justitie een verklaring van de geneesheer-directeur overleggen. De Wet Bopz geeft geen regels over de vraag of en, zo ja, wanneer een tolk moet worden ingeschakeld. In rov. 3.4 van zijn beschikking van 20 juni 2014, NJ 2014/334, heeft de Hoge Raad nochtans geoordeeld dat uit art. 5 en 6 EVRM volgt dat eenieder die betrokken wordt in een procedure die ertoe kan leiden dat hij onvrijwillig van zijn vrijheid zal worden beroofd, recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk ter zitting, indien hij of zij de taal waarin de zitting wordt gehouden niet of onvoldoende beheerst.
2.5.
In dit geval is ter zitting bijstand verleend door een tolk in de Poolse taal. Daarover wordt niet geklaagd. In het huidige cassatiemiddel gaat het uitsluitend om de vraag of een recht bestaat op (kosteloze) bijstand van een tolk tijdens het psychiatrisch onderzoek dat ingevolge de Wet Bopz vooraf gaat aan het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie. Deze rechtsvraag kan vanuit twee invalshoeken worden benaderd: enerzijds vanuit de vraag of de eisen die ingevolge art. 5 en 6 EVRM worden gesteld aan de (met het verzoekschrift van de officier van justitie ingeleide) rechterlijke machtigingsprocedure doorwerken in de − daaraan voorafgaande − fase van het onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Anderzijds kan de kwestie worden benaderd vanuit de materiële vraag of het psychiatrisch onderzoek aan de daaraan te stellen eisen voldoet, indien als gevolg van een taalprobleem onvoldoende communicatie heeft kunnen plaatsvinden tussen de onderzoekende psychiater en de onderzochte persoon. Het cassatiemiddel lijkt beide invalshoeken te verkennen.
2.6.
Art. 6 lid 3 EVRM bepaalt dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld onder meer de volgende rechten heeft:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.
In de zaak Kamasinski/Oostenrijk5.heeft het EHRM geoordeeld dat het in art. 6, lid 3 onder e, EVRM bedoelde recht op kosteloze bijstand van een tolk betrekking heeft niet slechts op ter zitting afgelegde verklaringen, maar ook op documenten en het vooronderzoek (“the right to the free assistance of an interpreter for the translation or interpretation of all those documents or statements in the proceedings instituted against him which is necessary for him to understand or to have rendered into the court’s language in order to have the benefit of a fair trial”). Art. 6, lid 3 onder e, EVRM gaat niet zo ver dat een verdachte recht heeft op een schriftelijke vertaling van alle stukken in het dossier: de vertaling moet hem in staat stellen “to have knowledge of the case against him and to defend himself, notably by being able to put behore the court his version of the events”. Uit het vervolg van deze overweging, en ook uit het arrest in de zaak Cuscani/Verenigd Koninkrijk6., kan worden afgeleid dat de justitiële autoriteiten niet kunnen volstaan met het aanwijzen van een tolk, maar tot op zekere hoogte ook een verantwoordelijkheid dragen voor diens vakbekwaamheid.
2.6.
In het Wetboek van Strafvordering zijn bepalingen te vinden over de wijze waarop een verdachte, die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, moet worden geïnformeerd over de tegen hem bestaande verdenking en op welke wijze de verdachte zich kan laten bijstaan door een tolk tijdens het verhoor door de rechter-commissaris7.en tijdens het onderzoek ter terechtzitting8.. Per 1 oktober 2013 is de bijstand van een tolk in de fase van het opsporingsonderzoek wettelijk geregeld9.. Art. 29a, lid 1 Sv bepaalt dat een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst bij zijn verhoor moet worden bijgestaan door een tolk. De eisen die art. 6 lid 3 EVRM stelt aan de kwaliteitsbewaking van de tolkenbijstand komen tot uitdrukking in de Wet beëdigde tolken en vertalers. Art. 28 van deze wet houdt in dat de daar genoemde instanties in het kader van het strafrecht gebruik maken van beëdigde tolken of vertalers. In de fase van de zitting is de nationale rechter doorgaans gehouden tot het gebruik van de nationale taal (of één van de nationale talen10.). In de fase van het onderzoek dat vooraf gaat aan de zitting kan zich de situatie voordoen dat de persoon die wordt gehoord (als verdachte, als aangever, als getuige enz.) weliswaar de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar door de talenkennis van de verhorende ambtenaar toch een taal kan worden gevonden die beide gesprekspartners voldoende beheersen om een zinvolle communicatie mogelijk te maken. Een voorbeeld hiervan in de EHRM-jurisprudentie is de zaak Diallo/Zweden11., waarin een Française bij binnenkomst in Zweden eerst werd verhoord door een douanier die Frans sprak. Het EHRM verklaarde de klacht over schending van art. 6 lid 3 EVRM niet-ontvankelijk, maar voornamelijk op de grond dat over dit punt niet was geklaagd in de strafzaak bij de nationale rechters. Na te hebben gewezen op het arrest-Salduz (over de bijstand van een raadsman in de fase van het vooronderzoek), overwoog het EHRM in rov. 25 dat, in dezelfde lijn van redeneren, “the assistance of an interpreter should be provided during the investigating stage unless it is demonstrated in the light of the particular circumstances of each case that there are compelling reasons to restrict this right”.
2.7.
Uit de aangehaalde jurisprudentie kan niet een recht worden gevonden op vertaling in en vanuit de moedertaal van de betrokkene. Indien een persoon meer talen spreekt, is voldoende dat de communicatie plaatsvindt in een taal die de betrokkene beheerst.
2.8.
In het bestuursrecht behelst art. 8:60 lid 1 Awb voorschriften voor de bijstand van een tolk tijdens het onderzoek ter zitting; zie in verband daarmee ook art. 8:35 Awb. Art. 8:49 Awb geeft de bestuursrechter de bevoegdheid in het vooronderzoek een tolk te benoemen. Art. 2:6 Awb ziet op het gebruik van een taal door een bestuursorgaan. In het kader van interne rechtsvergelijking is van belang dat in de rechtspraak op het gebied van de sociale zekerheid verscheidene uitspraken zijn gedaan over de noodzaak van bijstand van een tolk tijdens medisch (psychiatrisch) onderzoek. De Centrale Raad van Beroep acht het een algemene regel van procesrecht dat een door de rechter gelast medisch onderzoek plaatsvindt met bijstand van een tolk, indien een dergelijk onderzoek zonder die bijstand niet wel kan plaatsvinden. Van dit laatste zal doorgaans sprake zijn indien het onderzoek betrekking heeft op de psychische gezondheidstoestand van iemand die de Nederlandse taal onvoldoende machtig is12.. In een andere zaak overweegt de CRvB dat de opvatting van de deskundige dat het psychiatrisch onderzoek zonder tussenkomst van een tolk mogelijk is geweest, niet doorslaggevend kan zijn voor de vraag of diens op dat onderzoek gebaseerde rapport toereikend is in het kader van de rechterlijke oordeelsvorming. Gelet op de beginselen van een goede procesorde dient de rechter erop toe te zien dat de betrokkene niet door een zodanig onderzoek onredelijk in zijn procesvoering is belemmerd. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de betrokkene niet in staat is geweest de vragen van de deskundige goed te begrijpen en van zijn kant gegevens voor het onderzoek aan te dragen13..
2.9.
In de individuele gezondheidszorg worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de communicatie tussen de zorgverlener en de patiënt. Dit betreft in de eerste plaats de informatieplicht van de zorgverlener en, in verband hiermee, het ‘informed consent’-vereiste als de arts tot behandeling overgaat. Zo bepaalt art. 7:448 BW dat de zorgverlener de patiënt op duidelijke wijze moet informeren omtrent het voorgenomen medisch onderzoek. Deze regel geldt ingevolge art. 7:464 BW ook voor de psychiater die een patiënt onderzoekt met het oog op het opmaken van een geneeskundige verklaring. Dit brengt mee dat de arts aan de patiënt duidelijk zal moeten maken met welk doel hij hem of haar gaat onderzoeken14.. Uit de memorie van toelichting bij de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst volgt dat indien de patiënt het Nederlands niet spreekt en verstaat, de hulpverlener de hulp kan inroepen van iemand die de taal van de patiënt machtig is. Daarbij kan desgewenst gebruik worden gemaakt van de gratis diensten van de door de rijksoverheid bekostigde tolkencentra voor minderheden15.. In het verleden is van overheidswege een zogenaamde ‘tolkentelefoon’ bekostigd, waarvan artsen gebruik konden maken wanneer communicatie met de patiënt in de Nederlandse taal op problemen stuitte. Met ingang van 1 januari 2012 is de bekostiging hiervan stopgezet – behoudens ten aanzien van, kort gezegd, asielzoekers −, met het argument dat het tot de eigen verantwoordelijkheid behoort van de patiënt die zich in Nederland tot een arts wendt, om zo nodig iemand mee te nemen die als tolk kan optreden. Sedertdien wordt binnen de gezondheidszorg gezocht naar praktische oplossingen, al dan niet binnen het budget van de zorgverlener16.. Volgens een notitie ‘Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg’17.worden binnen de gezondheidszorg thans wegingsfactoren gebruikt, aan de hand waarvan zorgverleners beslissen of zij de hulp inroepen van iemand die de taal van de patiënt machtig is of zo nodig van een professionele tolk.
2.10.
In het wetsvoorstel Wet verplichte ggz wordt de bijstand door een tolk geregeld18.. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was de volgende tekst opgenomen als art. 2:7: “Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg wordt betrokkene in een voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd”. Het voorgestelde art. 5:13 betrof de hoorzitting bij de Commissie verplichte ggz en hield in dat indien de betrokkene de Nederlandse taal niet beheerst, hij recht heeft op bijstand van een beëdigde tolk19.. De kosten van de tolk zouden voor rekening van de Commissie verplichte ggz komen. In de toelichting op art. 5:13 werd opgemerkt dat niet in alle gevallen waarin de betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, het noodzakelijk zal zijn een beëdigde tolk in te schakelen: het is goed denkbaar dat een naaste of familielid als tolk optreedt. De Commissie verplichte ggz zou zich in een dergelijk geval ervan moeten vergewissen of de persoon die als tolk optreedt over voldoende kwaliteiten beschikt20.. Het voorstel kwam aldus neer op de verplichting om te zorgen voor “sufficient linguistic assistance” in gevallen waarin de betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Wat daarvan zij, bij nota van wijziging is het wetsvoorstel ingrijpend veranderd en is de Commissie verplichte ggz uit het wetsvoorstel geschrapt.
2.11.
De voorgestelde bepalingen zijn bij nota van wijziging vervangen door een nieuw art. 1:9, luidende:
“1. Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg wordt betrokkene in een voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd.
2. Voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming heeft betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet beheerst, recht op bijstand van een tolk.”
Deze bepaling is toegelicht als volgt:
“Betrokkene heeft recht op bijstand van een tolk, indien de uitvoering van verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming en hij de Nederlandse taal niet beheerst. Met ingang van 1 januari 2012 worden de tolk- en vertaaldiensten in de gezondheidszorg overigens niet langer vergoed. Patiënten (of hun vertegenwoordigers) zijn dan zelf verantwoordelijk voor het machtig zijn van de Nederlandse taal. Dit komt echter niet in strijd met het recht op een (te vergoeden) tolk op basis van artikel 1:9.
Op het moment dat de geneesheer-directeur de voorbereiding voor een zorgmachtiging begint, dient op grond van artikel 5:6 een advocaat te worden ingeschakeld. Deze kan op grond van de Wet op de rechtsbijstand een tolk inschakelen. De kosten van deze tolk worden aan de advocaat vergoed via het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (artikel 26). De kosten van deze tolk komen derhalve niet voor rekening van betrokkene, ook niet als de zorgmachtiging uiteindelijk niet zou leiden tot vrijheidsbeneming. Bij de behandeling van het verzoekschrift door de rechtbank zal door de griffier van de rechtbank een tolk worden geregeld. Ook dan komen die kosten dus niet voor rekening van betrokkene.”21.
2.12.
Uit bovenstaande citaten kan worden afgeleid dat, indien het wetsvoorstel in deze vorm tot wet wordt verheven, de patiënt vanaf het moment waarop de voorbereiding voor een zorgmachtiging aanvangt recht heeft op (kosteloze) bijstand van een tolk. In de systematiek van het gewijzigde wetsvoorstel vangt de voorbereiding van een zorgmachtiging aan met de aanwijzing door de officier van justitie van een geneesheer-directeur (art. 5:4), die vervolgens een niet bij de behandeling betrokken psychiater inschakelt voor het verrichten van het psychiatrisch onderzoek (art. 5:7). In die fase zal ook een advocaat aan de betrokkene worden toegevoegd. De betrokken bewindslieden veronderstellen in hun toelichting kennelijk dat de advocaat van de patiënt zo nodig een tolk inschakelt en de kosten daarvan achteraf vergoed krijgt. Dat moge zo zijn22., maar dan gaat het om de kosten die de advocaat moet maken om communicatie met zijn cliënt (en eventueel diens familieleden e.a.) mogelijk te maken. Art. 26 Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 biedt geen antwoord op de – in dit geding behandelde − vraag of de betrokken patiënt recht heeft op (kosteloze) bijstand van een tolk tijdens het onderzoek door de niet bij de behandeling betrokken psychiater. Niettemin blijft ook in het gewijzigde wetsvoorstel Wet verplichte ggz staan dat de betrokkene bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van de verplichte zorg in een voor hem begrijpelijke taal moet worden geïnformeerd door de arts. Dit laatste impliceert onder omstandigheden dat de arts een tolk zal moeten inschakelen.
2.13.
Na deze omweg keer ik terug naar het cassatiemiddel. De onderhavige klacht houdt niet in dat betrokkene als gevolg van een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal niet of onvoldoende in staat zou zijn geweest om kennis te nemen van de gedingstukken (inclusief de geneeskundige verklaring) of van hetgeen ter zitting van de rechtbank is besproken. Evenmin houdt de klacht in dat betrokkene onvoldoende gelegenheid heeft gehad om ter zitting haar standpunt over het verzoek van de officier van justitie en hetgeen daaraan ten grondslag was gelegd aan de rechter kenbaar te maken. De klachten zien op de fase die vooraf gaat aan de indiening van het inleidend verzoekschrift door de officier van justitie: heeft de niet bij de behandeling betrokken psychiater als gevolg van een taalprobleem (onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal door betrokkene; onvoldoende beheersing van de Poolse taal door de psychiater) betrokkene wel behoorlijk kunnen onderzoeken?
2.14.
De Hoge Raad zou kunnen antiperen op de regel in het wetsvoorstel Wet verplichte ggz: ‘Voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming heeft betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet beheerst, recht op bijstand van een tolk’. Daarmee is nog niet de vraag beantwoord of betrokkene de Nederlandse taal beheerst. De enkele omstandigheid dat de betrokkene zélf aangeeft de Nederlandse taal niet te beheersen, levert een eerste aanwijzing op, maar schiet te kort als criterium. De psychiater en de patiënt kunnen zich in het gesprek beperken tot eenvoudig taalgebruik en, waar nodig, zich ter verduidelijking van gebaren bedienen. Het voert te ver, de eis te stellen dat de patiënt wordt onderworpen aan een taaltest voordat hij of zij psychiatrisch kan worden onderzocht23.. Het ligt meer voor de hand, voor het antwoord op deze vraag aansluiting te zoeken bij doel en strekking van het onderzoek. Volgens de rechtspraak behoort de psychiater de betrokkene persoonlijk te onderzoeken, hetgeen inhoudt dat hij de betrokkene in een direct contact spreekt en observeert24.. De in onderdeel 1 als kenmerkend genoemde omstandigheden – te weten: een persoon van Poolse nationaliteit, 80 jaar oud, die redelijk Nederlands pleegt te spreken en te begrijpen, maar in het gesprek met de psychiater is teruggevallen op haar moedertaal (Pools) – noopten de rechtbank niet tot de gevolgtrekking dat de psychiater betrokkene niet in een direct contact heeft kunnen spreken en observeren. De leeftijd zegt weinig over de taalbeheersing. Blijkbaar hebben betrokkene en de psychiater op enig moment tijdens hun gesprek met elkaar kunnen communiceren in een voor hen beiden begrijpelijke taal en is betrokkene in de loop van het gesprek teruggevallen op het Pools. Blijkens de geneeskundige verklaring is de psychiater van oordeel dat, ondanks de genoemde omstandigheden, voldoende onderlinge communicatie heeft plaatsgevonden om tot het genoemde psychiatrisch oordeel te komen.
2.15.
Nu kan de steller van het middel mij tegenwerpen dat dit een subjectieve inschatting van de psychiater is, omtrent de mogelijkheden van betrokkene om zich van de Nederlandse taal te bedienen. In plaats daarvan moet een objectieve maatstaf worden aangelegd: de psychiater moet immers doen wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het vereiste onderzoek te doen plaatsvinden. In gevallen waarin de betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende blijkt te beheersen en geen geschikte gemeenschappelijke taal kan worden gevonden, kan deze objectieve norm meebrengen dat de psychiater de hulp moet inroepen van een tolk. De rechter kan aan de hand van deze objectieve norm de bruikbaarheid van de geneeskundige verklaring toetsen.
2.16.
Dat is in dit geval ook gebeurd. In de overwegingen van de rechtbank ligt het oordeel besloten dat de niet bij de behandeling betrokken psychiater betrokkene in een direct contact heeft kunnen spreken. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de eisen die uit art. 5 Wet Bopz voortvloeien. Het oordeel van de rechtbank is niet onbegrijpelijk: niet alleen omvat de geneeskundige verklaring onder 4.a en 4.c en 5.a en 5.c informatie die betrokkene tijdens het onderzoek aan de psychiater heeft verstrekt, maar bovendien heeft de verpleegkundige ter zitting verklaard dat betrokkene het Nederlands redelijk goed kan spreken en dat zijzelf met betrokkene in het Nederlands spreekt. De omstandigheid dat betrokkene in de loop van het gesprek met de psychiater is teruggevallen op het Pools betekent niet dat de psychiater tot dat moment niet voldoende informatie met betrokkene heeft kunnen uitwisselen om zich een oordeel te vormen over haar geestelijke toestand. De onderdelen 1 tot en met 5 van het middel stuiten op het voorgaande af.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden, plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2016
De datum blijkt niet uit het proces-verbaal, wel uit de bestreden beschikking. Zie het verzoek van de advocaat van 27 juli 2016 tot aanvulling van het proces-verbaal op diverse punten.
HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2747, NJ 2015/440 m.nt. J. Legemaate, JVggz 2015/38 m.nt. W. Dijkers;HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2534, NJ 1999/399 m.nt. H.J. Snijders;HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1495, NJ 2014/334, JVggz 2014/22 m.nt. T.P. Widdershoven.
Ik teken hierbij aan dat in rov. 3.4.2 van HR 18 september 2015 weliswaar de tolk is vermeld, maar in een ander verband: te weten het tijdsbestek dat benodigd is indien tijdens het psychiatrisch onderzoek bijstand door een tolk wordt verleend.
EHRM 19 december 1989, NJ 1994/26 m.nt. E.A. Alkema, i.h.b. overweging 74. Zie ook EHRM 5 januari 2010 (Diallo/Zweden, 13205/07), NJ 2010/604 m.nt. T.M. Schalken.
EHRM 24 september 2002, EHRC 2002/94, m.nt. T. Spronken.
Art. 191 Sv.
Artt. 260, 274 - 276, 325, 362 en 391 Sv.
Wet van 28 februari 2013 tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, Stbl. 2013/85. Zie ook de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten, Stcrt. 2013, 35062.
Zie voor Nederlandse rechters: art. 11 – 13 Wet gebruik Friese taal.
EHRM 5 januari 2010, 13205/07, NJ 2010/604, reeds aangehaald, punten 23 en 31.
CRvB 22 juni 1989, ECLI:NL:CRVS:1989:AK8861, RSV 1990/123; herhaald in CRvB 23 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6430 en CRvB 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2279.
CRvB 17 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:AN5950.
R.B.M. Keurentjes, Tekst & Toelichting Wet Bopz, 2012, blz. 63.
Kamerstukken II 1989/1990, 21 561, nr. 3, blz. 11.
Zie M. Triemstra e.a., Noodzaak en omvang van de inzet van professionele tolken in de zorg. Een inventarisatie onder zorgverleners, Nivel 2016, in opdracht van de K.N.M.G. (www.nivel.nl).
Deze kwaliteitsnorm is in 2014 vastgesteld in een gezamenlijk overleg tussen een aantal grote organisaties van artsen en belangenbehartigers van patiënten (o.a. te raadplegen via www.pharos.nl).
Zulks op advies van de Raad van State; zie Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 4, blz. 8.
Vgl. Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 4, blz. 7-8.
Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3, blz. 68.
Kamerstukken II 2013-2014, 32 399, nr. 10, blz. 77-78; zie ook blz. 56. Zie nadien nog: Kamerstukken II 2015-2016, 32 399, nr. 24, blz. 42; Kamerstukken II 2015-2016, 32 399, nr. 25, blz. 115. Zie ook de noot van W. Dijkers bij Rechtbank ’s-Hertogenbosch 16 augustus 2012, JVggz 2012/47: “De aard van de materie vraagt om bijstand van een tolk bij alle voorbereiding op en uitvoering van de verplichte zorg.”
Art. 26 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 bepaalt: “De kosten die de rechtsbijstandverlener heeft moeten maken doordat hij zich bij de verlening van rechtsbijstand in een strafzaak of een piketzaak van een tolk heeft moeten bedienen, worden vergoed tot ten hoogste het bedrag waarop een tolk ingevolge het Besluit tarieven in strafzaken 2003 aanspraak heeft.”
Nog daargelaten de vraag, welk niveau van taalbeheersing mag worden verlangd. Het bekende Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen (leren, onderwijzen, testen) onderscheidt voor taalbeheersing niveaus van A.1 tot C.2.
Zie laatstelijk: HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:161, JVggz 2016/8.
Beroepschrift 02‑09‑2016
TOEVOEGING AANGEVRAAGD BIJ DE RAAD VOOR RECHTSBIJSTAND
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoekster tot cassatie is [betrokkene], geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1935, wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres] en thans verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis Mondriaan voor geestelijke gezondheidszorg, locatie Wijerode te (6419 PJ) Heerlen aan de Kloosterkensweg nummer 10, te dezer zake woonplaats kiezende aan de Alexanderstraat nummer 10 (2514 JL) te Den Haag ten kantore van mr. M.E. Bruning, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die verzoekster tot cassatie in deze procedure vertegenwoordigt en als haar cassatieadvocaat dit verzoekschrift voor haar indient en heeft ondertekend.
Verzoekster stelt cassatieberoep in tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht afdeling Familie en jeugd, enkelvoudige kamer belast met de behandeling van burgerlijke zaken, gegeven en uitgesproken op 2 juni 2016, onder zaak- en rekestnummer C/03/220750/ BZ RK 16/813, tot verlening van een voorlopige machtiging om verzoekster tot cassatie te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal zes maanden (derhalve tot en met 2 december 2016), na daartoe strekkend dit geding inleidend, op 20 mei 2016 bij de griffie van de rechtbank ingekomen, verzoek van de officier van justitie aldaar.
Verzoekster (hierna: betrokkene) voert tegen deze (eind)beschikking aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen beschikking is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen redenen.
Essentie van deze zaak in cassatie
Het gaat in deze zaak om de gedwongen opname van een (hoog)bejaarde Poolse vrouw van ruim 80 jaar krachtens een voorlopige machtiging, die de rechtbank Maastricht heeft verleend na betrokkene te hebben gehoord in aanwezigheid van een beëdigd tolk in de Poolse taal. De rechtbank verwierp het verweer dat zij bij haar onderzoek door de geneesheer-directeur ten onrechte niet is bijgestaan door een tolk, op de (enkele) grond dat volgens deze psychiater en een verpleegkundige betrokkene het Nederlands in enige mate beheerste (terwijl volgens de geneeskundige verklaring zij in de moedertaal Pools is teruggevallen).
In cassatie wordt betoogd dat de beschikking van de rechtbank getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, onbegrijpelijk (want: innerlijk tegenstrijdig) dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
Inleidende opmerkingen
Zoals kan worden opgemaakt uit de gedingstukken die (kenbaar) door de rechtbank in haar beoordeling zijn betrokken, kan in cassatie worden uitgegaan van het volgende.
- (i)
Betrokkene is op [geboortedatum] 1935 geboren te [geboorteplaats] in [geboorteland], en woont enige jaren in Nederland, laatstelijk te [a-plaats] (op voormeld woonadres).
- (ii)
Betrokkene heeft een blanco psychiatrische voorgeschiedenis, is op 25 april 2016 aanvankelijk vrijwillig opgenomen vanwege een psychotisch toestandsbeeld NAO met godsdienstige inhoud, en is in verband met een ontslagwens op 27 april 2016 in bewaring gesteld, welke inbewaringstelling is voortgezet krachtens machtiging van de rechtbank Limburg.1.
- (iii)
Naar aanleiding van het dit geding inleidende verzoek van de officier van justitie van het Arrondissementsparket Limburg van 20 mei 2016 tot verlening van een voorlopige machtiging heeft de rechtbank ter zitting van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2016 de zaak mondeling behandeld, bij welke gelegenheid de rechtbank betrokkene, vergezeld van een tolk in de Poolse taal en haar advocaat mr Reijntjes-Wendenburg te Maastricht heeft gehoord.2.
- (iv)
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de verklaringen van betrokkene vertaald door de ter zitting aanwezige tolk, en heeft de rechtbank met tussenkomst van deze tolk aan betrokkene vragen gesteld.3.
- (v)
Nadat de zitting buiten aanwezigheid van betrokkene werd voortgezet, heeft haar advocaat mr Reijntjes-Wendenburg met betrekking tot het psychiatrisch onderzoek van betrokkene, op de voet van art. 5 Wet Bopz, het volgende verweer gevoerd:4.
‘(…) In de geneeskundige verklaring staat onder 4c dat de opsteller een deel zelf heeft waargenomen en er een deel aan hem is meegedeeld. Hoe heeft de psychiater dit [lees: laatste, adv.] kunnen waarnemen, is bij het onderzoek een tolk aanwezig geweest, dit kan ik nergens terughalen uit de geneeskundige verklaring. Conclusie: de geneeskundige verklaring voldoet niet aan de kwaliteitseisen, er staat nergens vast hoe info tot stand is gekomen. Bestwil criteria mag hier geen rol spelen, we hebben het over rechtsbescherming en vrijheidsontneming.’
In haar brief van 27 juli 2016 — welke de rechtbank aan het dossier heeft toegevoegd (zie de e-mail van de griffier van 27 juli 2016) — heeft de advocate van betrokkene nog aangevuld dat zij tijdens de mondelinge behandeling met verwijzing naar het VARBANOV-arrest van het EHRM erop heeft gewezen dat betrokkene, ten behoeve van het opstellen van de geneeskundige verklaring, ten onrechte niet is bijgestaan door een tolk bij het medisch onderzoek door de onafhankelijke psychiater.
- (vi)
Volgens het proces-verbaal van de hoorzitting heeft daarop de aldaar aanwezige verpleegkundige, (kennelijk) op vragen van de rechtbank, verklaard (blz. 2):
‘Ik kan Nederlands met haar spreken en zij spreekt redelijk goed Nederlands.’
Voor zover in cassatie van belang, heeft de rechtbank dienaangaande overwogen als volgt:
‘Het formele verweer van de advocaat van betrokkene dat de geneeskundige verklaring niet aan de kwaliteitseisen voldoet, omdat niet blijkt op welke wijze waargenomen is nu er geen tolk aanwezig is geweest, verwerpt de Rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in de geneeskundige verklaring onder 4b: ‘Ze valt helemaal terug op haar moedertaal ‘Pools’ terwijl ze daarvoor wel beter Nederlands sprak’, de opsteller haar heeft kunnen spreken. Ter zitting heeft de verpleegkundige bovendien verklaard dat betrokkene de Nederlandse taal in enige mate beheerst. (…)’
Uitgangspunten en klachten in cassatie
In cassatie kan, zonodig veronderstellenderwijs bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag, ervan worden uitgegaan, c.q. het ervoor worden gehouden dat bij het medisch onderzoek van betrokkene door de geneesheer-directeur dr. [geneesheer-directeur] ten behoeve van (het opstellen van) de op 17 mei 2016 ondertekende geneeskundige verklaring betrokkene niet — zoals op de zitting van de rechtbank op 2 juni 2016 — werd bijgestaan door een (beëdigde) tolk in de Poolse taal.
Vanwege de volgende rechts- en motiveringsklachten kan betrokkene zich niet verenigen met hetgeen de rechtbank naar aanleiding van haar formele verweer heeft geoordeeld en beslist.
1
Voor zover de rechtbank in de hiervóór weergegeven overweging van oordeel was dat in gevallen als het onderhavige waar betrokkene een buitenlandse nationaliteit (Pools) bezit, (hoog)bejaard is — 80 jaar oud — en de Nederlandse taal redelijk placht te spreken (en begrijpen) maar geheel is teruggevallen op haar moedertaal (Pools), betrokkene ten behoeve van, c.q. tijdens en bij, het persoonlijk medische onderzoek door de in art. 5 Wet Bopz bedoelde psychiater als opsteller van de geneeskundige verklaring rechtens niet hoeft te worden bijgestaan door een tolk in de moedertaal van de betrokkene, getuigt dit kennelijke oordeel van een onjuiste rechtsopvatting omtrent (doel en strekking van) art. 5 Wet Bopz, mede in het licht van art. 5 lid 1, aanhef en onder e, art. 5 lid 2 en — de procedurele waarborgen onder — artt. 5 lid 4 en 6 lid 1 EVRM, volgens de daarop gevormde rechtspraak van het EHRM.
Immers, ook in gevallen als het onderhavige dient het in art. 5 Wet Bopz bedoeld persoonlijk medisch onderzoek van de betrokkene door de niet bij de behandeling betrokken psychiater plaats te vinden indien (en zodra) de betrokkene beschikbaar is om te worden onderzocht en de niet bij de behandeling betrokken psychiater in voorkomend geval bijgestaan door een tolk beschikbaar is om de betrokkene te onderzoeken (vgl. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR2015:2747, NJ 2015/440).
In aanmerking nemende dat het bepaalde in art. 5 EVRM mede betrekking heeft op vrijheidsbeneming op grond van de Wet Bopz, en dat uit de artt. 5 en 6 EVRM volgt dat eenieder die betrokken wordt in procedures als deze die ertoe kan leiden dat hij onvrijwillig van zijn vrijheid zal worden beroofd, recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk ter zitting van de rechtbank indien hij of zij de taal waarin de zitting wordt gehouden niet of onvoldoende beheerst, heeft de betrokkene dan ook (daarmee c.q. in gelijke zin en mate) recht op kosteloze bijstand van een tolk indien deze betrokkene de Nederlandse taal, waarin de niet bij de behandeling betrokken psychiater het in art. 5 Wet Bopz bedoeld medisch onderzoek verricht ten behoeve van het opstellen van een geneeskundige verklaring, niet of onvoldoende beheerst (vgl. HR 19 december 1997, NJ 1999/399 en HR 20 juni 2014, NJ 2014/334).
2
Voor zover de rechtbank in de hiervóór weergegeven overweging het voorgaande niet heeft miskend maar van oordeel was dat in de ONDER 1 bedoelde gevallen als het onderhavige bijstand van een (beëdigde) tolk niet is vereist wanneer de niet bij de behandeling betrokken psychiater zelf (eigenmachtig) constateert in zijn direct contact met en observatie van de betrokkene dat deze het Nederlands voldoende beheerst om zonder (de bijstand van) een tolk te kunnen onderzoeken in de zin en mate als bedoeld in art. 5 Wet Bopz en art. 5 (en 6 lid 1) EVRM, getuigt dat oordeel bijstand van een tolk bij c.q. gedurende het medisch onderzoek door de niet bij de behandeling betrokken psychiater ten behoeve van een geneeskundige verklaring, staat niet ter (vrije) beoordeling van de opsteller van de geneeskundige verklaring. Het, uit art. 5 EVRM voortvloeiende, fundamenteel recht op bijstand door een tolk gaat daaraan vooraf en betekent dat de betrokkene die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, steeds behoort te worden bijgestaan door een tolk zodat het medisch onderzoek door de niet bij de behandeling betrokken psychiater in diens direct (persoonlijk) contact met en observatie van de betrokkene plaatsvindt in de (moeder)taal die de betrokken verstaat (in de zin als bedoeld in art. 5 lid 2 EVRM).
3
Voor zover de rechtbank in de hiervóór weergegeven overweging het voorgaande niet heeft miskend maar van oordeel was dat in het onderhavige geval niet vereist was dat betrokkene werd bijgestaan door een tolk in de Poolse taal (zoals ter zitting van de rechtbank op 2 juni 2016) omdat volgens de geneesheer-directeur in rubriek 4b van zijn geneeskundige verklaring en de ter zitting aanwezige verpleegkundige betrokkene de Nederlandse taal in enige mate beheerst hoewel zij helemaal in haar moedertaal (Pools) terugvalt, hanteerde de rechtbank een onjuiste, want: te ruime, beoordelingsmaatstaf. Immers, voor (recht op) bijstand van een (beēdigde) tolk in de (moeder)taal die de betrokkene beheerst, is vereist dat deze de Nederlandse taal waarin de niet bij de behandeling betrokken psychiater in een direct en persoonlijk contact met en observatie van de betrokkene het in art. 5 Wet Bopz en art. 5 EVRM vereiste medisch onderzoek uitvoert, niet beheerst dan wel onvoldoende beheerst.
Dat betrokkene, aldus de verpleegkundige ter zitting de Nederlandse taal ‘in enige mate’ zou (kunnen) beheersen, rechtvaardigt nog niet, zonder meer, de conclusie dat betrokkene de Nederlandse taal niet (zodanig) onvoldoende beheerste ten tijde van haar persoonlijk medisch onderzoek door geneesheer-directeur dr. [geneesheer-directeur], dat zij (reeds) daarom geen recht had op bijstand door een tolk in haar moedertaal.
Zulks geldt temeer in een geval als het onderhavige waarin (vaststaat dat) het gaat om een (hoog)bejaarde vrouw die helemaal terugvalt op haar moedertaal terwijl zij voorheen Nederlands sprak. Immers, als feit van algemene bekendheid heeft te gelden dat in Nederland woonachtige personen met een buitenlandse nationaliteit in de loop van hun leven steeds meer of, op enig moment, bij het bereiken van een (hoog)bejaarde leeftijd uiteindelijk geheel terugvallen op hun oorspronkelijke taal, zich uitsluitend nog in de moedertaal (kunnen) uitdrukken en de Nederlandse taal niet meer machtig zijn in de mate dat zij deze, voldoende, verstaan en begrijpen. Het op die verklaring van de geneesheer-directeur en de verpleegkundige gegrond oordeel van de rechtbank getuigt dan ook, of althans, van onjuiste rechtsopvatting.
4
Voor zover de rechtbank niet om de hiervóór ONDER 1 t/m 3 aangevoerde redenen heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, heeft de rechtbank niet naar de eisen der wet haar oordeel met (zodanige) redenen omkleed om (voldoende) begrijpelijk te zijn (gemotiveerd). In het licht van het verweer zijdens betrokkene — kort gezegd — dat onduidelijk is hoe de geneesheer-directeur bij diens medisch onderzoek van betrokkene zonder bijstand van een tolk met haar heeft gesproken ter verkrijging van wat betrokkene hem heeft meegedeeld als bedoeld in rubriek 4c van de geneeskundige verklaring, is (zonder nadere motivering) onbegrijpelijk dat de rechtbank op grond van (uitsluitend) die verklaringen van de geneesheer-directeur en de verpleegkundige heeft kunnen komen tot haar kennelijke oordeel dat betrokkene Nederlands niet zodanig onvoldoende beheerst dat zij tijdens haar gesprek met c.q. medisch onderzoek door de geneesheer-directeur (wel) recht had op (kosteloze) bijstand van een (beëdigd) tolk in de Poolse taal; deze verklaringen bevestigen niet dat betrokkene op het moment van haar medisch onderzoek door c.q. gesprek met de geneesheer-directeur zodanig de Nederlandse taal beheerste dat betrokkene, zonder bijstand van een tolk in haar moedertaal, voldoende heeft kunnen verstaan en begrijpen wat de geneesheer-directeur haar ten behoeve van de op te stellen geneeskundige verklaring toen heeft gevraagd en voorgehouden.
5
- a.
De gegeven motivering van de rechtbank is bovendien, of althans onbegrijpelijk in het licht van de verklaring van de geneesheer-directeur dat betrokkene helemaal op de moedertaal Pools is teruggevallen, nu daaruit volgt dat betrokkene vanwege haar leeftijd — zie ONDER 3 — niet meer voldoende in staat is (kan worden geacht) om zonder bijstand van een tolk het Nederlands te kunnen verstaan en begrijpen, zodanig dat zij in het direct contact met de geneesheer-directeur een gesprek heeft gevoerd, c.q. kunnen voeren, en met hem in de Nederlandse taal heeft ‘gesproken’.
- b.
Deze motivering is als redengeving ter verwerping van het formele verweer van betrokkene daarnaast ontoereikend, want: innerlijk tegenstrijdig, in het licht van het (processueel) feit dat betrokkene ter zitting van de rechtbank op 2 juni 2016 wel werd bijgestaan door een tolk in de Poolse taal en blijkens het proces-verbaal van deze hoorzitting (blz. 1) de rechtbank met tussenkomst van deze tolk betrokkene heeft gehoord en aan haar vragen heeft gesteld. Ervan uitgaande dat betrokkene volgens de ONDER 1 vermelde rechtspraak van de Hoge Raad op deze zitting recht had op kosteloze bijstand van een tolk in de Poolse taal omdat naar het kennelijke oordeel van de rechtbank betrokkene werd geacht de Nederlandse taal waarin de mondelinge behandeling ter zitting plaatsvond, niet of onvoldoende te beheersen, valt zonder nadere motivering — welke ontbreekt — niet in te zien (dat en) waarom betrokkene ten tijde van haar gesprek met en persoonlijk medisch onderzoek door de geneesheer-directeur wel de Nederlandse taal zodanig, voldoende, beheerste dat zij bij die gelegenheid (nog) géén recht had op (kosteloze) bijstand van een tolk.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank niet geoordeeld en beslist ‘in accordance with a procedure prescribed by law’ en kan de gedwongen opname van betrokkene krachtens haar voorlopige machtiging niet worden aangemerkt als ‘a lawful detention of [a person] of unsound mind’ in de zin als bedoeld in art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM.5. Gegrondbevinding van één of meerdere klachten van deze middelonderdelen brengt mee dat hetgeen de rechtbank voor het overige in haar beschikking heeft geoordeeld en beslist, (ook) niet in stand kan blijven en de beschikking zal moeten worden vernietigd.
Conclusie
Op bovenstaande gronden verzoekt betrokkene de Hoge Raad om de bestreden beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht gegeven en uitgesproken op 2 juni 2016, onder zaak- en rekestnummer C/03/220750/ BZ RK 16/813, te vernietigen, met een zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Den Haag, 2 september 2016
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 02‑09‑2016
Zie hiervoor het behandelplan d.d. 2 mei 2016, blz. 1 en het dit geding inleidend verzoekschrift d.d. 20 mei 2016.
Zie het ongedateerd proces-verbaal van de zitting van de rechtbank, blz. 1 en de bestreden beschikking, blz. 1 rubriek 1.
Zie het ongedateerd proces-verbaal van de zitting van de rechtbank, blz. 1.
Zie het ongedateerd proces-verbaal van de zitting van de rechtbank, blz 2 en de bestreden beschikking, blz. 1 onderaan.
Zie o.m. EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980/114 (Winterwerp/Nederland); EHRM 15 september 2001, BJ 2001/36 (Varbanov/Bulgarije).