Hof Amsterdam, 21-06-2016, nr. 200.163.395/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:2384
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-06-2016
- Zaaknummer
200.163.395/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:2384, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑06‑2016; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2015:842, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑03‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 17 Wetboek van Koophandel
- Vindplaatsen
AR 2016/1901
JOR 2016/266 met annotatie van Mr. Chr.M. Stokkermans
Uitspraak 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
De rechten en plichten uit de ten name van de VOF gesloten overeenkomst rusten op die eenheid, die bestaat uit de vennoten gezamenlijk en die wordt aangeduid als VOF. Er is dan ook in beginsel sprake van een tweepartijen-overeenkomst, waarbij aan de vennoten als collectief de rechten en plichten van het partij-zijn toekomen. Alleen als wordt afgesproken dat de vennoten in privé partij zijn, dus niet in hun hoedanigheid van vennoot, dan blijft een vennoot na zijn uittreden in beginsel partij. Zulks is niet gesteld of gebleken. Nu ook niet is gesteld of gebleken dat de VOF inmiddels is ontbonden en vereffend, moet het ervoor gehouden moet worden dat zij ook thans nog de vorderingsgerechtigde partij is. Ook heeft er geen geldige overdracht van de vordering aan appellanten plaatsgevonden. Vordering wordt afgewezen. Zie ECLI:NL:GHAMS:2015:842.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.395/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/539107/HA ZA 13-384
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016
inzake
[appellant sub 1] ,
wonend te [woonplaats] , en
[appellant sub 2]
wonend te [woonplaats]
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [X] TRAVEL,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. L. Nix te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel appel worden hierna, in enkelvoud, [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellanten] is bij dagvaarding van 6 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Amlex v.o.f. (hierna: Amlex) en [appellanten] als eisers in conventie, tevens verweersters in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel tevens akte vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte, met productie; en
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel appel.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [appellanten] zal afwijzen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en heeft in (voorwaardelijk) incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis van 14 mei 2014 zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] zal toewijzen.
[appellanten] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
2. Feiten
2.1
De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 14 mei 2014 onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[appellanten] was vennoot in Amlex. Amlex en [geïntimeerde] waren actief in de reisbranche. Amlex kon via de International Air Transport Association (hierna: IATA) rechtstreeks tickets afnemen bij luchtvaartmaatschappijen. [geïntimeerde] kon dat niet.
Amlex en [geïntimeerde] hebben mondeling afgesproken dat [geïntimeerde] , op naam van Amlex, rechtstreeks bij luchtvaartmaatschappijen tickets kon afnemen. Dit hield in dat [geïntimeerde] de tickets afnam bij de luchtvaartmaatschappijen door gebruikmaking van het IATA-systeem van Amlex. De klanten van [geïntimeerde] betaalden de tickets aan [geïntimeerde] , die vervolgens Amlex weer betaalde, zodat Amlex de tickets aan de luchtvaartmaatschappijen kon voldoen.
2.3
Op 12 november 2012 heeft Amlex aan [geïntimeerde] een betalingsherinnering gestuurd voor een bedrag van € 24.133,62 aan openstaande facturen en een bedrag van € 42.120,31 aan ADM-boetes.
2.4
Op 15 april 2013 is [appellanten] als vennoot uitgetreden uit Amlex. Als vennoten staan sedert halverwege 2013 ingeschreven [A] en [B] .
3. Beoordeling
3.1
In eerste aanleg hebben Amlex en [appellanten] , kort gezegd, in conventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag groot € 64.563,66, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten. In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd Amlex en [appellanten] te veroordelen tot betaling van een bedrag groot € 29.67,55, vermeerderd met rente.
De rechtbank heeft de vorderingen van Amlex afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de vordering in conventie is gegrond op een overeenkomst tussen Amlex en [geïntimeerde] , welke vordering echter door de nieuwe vennoten van Amlex is overgedragen aan [appellanten] De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] in conventie en die van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motiveringen komt [appellanten] in principaal appel met 3 grieven op en komt [geïntimeerde] in (voorwaardelijk) incidenteel appel met 5 grieven op.
3.2
Het hof ziet aanleiding om eerst grief 1 in het (voorwaardelijk) incidenteel appel te behandelen. De incidentele grief 1 strekt ten betoge, zo begrijpt het hof, dat [appellanten] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat Amlex schuldeiser is ter zake de verbintenis tot betaling die voortvloeit uit de tussen Amlex en [geïntimeerde] gesloten mondelinge overeenkomst en ook niet is gebleken dat de vordering is gecedeerd aan [appellanten] nadat hij is uitgetreden als vennoot. [appellanten] betwist dit. [appellanten] voert aan dat hij in 2013 Amlex heeft ‘verkocht’, dat dit mondeling is gedaan, dat de handelsnaam, goodwill en voorraden zijn overgedragen aan derden en dat de vordering van [appellanten] op [geïntimeerde] een persoonlijke vordering is die niet toekomt aan de nieuwe vennoten van Amlex. [appellanten] refereert aan de in het geding gebrachte verklaring van de nieuwe vennoot [A] . Partijen zijn blijkens die verklaring overeengekomen dat bij de overname van Amlex de rechten (vorderingen) en plichten (schulden) bij [appellanten] blijven, aldus [appellanten]
3.3
Het hof overweegt als volgt. Een vennootschap onder firma (hierna: VOF) kan als zodanig geen zelfstandige contractspartij zijn bij het sluiten van een overeenkomst. De gezamenlijke vennoten zijn als zodanig, dus in hun hoedanigheid van vennoten, partij. De VOF is wel in materiële zin contractspartij. De gezamenlijke vennoten treden immers als een zekere eenheid naar buiten, sluiten onder een gemeenschappelijke naam overeenkomsten en worden veelal ook door een wederpartij, als eenheid beschouwd. De rechten en plichten uit de ten name van de VOF gesloten overeenkomst rusten dan ook op die eenheid, die bestaat uit de vennoten gezamenlijk en die wordt aangeduid als VOF. Er is dan ook in beginsel sprake van een tweepartijen
overeenkomst, waarbij aan de vennoten als collectief de rechten en plichten van het partij-zijn toekomen. Dit betekent onder andere dat de uit de overeenkomst voortvloeiende vorderingsrechten namens de VOF worden uitgeoefend door degene die, krachtens art. 17 van het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK), bevoegd is haar te vertegenwoordigen. Ten tijde van het sluiten van de mondelinge overeenkomst tussen Amlex en [geïntimeerde] , was dat [appellanten] en [appellanten] heeft als zodanig Amlex als VOF gebonden. Het voorgaande neemt niet weg dat partijen ervoor kunnen kiezen om te contracteren met de vennoten persoonlijk, naast of in plaats van de VOF, maar in onderhavige zaak is zulks niet gesteld of gebleken. Alleen als wordt afgesproken dat de vennoten in privé partij zijn, dus niet in hun hoedanigheid van vennoot, dan blijft een vennoot na zijn uittreden in beginsel partij. De hoedanigheid van vennoot was dan blijkbaar geen voorwaarde voor het partij-zijn. Een opvolgende of toetredende vennoot wordt dan geen partij, tenzij de figuur van contractsoverneming wordt gehanteerd of hij toetreedt tot de overeenkomst.
Naar het hof begrijpt stelt [appellanten] dat, ofwel sprake is geweest van een overdracht van een deel van de activa van Amlex aan een kennelijk nieuw opgerichte VOF met dezelfde naam, waarbij de vordering van Amlex op [geïntimeerde] niet is overgedragen, ofwel dat de nieuwe vennoten zijn toegetreden tot de bestaande VOF Amlex, maar dat daarbij is overeengekomen dat de uittredende vennoot [appellanten] in privé de vordering op [geïntimeerde] zouden verkrijgen. In het eerste geval geldt dat, nu is gesteld noch gebleken dat Amlex inmiddels is ontbonden en vereffend, het ervoor gehouden moet worden dat zij ook thans nog de vorderingsgerechtigde partij is. Omdat alleen de VOF in rechte kan optreden tegen vennootschapsdebiteuren zou dit betekenen dat in dit geval aan [appellanten] geen (eigen) vorderingsrecht toekomt. In het tweede geval moet sprake zijn geweest van een overdracht van het vorderingsrecht van Amlex aan [appellanten] , waarvoor een akte van cessie en mededeling aan [geïntimeerde] zijn vereist. Nu uit de eigen stellingen van [appellanten] volgt dat bedoelde overeenkomst mondeling zou zijn gesloten, moet als vaststaand worden aangenomen dat een akte ontbreekt, zodat geen geldige overdracht van de vordering van Amlex op [geïntimeerde] aan [appellanten] kan hebben plaatsgevonden. De slotsom is dan ook dat uitgaande van de eigen stellingen van [appellanten] moet worden vastgesteld dat [appellanten] ter zake van de vordering van Amlex op [geïntimeerde] geen (eigen) vorderingsrecht toekomt, zodat, nu Amlex in dit hoger beroep geen partij meer is, de vordering in zoverre reeds daarom niet kan worden toegewezen. In het licht van vorenstaande betekent dit dat grief 1 in het incidenteel appel slaagt, de voorwaardelijke grief 2 in incidenteel appel - die ziet op het verrekeningsverweer - daarom geen bespreking behoeft en de grieven 1 en 2 in het principaal appel falen, nu deze ook zien op door de rechtbank in eerste aanleg toegewezen vorderingen aan [appellanten]
3.4
[appellanten] heeft nog bewijs aangeboden van zijn stelling dat de vorderingen van [appellanten] niet zijn overgedragen, maar het aangeboden bewijs kan, gelet op bovenstaande, niet leiden tot een andere beslissing in deze zaak, zodat het bewijsaanbod als niet ter zake dienend zal worden gepasseerd.
3.5
Grief 3 in principaal appel en de grieven 3, 4 en 5 in (voorwaardelijk) incidenteel appel lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Grief 3 in het principaal appel strekt ten betoge, zo begrijpt het hof, dat de vorderingen uit onverschuldigde betaling van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen. [appellanten] betwist ten eerste de hoogte van het gevorderde bedrag van € 31.500: dat moet zijn € 21.500 en niet € 31.500. [appellanten] voert verder als verweer dat het bedrag van € 21.500 al is verrekend met [geïntimeerde] .
3.6
Het hof overweegt als volgt. Onder overlegging van een rekeningenoverzicht voert [appellanten] als onderbouwd verweer dat het bedrag van € 21.500 is verrekend. [geïntimeerde] heeft ter betwisting van dit verweer naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat [geïntimeerde] nog een vordering uit onverschuldigde betaling heeft op [appellanten] van € 21.500. De stelling van [geïntimeerde] , enkel onder verwijzing naar de in het geding gebrachte bankafschriften waaruit volgt dat in totaal een bedrag van € 31.500 is betaald, en dat dus ook, naar het hof begrijpt, het bedrag van € 10.000 onverschuldigd is betaald, kan in het licht van de gemotiveerde betwisting door [appellanten] , zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden gevolgd.
3.7
Grief 3 strekt voorts ten betoge, zo begrijpt het hof, dat het bedrag groot
€ 18.292,28 is voldaan uit hoofde van een verbintenis tot betaling van de ADM-boetes en er dan ook geen sprake is van onverschuldigde betaling. Het hof overweegt als volgt. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat als onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat [geïntimeerde] gehouden is om eventuele ADM-boetes die aan Amlex zijn opgelegd, omdat tickets zijn verkocht tegen een lagere prijs dan de prijs waarvoor de tickets konden worden uitgegeven, aan Amlex te vergoeden. Daarbij is niet in geschil dat [geïntimeerde] een bedrag van € 18.292,28 ten titel van de ADM-boetes aan Amlex heeft voldaan. In het licht hiervan onderschrijft het hof niet het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] alleen gehouden is om deze ADM-boetes te voldoen, voor zover Amlex de ADM-boetes ook daadwerkelijk heeft voldaan. Uit de door [appellanten] in het geding gebrachte brief van Egypt Air is voldoende komen vast te staan dat Egypt Air een nog openstaande vordering uit ADM-boetes heeft ten bedrag van
€ 20.360,40. Het betoog van [geïntimeerde] dat genoemde brief en inhoud niet authentiek zouden zijn wordt, bij gebreke van enige onderbouwing, niet gevolgd door het hof. Voorts staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat Amlex uit hoofde van de ADM-boetes vervolgens een vordering heeft op [geïntimeerde] . Uit hoofde hiervan was [geïntimeerde] verplicht tot nakoming, welke verplichting [geïntimeerde] is nagekomen tot een bedrag van € 18.292,28.
3.8
Tenslotte strekt grief 3 in het principaal appel ten betoge, zo begrijpt het hof, dat de vordering van [geïntimeerde] groot € 3.599,76 ook dient te worden afgewezen. Nu deze vordering door de rechtbank niet is toegewezen heeft [appellanten] geen belang bij bespreking van dit onderdeel van zijn grief. De slotsom is dat grief 3 in het principaal appel slaagt en de grieven 3, 4 en 5 in het (voorwaardelijk) incidenteel appel falen.
3.9
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Wat de proceskosten betreft, is het hof van oordeel dat deze moeten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt, aangezien hun vorderingen over en weer worden afgewezen.
De kosten zullen in beide instanties in die zin worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [appellanten] en [geïntimeerde] af;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W.H. Vink, J.F. Aalders en M. Jurgens en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Zie ECLI:NL:GHAMS:2016:2384.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.163.395/01
zaaknummer rechtbank : C/13/539107 HAZA 13-384
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 maart 2015
inzake
[appellant sub 1] ,
wonende te [woonplaats]
[appellant sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] , H.O.D.N [X] TRAVEL,
Gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats]
geïntimeerde,
advocaat: mr. L. Nix te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten hebben bij exploot geïntimeerde aangezegd in hoger beroep te komen van een of meer tussen partijen in de onderhavige zaak gewezen vonnissen, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
De zaak is op de rol ingeschreven en geïntimeerde is bij advocaat verschenen.
2. Beoordeling
Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het verkrijgen van inlichtingen, het beproeven van een minnelijke regeling en/of het bespreken van het verdere verloop van het hoger beroep, waarbij onder meer mediation, bewijsvoering en/of rapportage door deskundigen aan de orde kunnen komen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en die bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het tot raadsheercommissaris benoemde lid van het hof P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen tijdstip, tot het hiervoor onder 2 omschreven doel;
bepaalt dat partijen binnen 1 week na heden op de rol van 17 maart 2015 hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de eerstkomende 4 maanden kunnen opgeven, waarna het hof de dag en het tijdstip van de comparitie zal vaststellen, in welk geval behoudens klemmende redenen of overmacht geen uitstel van de comparitie meer zal worden verleend;
bepaalt dat partijen uiterlijk 2 weken vóór de dag van de comparitie de stukken waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, in kopie over zullen leggen door toezending aan het hof (roladministratie – team handel) en de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C.C. Meijer en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.