HR, 03-09-1942, nr. 1975
ECLI:NL:PHR:1942:1
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-09-1942
- Zaaknummer
1975
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1942:1, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑09‑1942
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1942:94
Conclusie 03‑09‑1942
Aan den Hoogen Raad der Nederlanden.
Geeft eerbiedig te kennen:
Robert Weijgers, wonende te 's-Gravenhage, aldaar in deze woonplaats kiezende aan de Heerengracht no. 12 ten kantore van den advocaat Mr. J.A. Schuering, die hem in cassatie vertegenwoordigt;
dat verzoeker op 17 Februari 1941 bij vonnis der Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage is verklaard te zijn in staat van faillissement, met benoeming van den E.A. Heer Mr. A. Hilbingh Prins tot Rechter-Commissaris en van Mr. L.J.Th. Bakker tot curator;
dat verzoeker op 14 December 1932 te 's-Gravenhage in algeheele gemeenschap van goederen is gehuwd met Feike Horreus Tonckens;
dat bij vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 5 April 1938 in dit huwelijk is uitgesproken scheiding van tafel en bed met bevel aan partijen om over te gaan tot scheiding en deeling van die gemeenschap;
dat dit vonnis in zoo verre bekrachtigd is door het sinds dien in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 27 April 1939;
dat echter partijen in dit betreffende geding nimmer tot de bevolen scheiding en deeling zijn overgegaan, zoodat mitsdien de tusschen hen bestaande huwelijksgemeenschap geacht moet worden nog steeds voort te duren;
dat het faillissement van verzoeker zich dus ook uitstrekt tot de meubilaire goederen, zich bevindende in handen van F.H. Tonckens;
dat het mitsdien den curator in dat faillissement vrij staat die goederen te verkoopen;
dat het verzoeker zeer gewenscht voor komt, zoo die goederen verkocht zouden worden, en dat hij zich mitsdien tot den curator gewend heeft, die echter weigerachtig bleek de bedoelde goederen te verkoopen;
dat daarop verzoeker zich op 5 Juni 1942 bij verzoekschrift gewend heeft tot den Heer Rechter-Commissaris in het faillissement, met het verzoek den curator te willen gelasten de bedoelde goederen te verkoopen;
dat echter de Heer Rechter-Commissaris bij beschikking d.d. 11 Juni 1942 het verzoek afgewezen heeft;
dat daarop verzoeker zich op 16 Juni bij verzoekschrift gewend heeft tot de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage met het verzoek deze beschikking te willen vernietigen;
dat echter de Rechtbank bij beschikking d.d. 18 Juni 1942 de beschikking van den Rechter-Commissaris, met overneming der gronden bevestigd heeft;
dat verzoeker tegen deze beschikking de volgende middelen van cassatie aanvoert:
I) Schending of verkeerde toepassing van artikel 65 der Faillissementswet, doordat de Rechtbank niet in haar beschikking opnam, dat de beschikking, gelijk is voorgeschreven in artikel 65 der failissementswet, is genomen na verhoor van den Rechter-Commissaris, terwijl dit verhoor ook niet heeft plaats gehad;
II) Schending of verkeerde toepassing der artikelen 168 der Grondwet, 20 der Wet op de Rechterlijke Organisatie, 5, 48, 59 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, 160, 179, 181, 183, 185, 186, 194, 219, 220, 221, 1112, 1113, 1115, 1116, 1117, 1123, 1125, 1146, 1147, 1314, 1315, 1334, 1335, 1339, 1374, 1375, 1377, 1417, 1421 en 1422 van het Burgerlijk Wetboek, en 20, 22, 23, 25, 42, 47, 49, 51, 56, 61, 62, 63, 68, 198, 200, 201 en 202 der Faillissementswet, doordat de Rechtbank de beschikking van den Rechter-Commissaris bevestigde met overneming der gronden, dus ook met overneming der overweging, dat artikel 63 der Faillissementswet in deze toepassing mist, zulks ten onrechte, daar aangenomen moet worden dat het faillissement van den man zich uitstrekt over de goederen der gemeenschap, waarin hij gehuwd geweest is, zoolang die gemeenschap niet is gescheiden en gedeeld en de schuldeischers dier gemeenschap nog niet voldaan zijn;
dat verzoeker tot voorloopige toelichting van het laatste middel moge verwijzen naar de conclusie van den Procureur-Generaal bij Uwen Raad, genomen bij het arrest van Uwen Raad d.d. 20 Juni 1941 en gepubliceerd in de Nederlandsche Jurisprudentie 1942 no. 151;
dat verzoeker is van Nederlandsche nationaliteit;
dat hij is onvermogend tot het betalen van proces-kosten;
Weshalve verzoeker zich wendt tot Uwen Raad met eerbiedig verzoek voormelde beschikking der Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage te vernietigen, met zoodanige andere uitspraak als Uw Raad zal meenen te behooren en te gelasten, dat ter zake van de verkrijging van de beschikking op dit verzoekschrift en hare tenuitvoerlegging geene kosten zullen worden berekend.
's-Gravenhage 27 Juni 1942.
't Welk doende, enz.
advocaat
De Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden;
Gezien vorenstaand verzoekschrift met bijlagen;
Overwegende, dat middel I ongegrond is, aangezien artikel 65 der Faillissementswet slechts geldt bij de behandeling van rechtstreeks tot de Rechtbank gerichte verzoeken en niet bij die, houdende hooger beroep van beschikkingen van den Rechter-Commissaris, daar deze daarbij reeds schriftelijk van zijn gevoelen deed blijken (H.R. 23 Januari 1933 W. 12586 N.J. 1933-660);
Overwegende, dat middel II evenzeer faalt, omdat terecht is geoordeeld, dat artikel 63 der Faillissementswet ten deze toepassing mist, aangezien reeds vóór de uitspraak van requestrant's faillissement op 17 Februari 1941 de gemeenschap, waarin hij was gehuwd, krachtens de artikelen 181 en 298 van het Burgerlijk Wetboek ontbonden was door het, op 27 Juli 1939 in kracht van gewijsde gegaan, vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage van 5 April 1938, waarbij tusschen requestrant en zijne echtgenoote de scheiding van tafel en bed werd uitgesproken;
Concludeert tot verwerping van het beroep, met bepaling, dat voor de te geven beschikking geen kosten zullen worden berekend.
3 September 1942.