Zie HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812, NJ 1993/491 m.nt. Th.W. van Veen.
HR, 11-02-2020, nr. 18/00782
ECLI:NL:HR:2020:225
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2020
- Zaaknummer
18/00782
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:225, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1443
ECLI:NL:PHR:2019:1443, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:225
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van gewoonteheling van een groot aantal auto’s, art. 416.1.a. jo. 417 Sr. Bewijsklacht over wetenschap van verdachte van de herkomst uit enig misdrijf van de auto’s t.t.v. het voorhanden krijgen daarvan. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/00784.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00782
Datum 11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 februari 2018, nummer 20/002446-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.
Conclusie 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen van gewoonteheling van een groot aantal auto’s, art. 416.1.a. jo. 417 Sr. Bewijsklacht over wetenschap van verdachte van de herkomst uit enig misdrijf van de auto’s t.t.v. het voorhanden krijgen daarvan. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/00784.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00782
Zitting 17 december 2019
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 21 februari 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “medeplegen van: van het plegen van opzetheling een gewoonte maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen dan wel de teruggave en de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest is vermeld.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/00784. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de in de bewezenverklaring genoemde auto’s afkomstig waren van enig misdrijf. Voorts klaagt het middel dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat de verdachte geen gedegen administratie heeft gevoerd.
5. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
6. “hij in de periode 27 maart 2008 tot en met 17 maart 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers hebben verdachte en zijn mededader op tijdstippen in bovengenoemde periode na te melden goederen voorhanden gehad terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen telkens wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, te weten:
7. 2. op 17 maart 2015 een personenauto, merk Jaguar, type XF, oorspronkelijk voorzien van het Belgische kenteken [kenteken 1] en
8. 3. op 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Caddy, oorspronkelijk gekentekend [kenteken 2] en
9. 4. in de periode van 13 februari 2015 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk BMW, type 3-serie, gekentekend [kenteken 3] en
10. 5. in de periode van 5 februari 2015 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk BMW, type 316i, gekentekend [kenteken 4] en
11. 6. in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk BMW, type 3 serie, gekentekend [kenteken 5] en
12. 7. in de periode van 11 augustus 2014 tot 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, oorspronkelijk voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 6] en
13. 8. in de periode van 13 februari 2015 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Mercedes, type E200, gekentekend [kenteken 7] en
14. 9. in de periode van 13 mei 2013 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk BMW, type 320, gekentekend [kenteken 8] en
15. 10. in de periode van 26 januari 2015 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Mercedes, type Cl80, gekentekend [kenteken 9] en
16. 11. in de periode van 30 augustus 2011 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Citroen, type C3, gekentekend [kenteken 10] en
17. 12. in de periode van 14 januari 2015 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volvo, type V60, gekentekend [kenteken 11] en
18. 13. in de periode van 6 juni 2011 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken 12] en
19. 14. in de periode van 31 oktober 2013 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken 13] en
20. 15. in de periode van 27 november 2013 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Touran, gekentekend [kenteken 14] en
21. 16. in de periode van 27 september 2010 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken 15] en
22. 17. in de periode van 24 januari 2015 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken 16] en/of
23. 18. in de periode van 9 oktober 2014 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Bora, gekentekend [kenteken 17] en
24. 19. in de periode van 27 maart 2008 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Passat, gekentekend [kenteken 18] en
25. 20. in de periode van 22 april 2014 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken 19] en
26. 21. in de periode van 17 januari 2014 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken 20] en
27. 22. in de periode van 7 augustus 2014 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken 21] en
28. 23. in de periode van 14 augustus 2013 tot en met 17 maart 2015 een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken 22] .”
29. De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen als genoemd in de aanvulling van 4 april 2019 op het arrest van het hof.
30. Voor zover relevant voor de beoordeling van het middel heeft het hof in zijn arrest nog het volgende overwogen (onderstreept en cursief in het origineel):
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe is - op gronden als verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte enige wetenschap had dat de op zijn bedrijf aangetroffen voertuigen en voertuigonderdelen van misdrijf afkomstig waren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende.
Verdachte en zijn broer, tevens medeverdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) exploiteren sinds circa 1987 tezamen een autoschadebedrijf te [plaats] . Op 17 maart 2015 heeft een doorzoeking op het bedrijfsterrein plaatsgevonden.
het onder primair sub 3 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking werd een Volkswagen Caddy aangetroffen.
De op het voertuig aangebrachte kentekenplaten ( [kenteken 23] ) bleken als blanco kentekenplaten op 29 april 2006 te zijn gestolen. De verbalisanten zagen dat dit voertuig in de spuitcabine van het bedrijf stond en dat er een werklamp stond gericht op de hoek waar het voertuig-identificatienummer (hierna: VIN) aangebracht was geweest.
Het VIN was geheel onleesbaar en de beschadigingen waren opgevuld met plamuur. De plamuurlaag was nog niet opnieuw afgelakt. Door middel van etsen werd het originele VIN weer zichtbaar gemaakt. Onderzoek van de voertuigelektronica bevestigde dat dit het originele VIN betrof. Dit VIN bleek toe te behoren aan een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 2] . Die Volkswagen Caddy bleek in de nacht van 21 januari 2015 op 22 januari 2015 te zijn weggenomen in de gemeente Oss.
Op het voertuig was een typesticker aangebracht dat niet met het originele VIN overeenkwam. Het voertuig was voorzien van twee sleutels. Met slechts een van deze sleutels kon de auto worden gestart. Dit betrof echter een niet fabrieksmatige sleutel, naar het hof begrijpt een sleutel die niet vanuit de fabriek met de auto is meegeleverd, welk type sleutel volgens het onderzoek veel voorkomt bij gestolen voertuigen. Dit betreft een zelfgemaakte sleutel met een zelf geprogrammeerde transponder, (pg. 283-298 en 304-307).
het onder primair sub 2 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking werd een Jaguar, type XF, zonder kenteken aangetroffen.
Het aangetroffen VIN kwam overeen met het in het voertuig aangebrachte typesticker. Dit VIN bleek bij onderzoek echter niet fabrieksmatig in dit voertuig te zijn aangebracht.
De laklaag bij het aangetroffen VIN liet gemakkelijk los en rondom het VIN werden sporen van plamuur aangetroffen. Door middel van etsen werden diverse tekens van een ander VIN zichtbaar. Aan de hand van de voertuigelektronica werd het complete VIN achterhaald. Met dat VIN stond de Jaguar in België geregistreerd als gestolen. De Jaguar werd gestolen in de nacht van 30 november 2013 op 1 december 2013. Voor dit voertuig was een Belgisch kenteken [kenteken 1] verstrekt, (pg. 259-271 en 272-276).
het onder primair sub 4 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking werd een BMW, type 3-serie, zonder kenteken aangetroffen.
Het voertuig was aan elkaar gelast en bleek uit twee delen te bestaan die zeer waarschijnlijk fabrieksmatig niet bij elkaar hoorden. Het voorste deel bezat een fabrieksmatig VIN dat hoorde bij kenteken [kenteken 24] en was niet ontvreemd. In het achterste deel werd echter een uniek kenmerk aangetroffen wat niet van fabriekswege tot het VIN van het voorste deel zou behoren.
Elders op het bedrijfsterrein werd een voorste gedeelte van een soortgelijke BMW aangetroffen. Op de plaats waar het fabrieksmatig aangebrachte VIN behoorde te zitten, werd geen VIN aangetroffen. Wel trof de verbalisant daar slijpsporen aan. Uit onderzoek aan de hand van een uniek kenmerk dat overeenkwam met een uniek kenmerk in de achterzijde van het samengestelde voertuig, bleek dat dit voorste onderdeel en de achterzijde van het samengestelde voertuig afkomstig waren van een BMW, type 320D, voorzien van kenteken [kenteken 3] . Ook werden op het bedrijfsterrein een motor met versnellingsbak, een dashboard, portier, achterbumper en brandstoftank afkomstig van deze BMW aangetroffen. Deze BMW bleek als ontvreemd geregistreerd te staan en werd gestolen op 13 februari 2015. (pg. 370-389 en 682).
het onder primair sub 5 en 6 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking werd een incomplete BMW, type 3-serie, zonder kenteken aangetroffen. Er ontbraken met name onderdelen van de voorzijde van het voertuig. Uit onderzoek bleek dat het voertuig zeer waarschijnlijk was samengesteld uit twee verschillende voertuigen. Het VIN in het rechter voorwielscherm bleek afkomstig van een voertuig uit Oostenrijk met kenteken [kenteken 25] welke niet als ontvreemd stond geregistreerd. Het kenteken was ingeleverd op 23 juli 2014.
Diverse onderdelen bleken echter niet tot dit voertuig te behoren. Zo bleken de bekledingspanelen van de portieren en de zitting van de achterbank afkomstig van een soortgelijke BMW 3-serie met een ander VIN. Voor het voertuig dat was voorzien van dit VIN was het kenteken [kenteken 4] verstrekt. Dit voertuig stond als ontvreemd geregistreerd en bleek te zijn gestolen in de avond dan wel nacht van 5 op 6 februari 2015.
De brandstoftank, het voorste subframe en de achteras bleken afkomstig van een soortgelijke BMW 3-serie met wederom een ander VIN. Voor het voertuig dat was voorzien van dit VIN was het kenteken [kenteken 5] verstrekt. Dit voertuig stond eveneens als ontvreemd geregistreerd en bleek te zijn gestolen in de nacht van 4 op 5 augustus 2014.
(pg. 417-419, 397-412, 420-425 en 682-696).
het onder primair sub 7 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking werd een Volkswagen Golf aangetroffen.
In de auto lagen twee kentekenplaten met kenteken [kenteken 26] . Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat de bij het kenteken [kenteken 26] behorende Volkswagen Golf in de periode 11 maart 2015 tot en met 25 maart 2015 op naam van verdachte heeft gestaan.
Een aantal tekens van het in de aangetroffen Volkswagen Golf aangebrachte VIN week wat betreft de vorm af van het fabrieksmatige VIN. Ook oogde de laklaag rond het VIN veel recenter dan de laklaag van de omliggende delen. De laklaag liet gemakkelijk los en hieronder bevond zich plamuur. Door middel van etsen werd een ander VIN zichtbaar dat waarschijnlijk wel fabrieksmatig was aangebracht. Alleen de laatste twee cijfers werden niet achterhaald. Op een andere plaats in het voertuig werd eveneens een VIN aangetroffen dat waarschijnlijk niet fabrieksmatig was aangebracht. Door middel van etsen werd er een ander VIN zichtbaar dat wel door de fabrikant was aangebracht en overeenkwam met het eerder blootgelegde VIN. Nu werden ook de laatste twee cijfers zichtbaar. Bij dit VIN hoorde een auto met kenteken [kenteken 6] en deze auto bleek op 11 augustus 2014 te zijn gestolen (pg 36 en 434-456).
het onder primair sub 8 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking werd een Mercedes-Benz aangetroffen, voorzien van het kenteken [kenteken 27] (Duits exportkenteken).
De tankklep en de motorkap, welke op dit voertuig gemonteerd waren geweest, bleken te behoren tot een ander voertuig dat als gestolen stond geregistreerd. De unieke codering op deze onderdelen behoorde toe aan een soortgelijke Mercedes-Benz, type E-200, met kenteken [kenteken 7] . Dit voertuig bleek te zijn gestolen in de nacht van 12 op 13 februari 2015. (pg. 543-575 en pg. 576-580).
Het dossier bevat een verklaring van de getuige [getuige] die heeft verklaard deze auto in Duitsland voor zijn vader te hebben gekocht, daarmee op weg naar Spanje een aanrijding met een vrachtwagen te hebben gehad en de auto vervolgens in augustus 2014 bij verdachte te hebben gebracht. Verdachte heeft de schade-expert geregeld. In februari 2015 heeft de getuige de te vervangen onderdelen op internet gevonden en in Waardenburg opgehaald.
Het hof acht de verklaring omtrent de in Waardenbrug gekochte auto-onderdelen niet geloofwaardig. Op het terrein van verdachte werd namelijk een los bekledingspaneel aangetroffen van dezelfde gestolen auto als waartoe de tankklap en de motorklep behoorden.
het onder primair sub 9 t/m 23 ten laste gelegde
Voorts werd bij de doorzoeking een groot aantal auto-onderdelen aangetroffen. De in de tenlastelegging opgenomen onderdelen bleken alle afkomstig van gestolen voertuigen.
Het hof leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden het volgende af.
Gelet op de verdachte omstandigheden waaronder de Volkswagen Caddy werd aangetroffen, kan het niet anders zijn dan dat deze auto op dat moment op het bedrijfsterrein werd omgekat en van een nieuw (vals) VIN werd voorzien.
Naast deze Volkswagen Caddy werden nog een Jaguar en een Volkswagen Golf op het bedrijfsterrein aangetroffen, die bleken te zijn voorzien van een ander (vals) VIN.
Voorts werd een BMW aangetroffen die uit twee BMW’s, waaronder een gestolen BMW, bleek te zijn samengesteld, terwijl ook onderdelen afkomstig van één van de voertuigen waaruit het samengestelde voertuig was opgebouwd, los op het bedrijfsterrein werden aangetroffen. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat ook deze voertuigen op het terrein van verdachte zijn omgekat.
Daarnaast werden een BMW en een Mercedes aangetroffen waarop onderdelen uit 3 andere gestolen auto’s waren gemonteerd.
Daarmee staat op zich nog niet vast dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat het om gestolen voertuigen ging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het is naar het oordeel van het hof binnen de autobranche een feit van algemene bekendheid dat het omkatten van auto’s in relatie staat tot de criminele activiteit waarbij aan gestolen auto’s een andere identiteit wordt gegeven.
Het hof overweegt op dat punt dat verdachte reeds jarenlang een autoschadebedrijf met medeverdachte [medeverdachte] heeft en van dit gegeven aldus op de hoogte moest zijn. Verder hielden verdachte en zijn broer in de ten laste gelegde periode in hun bedrijf niet, zoals in geval van een fatsoenlijke en bonafide bedrijfsvoering mag worden verwacht, een gedegen administratie bij waarin de naam, adres en woonplaatsgegevens van de klant werden vermeld. Dit betekent dat niet op eenvoudige wijze is te herleiden hoe het bedrijf van verdachte aan de betreffende auto’s dan wel auto-onderdelen is gekomen.
Op het terrein is bovendien een groot aantal auto-onderdelen aangetroffen dat afkomstig bleek van gestolen voertuigen, die zich niet op het bedrijfsterrein bevonden.
De verklaringen van verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] , komen er kort gezegd op neer dat de klanten in beginsel zelf voor de te vervangen onderdelen moesten zorgen en dat het wel voorkwam dat de schade toch kon worden hersteld, zodat het meegebrachte onderdeel niet gebruikt werd en door de klant op het bedrijf werd achtergelaten. Het hof begrijpt deze verklaringen zo dat verdachte aldus niet bekend kon zijn met de criminele herkomst van het meegebrachte onderdeel.
Gelet op de aard en omvang van de aangetroffen onderdelen acht het hof het volstrekt onaannemelijk dat klanten dergelijke, in grootte en waarde omvangrijke, onderdelen zelf meebrachten naar een autoschadebedrijf en vervolgens daar achterlieten.
Op het bedrijfsterrein zijn onder meer een klokkenwinkel, een wielophanging, een carrosseriedeel en motorblokken van gestolen voertuigen aangetroffen. Daarbij betrekt het hof dat de gestolen onderdelen die zich op het buitenterrein en in de loods bevonden en veelal afkomstig waren van relatief jonge en waardevolle voertuigen en dat deze onderdelen onbeschermd en niet geordend lagen opgeslagen (pg. 167).
Bovendien is een groot aantal onderdelen afkomstig van auto’s die in de periode van medio januari en februari 2015 zijn gestolen. Dat zou betekenen dat welhaast alle klanten begin 2015 met gestolen onderdelen zouden moeten zijn gekomen, hetgeen niet aannemelijk is te achten.
In samenhang bezien met de vorenomschreven omgekatte (samengestelde) voertuigen en de omstandigheid dat ook bij diverse onderdelen het fabrieksmatig aangebrachte VIN was weggeslepen is het hof van oordeel dat, hoewel niet alle gestolen auto’s waaruit de onderdelen afkomstig waren die op het bedrijfsterrein zijn aangetroffen, het niet anders kan zijn dan dat deze auto’s wel op een zeker moment op het bedrijfsterrein aanwezig zijn geweest. Bij gebrek aan een aannemelijke verklaring (onderbouwd door een gedegen boekhouding) van verdachte omtrent de aanwezigheid van de auto-onderdelen, zoals hiervoor reeds overwogen, gaat het hof ervan uit dat deze onderdelen op het bedrijfsterrein van verdachte van de oorspronkelijke gestolen auto’s zijn afgehaald en dat het bedrijf deze auto’s daarmee ook voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte telkens wist dat deze auto’s uit misdrijf afkomstig waren.
Gelet op de vaststelling dat verdachte en zijn broer (telkens) doende waren met het omkatten van gestolen voertuigen acht het hof tevens bewezen dat voornoemde wetenschap ook telkens bestond ten tijde van het voorhanden krijgen van die voertuigen. Daarmee acht het hof opzetheling bewezen.”
Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. De bewezenverklaring in deze zaak is onder meer toegespitst op art. 416, eerste lid, aanhef en onder a Sr, betreffende opzetheling. Uit de bewijsvoering van het hof moet derhalve kunnen worden afgeleid dat de wetenschap – waaronder voorwaardelijk opzet is begrepen1.– dat het voorwerp uit misdrijf is verkregen bij de verdachte heeft bestaan ‘ten tijde van het voorhanden krijgen’ daarvan. De rechter mag bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf ‘ten tijde van’ het voorhanden krijgen van een goed betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van dat goed.2.Daarbij kan volgens de Hoge Raad de procesopstelling van de verdachte een rol spelen. Het ontbreken van een aannemelijke, ontlastende verklaring van de verdachte voor het voorhanden hebben van het gestolen goed kan meewegen bij de beoordeling of de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de goederen wist dat het van misdrijf afkomstig was.3.
9. Terug naar het onderhavige geval. Geklaagd wordt – kort gezegd – over de overwegingen van het hof ten aanzien van verdachtes wetenschap van de criminele herkomst van de in de bewezenverklaring genoemde auto’s ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan. Daarbij wordt betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat geen gedegen boekhouding zou zijn bijgehouden, terwijl de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd dat dit wel het geval is geweest. Voordat ik deze klachten bespreek, vat ik – voor zover relevant voor de beoordeling daarvan – kort ’s hofs (bewijs)overwegingen samen.
10. Het hof heeft vastgesteld dat bij het autoschadebedrijf van de verdachte (en de medeverdachte) auto’s zijn aangetroffen die aldaar – kort gezegd – werden dan wel al waren ‘omgekat’. Die auto’s bleken te zijn samengesteld uit onderdelen afkomstig van andere (gestolen) auto’s en/of werden of waren voorzien van een ander (vals) VIN nummer.4.Op het terrein van het bedrijf van de verdachte zijn voorts losse auto-onderdelen aangetroffen die afkomstig bleken te zijn van gestolen auto’s. Daarmee staat volgens het hof op zich nog niet vast dat de verdachte ook ten tijde van het voorhanden krijgen wist van de criminele herkomst van de auto’s en auto-onderdelen. Ten aanzien van verdachtes wetenschap inzake die criminele herkomst van de auto’s ten tijde van het voorhanden krijgen, heeft het hof daarom nog het volgende overwogen. Binnen de autobranche is het volgens het hof een feit van algemene bekendheid dat het ‘omkatten’ van auto’s in relatie staat tot de criminele activiteit waarbij aan gestolen auto’s een andere identiteit wordt gegeven. De verdachte en de medeverdachte – die jarenlang een autogarage hebben gehad – hadden hiervan op de hoogte moeten zijn, aldus het hof.
11. Ik merk terzijde op dat niet geklaagd wordt dát de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het zogenoemde ‘omkatten’ van auto’s, noch dat het binnen de autobranche als een feit van algemene bekendheid als bedoeld in art. 339, tweede lid, Sv kan worden beschouwd dat het ‘omkatten’ van auto’s in relatie staat tot de criminele activiteit waarbij aan gestolen auto’s een andere identiteit wordt gegeven. Het hof kon hiervan dan ook zonder nadere onderbouwing gebruik maken voor zijn bewijsbeslissing.
12. Ook hielden de verdachte en de medeverdachte naar het oordeel van het hof geen gedegen boekhouding bij, waardoor niet op eenvoudige wijze is te herleiden waar de auto’s en de auto-onderdelen vandaan zijn gekomen. Over deze vaststelling wordt afzonderlijk geklaagd en die klacht zal ik verderop nog bespreken.
13. Voorts heeft het hof vastgesteld dat op het bedrijfsterrein van het autoschadebedrijf van de verdachte een groot aantal auto-onderdelen is aangetroffen dat afkomstig bleek van gestolen voertuigen die zich niet op dit terrein bevonden, terwijl het hof de verklaringen van de verdachte en zijn broer voor de aard en omvang van de aangetroffen auto-onderdelen volstrekt onaannemelijk acht.
14. Tot slot is het hof van oordeel dat hoewel niet alle gestolen auto’s waaruit die auto-onderdelen afkomstig zijn op het terrein van de verdachte zijn aangetroffen, het niet anders kan zijn dan dat de auto’s waarvan de aangetroffen onderdelen afkomstig zijn daar op een zeker moment wel aanwezig zijn geweest. Ook ten aanzien van die auto’s staat het volgens het hof derhalve vast dat de verdachte die voorhanden heeft gehad, terwijl hij telkens wist dat deze auto’s uit misdrijf afkomstig waren.
15. Mede in aanmerking genomen hetgeen ik heb vooropgesteld, meer in het bijzonder dat de rechter – kort gezegd – bij zijn bewijsbeslissing mag betrekken het ontbreken van een aannemelijke verklaring voor het voorhanden hebben van gestolen goederen (waardoor het (mede) daarom niet anders kon dan dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de goederen wist dat ze van misdrijf afkomstig waren), in samenhang bezien met ’s hofs vaststellingen en motivering hieromtrent en hetgeen de steller van het middel aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd, acht ik zijn oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto-onderdelen wist van de criminele herkomst daarvan, in zoverre niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
16. Geklaagd wordt voorts dat het hof ontoereikend gemotiveerd heeft vastgesteld dat de verdachte geen gedegen boekhouding zou hebben gevoerd, hetgeen mede onbegrijpelijk moet worden geacht in het licht van het namens de verdachte gevoerde verweer dat dit wel het geval is geweest, maar dat daarnaar (door de politie) geen onderzoek is gedaan, merk ik het volgende op. Het hof heeft in zijn arrest overwogen dat de verdachte en zijn broer in de ten laste gelegde periode in hun bedrijf niet, zoals in geval van een fatsoenlijke en bonafide bedrijfsvoering mag worden verwacht, een gedegen administratie bijhielden waarin de naam, adres en woonplaatsgegevens van de klant werden vermeld, en dat dit betekent dat niet op eenvoudige wijze is te herleiden hoe het bedrijf van verdachte aan de betreffende auto’s dan wel auto-onderdelen is gekomen. Verder heeft het hof overwogen dat bij gebrek aan een aannemelijke verklaring (onderbouwd door een gedegen boekhouding) van verdachte omtrent de aanwezigheid van de auto-onderdelen, het hof ervan uitgaat dat deze onderdelen op het bedrijfsterrein van verdachte van de oorspronkelijke gestolen auto’s zijn afgehaald en dat het bedrijf deze auto’s daarmee ook voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte telkens wist dat deze auto’s uit misdrijf afkomstig waren.
17. Uit de omstandigheid dat door of namens de verdediging geen gedegen boekhouding is overgelegd waaruit had kunnen worden herleid hoe het bedrijf van de verdachte aan de betreffende auto’s is gekomen, terwijl ook anderszins niet daadwerkelijk van een dergelijke boekhouding is gebleken, heeft het hof kunnen afleiden dat een dergelijke administratie ontbreekt. Het oordeel dat de verdachte geen gedegen administratie heeft bijgehouden, acht ik daarmee niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ik neem daarbij in aanmerking dat ter terechtzitting van het hof door de verdediging slechts is aangevoerd dát de verdachte een administratie zou hebben gevoerd, maar niet dat daaruit die door het hof bedoelde informatie kon worden afgeleid, terwijl dat punt aldaar uitgebreid aan bod is gekomen.
18. Voor zover in de toelichting op het middel wordt geklaagd over ’s hofs oordeel dat ‘deze [auto-]onderdelen op het bedrijfsterrein van verdachte van de oorspronkelijke gestolen auto’s zijn afgehaald en dat het bedrijf deze auto’s daarmee ook voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat deze auto’s uit misdrijf afkomstig waren’, merk ik het volgende op. Bij dat oordeel heeft het hof betrokken hetgeen het inzake het ‘omkatten’ van auto’s heeft overwogen, dat bij diverse van de bedoelde auto-onderdelen het fabrieksmatig aangebrachte VIN was weggeslepen, de verdachte en zijn medeverdachte geen aannemelijke en/of met een gedegen boekhouding onderbouwde verklaring inzake de herkomst van die onderdelen hebben afgelegd en dat de verdachte en zijn medeverdachte gedurende de bewezenverklaarde periode telkens doende waren met het omkatten van gestolen auto’s. Dat leidt volgens het hof tot het oordeel dat het niet anders zijn dan dat de auto’s waarvan de onderdelen afkomstig waren, op een zeker moment op het bedrijfsterrein van de verdachte aanwezig zijn geweest. In het licht van die vaststellingen en mede in aanmerking genomen hetgeen ik reeds heb vooropgesteld én besproken inzake de (niet aannemelijke) verklaring van de verdachte, zijn boekhouding en ’s hofs overige vaststellingen, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daaraan doet m.i. niet af dat die voertuigen al langere tijd als ‘gestolen’ stonden geregistreerd.
19. Resumerend acht ik gezien al het voorgaande ’s hofs oordeel dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de bewezenverklaarde auto’s wist, dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat het om gestolen auto’s ging dan ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het middel faalt in alle onderdelen.
20. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
21. Namens de verdachte is op 21 februari 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn pas op 1 mei 2019 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim 6 maanden is overschreden. Een voortvarende behandeling die de overschrijding van de inzendtermijn zou kunnen compenseren, behoort niet meer tot de mogelijkheden. Het middel is daarmee terecht voorgesteld.
22. Het eerste middel faalt. Het tweede middel slaagt en dient tot strafvermindering te leiden.
23. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2019
Zie HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, NJ 2019/310 m.nt. N. Rozemond, rov. 2.5.4. Zie hieromtrent ook J.W. Fokkens in Noyon, Langemeijer, Remmelink, art. 416 sr, aantekening 5 (online bijgewerkt tot 1 augustus 2019).
Vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, NJ 2019/310 m.nt. N. Rozemond, rov. 2.6, en HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:132, NJ 2019, 313 m.nt. N. Rozemond, rov. 2.3.
VIN staat voor Voertuig Identificatie Nummer of Vehicle Identification Number. Dit nummer geeft het voertuig een unieke identiteit. Het is de 'vingerafdruk' van het voertuig en staat ingeslagen of gegraveerd in een vast deel van het voertuig. Zie https://www.rdw.nl/particulier/paginas/wat-is-een-vin.