NJB 2017/922:Causaal verband tussen toediening van ibogaïne door verdachte en hartstilstand bij slachtoffer: de vraag of causaal verband bestaat dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of de hartstilstand redelijkerwijs als gevolg van die gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend. Indien niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de gedraging in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg, is voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan de verdachte ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat diens gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die gedraging is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg. Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat ten verwere gestelde andere, niet aan de bewezenverklaarde gedraging gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben. In casu kon het hof oordelen dat de hartstilstand die het slachtoffer heeft ondervonden redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde toediening van ibogaïne kan worden toegerekend aan de gedraging van de verdachte