HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:888, rov. 2.3.
HR, 14-12-2021, nr. 20/02771
ECLI:NL:HR:2021:1880
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-12-2021
- Zaaknummer
20/02771
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1880, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑12‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1031
ECLI:NL:PHR:2021:1031, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1880
- Vindplaatsen
JIN 2022/11 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 14‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Hof (enkelvoudige kamer) heeft verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen veroordeling t.z.v. te hard rijden (art. 21.a jo. 92.1 RVV 1990), op de grond dat verdachte h.b. heeft ingetrokken. Heeft hof voorafgaand aan tz. in h.b. aan strafgriffie hof verzonden e-mailbericht van verdachte kunnen aanmerken als duidelijke en ondubbelzinnige intrekking, nu verdachte 2 dagen later per e-mail heeft verzocht eerdere intrekking als niet verzonden te beschouwen en verdediging ttz. in h.b. heeft aangevoerd dat geen sprake is van rechtsgeldige intrekking? Art. 454 en 453 jo. 450 Sv. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/02368.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02771
Datum 14 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2020, nummer 21-002008-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2021.
Conclusie 02‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Concl. plv-AG. Niet-ontvankelijk in h.b. wegens door verdachte ingetrokken hoger beroep, per e-mail kenbaar gemaakt aan het hof. Art. 453.1 Sv. Is oordeel hof dat de intrekking “ondubbelzinnig en duidelijk was” begrijpelijk? Is oordeel hof dat de intrekking voldoet aan de vereisten van schriftelijkheid begrijpelijk? Concl. strekt tot verwerping.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02771
Zitting 2 november 2021
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 16 juli 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft bij vonnis van 12 april 2019 de verdachte wegens “overtreding van het bepaalde in artikel 34 lid 3 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestien uren subsidiair 8 dagen hechtenis.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/02368. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het procesverloop
De verdachte is op 12 april 2019 door de kantonrechter veroordeeld. Tegen deze veroordeling heeft hij dezelfde dag nog hoger beroep ingesteld. De behandeling van het hoger beroep vindt plaats op donderdag 16 juli 2020. Uit het proces-verbaal van die terechtzitting blijkt dat de zaak gelijktijdig is behandeld met de zaak die in cassatie met de onderhavige zaak samenhangt (20/02368). Een paar dagen voor die zitting (in de nacht van zondag op maandag) laat de verdachte per mail aan de strafgriffie van het hof weten dat hij zijn hoger beroep intrekt. In de mail meldt hij het parketnummer van de zaak én de zittingsdatum van het hof. De mail wordt op maandag 13 juli 2020 door een medewerker van het hof doorgezonden aan de strafgriffie van de rechtbank. Daar wordt de mail begrepen als een machtiging tot het intrekken van het hoger beroep. De akte tot intrekking van het hoger beroep wordt dezelfde dag nog opgemaakt. Op dinsdag 14 juli 2020 laat de verdachte de strafgriffie van het hof weten dat de eerdere mail over de intrekking als niet verzonden mag worden beschouwd. De verdachte bericht dat hij en zijn raadsman op donderdag 16 juli ‘gewoon’ op de zitting zullen verschijnen. In de tweede helft van de middag van die dinsdag stuurt de strafgriffie van het hof de raadsman van de verdachte per mail de intrekkingsakte. Op woensdag 15 juli 2020 mailt de raadsman van de verdachte halverwege de dag het hof. Hij merkt op dat het eerste e-mailbericht van zijn cliënt aan de strafgriffie niet kan worden gezien als een bijzondere volmacht aan de strafgriffie om namens hem het hoger beroep in te trekken. Ook stelt hij dat de strafgriffie voorafgaand aan het opmaken van de intrekkingsakte contact had moeten opnemen met de aan de zaak verbonden raadsman. Op de zitting van het hof van 16 juli 2020 wordt de gang van zaken besproken. Het hof besluit de verdachte niet ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep. Het hof oordeelt de inhoud van de mail “ondubbelzinnig en duidelijk” en vindt het terecht dat naar aanleiding hiervan een akte intrekking hoger beroep is opgemaakt. In cassatie wordt tegen deze beslissing opgekomen.
3. Het middel
3.1.
In het middel wordt geklaagd dat “geen sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking van het hoger beroep” door de verdachte. Uit de toelichting op het middel begrijp ik dat de steller van het middel het oordeel van het hof dat de inhoud van de door de verdachte aan het hof verstuurde mail “ondubbelzinnig en duidelijk is”, onbegrijpelijk is, mede tegen de achtergrond van hetgeen de verdachte op de terechtzitting van het hof heeft verklaard. Uit de toelichting blijkt dat het de steller van het middel niet alleen te doen is om – wat ik maar even noem – de materiële inhoud van de mail. In meer – in mijn woorden – formeel opzicht wordt betwist dat er sprake is van een volmacht tot intrekking omdat niet zeker is wie de mail heeft verzonden, de mail niet is ondertekend en de intrekking per mail niet voldoet aan de vereisten van schriftelijkheid. Daarnaast wordt erover geklaagd dat de strafgriffie naar aanleiding van de mail niet heeft geïnformeerd bij het kantoor van de raadsman en dat het hof naar aanleiding van een tweede mail van de verdachte geen nader onderzoek heeft gedaan.
3.2.
Blijkens de akte hoger beroep heeft de verdachte op de dag van het vonnis, 12 april 2019, hoger beroep ingesteld.
3.3.
De in het middel bedoelde e-mail, die zich bij de stukken van het geding bevindt, luidt als volgt:
“Van: [verdachte] [mailto:[e-mailadres]]
Verzonden: maandag 13juli 2020 00.14
Aan: strafgriffie.hof-arle.Leeuwarden@rechtspraak.nl <strafgriffie.Hof-ARLE.leeuwarden@rechtspraak.nl>
Onderwerp: intrekken hogerberoep
Geachte heer/mevrouw,
Een hoger beroep is kansloos als de rechter vooringenomen is, als er over het functioneren van hem of haar enige vorm van twijfel bestaat is een hoger beroep geen hoger beroep, regelmatig wordt ik door uw hof al weggezet als crimineel eenmaal in het beeld van justitie is voor altijd een nieuwe kans een schone lei als je de betekenis als rechtspraak niet kent waar moet de verdacht zich dan nog aan vast zetten. De puinhoop binnen uw Organisatie is dermate groot iedereen binnen de rechtbank kan doen waar hij of zij zin in heeft en klacht indienen is kansloos want die wordt niet serieus genomen.
Via deze mail en met deze verklaring trek ik het hoger beroep van donderdag 16 juli 2020 met de volgende parketnummers te weten 96-017356-19 en 96-257413-18 ik zie de reactie graag tegemoet.
Met vriendelijke groeten
[verdachte]”
3.4.
In de toelichting op het cassatiemiddel wordt gewezen op een tweede e-mailbericht dat de verdachte aan het hof heeft gestuurd en welk bericht voor het hof aanleiding had moeten zijn om nader onderzoek te doen. Bij de stukken van het geding bevindt zich het volgende e-mailbericht:
“Van: [verdachte] [mailto:[e-mailadres]]
Verzonden: dinsdag 14 juli 2020 12:11
Aan: Strafgriffie Leeuwarden (Hof Arnhem-Leeuwarden) <strafgriffie.Hof-ARLE.leeuwarden@rechtspraak.nl>
Onderwerp: RE: intrekken hogerberoep
Hallo,
U mag de eerdere mail over de intrekking als niet verzonden beschouwen we zijn er donderdag gewoon mijn advocaat en ik.
Mvg [verdachte]”
3.5.
Bij de stukken van het geding bevinden zich voorts de volgende e-mailberichten:
“Van: [verdachte] [mailto:[e-mailadres]]
Verzonden: dinsdag 14 juli 2020 12:30
Aan: Strafgriffie Leeuwarden (Hof Arnhem-Leeuwarden) <strafgriffie.Hof-ARLE.leeuwarden@rechtspraak.nl>
Onderwerp: Toelichting intrekken hoger beroep ongedaan maken
Geachte heer/mevrouw,
Via deze e-mail wil ik het intrekken van het hoger beroep ongedaan maken.
In eerste instantie had ik moeite met het rond krijgen van mijn advocaat dat is inmiddels gelukt en deze heeft de stukken ontvangen, daarnaast heb ik vrij op me werk kunnen krijgen om toch aanwezig te kunnen zijn.
Ik wil u vriendelijk verzoeken op basis van de bovengenoemde argumenten de eerder e-mail met verzoek tot intrekking als niet verzonden te beschouwen.
Mvg [verdachte]
Verstuurd vanaf mijn iPhone”
“Van: Strafgriffie Leeuwarden (Hof Arnhem-Leeuwarden)
Verzonden: dinsdag 14 juli 2020 15:55
Onderwerp: Aktes intrekken hoger beroep inzake uw cliënt [verdachte]
Bijlagen: image001.png; image002.png
Geachte mr. Canoy,
Bij deze stuur ik u twee aktes intrekken hoger beroep inzake uw cliënt [verdachte].
Het gaat om de zitting van 16-7-2020 met parketnummers 21-002008-19 en 21-002009-19.
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 1]
Senior administratief medewerker
Strafgriffie locatie Leeuwarden”
“Van: info@canoystrafrecht.nl [mailto:info@canoystrafrecht.nl]
Verzonden: woensdag 15 juli 2020 13:13
Aan: Strafgriffie Leeuwarden (Hof Arnhem-Leeuwarden) <strafgriffie.Hof-ARLE.leeuwarden@rechtspraak.nl>
Onderwerp: [verdachte] 21/002008-19 en 21/002009-19 SPOED!!
Edelachtbare Heer/Vrouwe,
In bovengenoemde zaak zal morgen, donderdag 16 juli 2020 om 9.30 uur, de hoger beroepzaken van mijn cliënt worden behandeld.
Gisteren ontving ik echter een afschrift van de strafgriffie inhoudende twee Aktes intrekking Hoger Beroep.
Ten aanzien van de aktes merk ik op dat het e-mailbericht niet gezien kan worden als bijzondere volmacht aan de strafgriffie om namens hem het hoger beroep in te trekken. Er is niet geverifieerd of het schrijven daadwerkelijk afkomstig was van mijn cliënt nu het schrijven niet is ondertekend. Een dergelijk schrijven voldoet dan ook niet aan de vereiste van schriftelijke volmacht.
Bovendien was mijn kantoorgenoot, mr. B.P.M. Canoy, reeds als advocaat gesteld in beide zaken. Het had dan ook op de weg gelegen van de griffie om voorafgaand aan het opstellen van de aktes, contact op te nemen met de advocaat. Met name gezien de inhoud van het e-mailbericht en het tijdstip waarop deze was verzonden.
Naar mijn mening is dan ook geen sprake van een rechtsgeldige intrekking.
Graag zou ik het bovenstaande morgenvroeg met Uw Gerechtshof bespreken. Indien mocht blijken dat het schrijven niet gezien kan worden als een verzoek van mijn cliënt om het hoger beroep in te trekken, en mijn cliënt derhalve ontvankelijk is, zal de zaak inhoudelijk behandeld kunnen worden. Hierbij merk ik op voorhand op dat het hoger beroep is ingesteld vanwege de hoogte van de opgelegde straf (strafmaat). Ten aanzien van de bewezenverklaring zal worden gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
Vertrouwende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
In afwachting van uw reactie,
Met vriendelijke groet,
Mw.mr. M. Rosema
Canoy Strafrechtsadvocatuur Leeuwarden”
3.6.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een “Akte intrekken hoger beroep”. Deze houdt kort gezegd in dat op 13 juli 2020 ter griffie van de rechtbank een medewerkster informatiebalie kwam die “daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht” verklaarde namens [verdachte] het hoger beroep in te trekken tegen het eindvonnis, op 12 april 2019 gewezen.
3.7.
Het proces-verbaal van de (enkelvoudige) terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2020 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De raadsheer stelt aan de orde dat van de verdachte op 13 juli 2020 bij de griffie van het gerechtshof een emailbericht is binnengekomen waarin de verdachte aangeeft het hoger beroep in te trekken. Dit bericht heeft er vervolgens toe geleid dat een akte intrekking hoger beroep is opgemaakt.
Op vragen van de raadsheer antwoordt de verdachte - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb het emailbericht verzonden. Ik had eerder een beroep in een andere zaak uit 2018 lopen Daarvoor heb ik vastgezeten omdat de taakstraf was omgezet. Ik kreeg daarvan bericht dat de zaak was ingetrokken. Ik dacht dat dat deze zaak was. Ik dacht laat maar zitten. Ik heb daarna toch contact gezocht met het advocatenkantoor. Ik haal heel veel dossiers door elkaar heen. Alles bij het openbaar ministerie en justitie is een gebed zonder einde en een gevecht met een reus datje niet wint. Ik handel uit emotie en denk niet altijd even goed na.
De raadsvrouw van verdachte brengt - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
Mijn cliënt erkent dat een email is verstuurd, maar ik meen dat die niet voldoet aan de vereisten van schriftelijkheid. Het is geen volmacht om het hoger beroep in te trekken. Er is niet geverifieerd of de mail van mijn cliënt kwam en de mail is ook niet ondertekend. De griffie kon en mocht niet verstaan dat de email als bijzondere volmacht kon gelden. De inhoud toont emotie en gelet op het tijdstip, had er twijfel moeten ontstaan.
De griffie had even bij ons kantoor moeten informeren. Er is dan ook geen sprake van een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking.
Op vragen van de advocaat-generaal welke zaken de verdachte door elkaar haalt en of hij de parketnummers van die zaken weet, antwoordt de verdachte – zakelijk weergegeven –:
De parketnummers eindigen op -18 en -19. Voor deze zitting heb ik wel vijf of zes keer de politie aan de deur gehad. Dan weet ik niet meer waar het over gaat en dat is te wijten aan correspondentie van de rechtbank. De dagvaarding is twee dossiernummers op een briefje zonder omschrijving van de zaak. In februari 2020 was er ook een zaak op zitting. Dat ging om iets uit 2018, waar ik ook al voor gezeten heb. Dat is toch raar.
De advocaat-generaal brengt haar standpunt naar voren, dat – zakelijk weergeven – luidt:
Als het hoger beroep wordt ingetrokken dat is dat onherroepelijk. Slechts onder bijzondere omstandigheden geldt een intrekking niet. De vraag is wat de griffie had kunnen en moeten begrijpen. Ik verwijs naar een arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:437). De rechter moet kijken of er sprake was van een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er geen schriftelijke volmacht was. Maar de Hoge Raad tolereert een ruimhartige omgang met brieven en mails van een verdachte. Ik ga niet mee met het standpunt van de raadsvrouw, want in de mail staat heel duidelijk dat het hoger beroep wordt ingetrokken. Ik meen dat de strafgriffie de mail mocht en kon verstaan als intrekking. De verdachte is regelmatig bij de rechter geweest. Hij weet hoe het loopt. Dan is de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De verdachte zegt dat hij in de war was met een andere zaak. Maar die andere zaak was in februari 2020 al afgedaan. Alles bij elkaar meen ik dat de intrekking op bewuste datum geldig is en daarmee onherroepelijk. De verdachte is niet-ontvankelijk.
De raadsvrouw reageert – zakelijk weergegeven – als volgt:
De email was niet ondertekend. Ik blijf er bij dat er geen sprake was van een schriftelijke volmacht. Het woordje ‘in’ ontbreekt bovendien. Letterlijk staat er niet dat mijn cliënt wil intrekken. De bijzondere omstandigheden zijn dat cliënt drie zaken had lopen. De andere zaak was niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft het niet goed begrepen. Het is niet zo dat hij dacht dat het om die zaak zou gaan, maar door alle emotie heeft hij gedacht dat het geen zin meer had. Dit gaat ook om twee oude zaken. Daarbij gaat het niet om de bewezenverklaring maar om de straf. Het is geen rechtsgeldige intrekking. Cliënt is wel ontvankelijk in hoger beroep.
De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven –:
Ik kan hoger beroep instellen bij de rechtbank maar niet via de mail. Hoe kan het dat hoger beroep instellen via de mail niet kan en nu er een intrekking is via de mail, de mail rechtsgeldig is? Het is maar net hoe het uitkomt. Ik heb ook nog een mail gestuurd om het ongedaan te maken. Ondanks dat ik vrij vaak met het openbaar ministerie en justitie in aanraking kom is het geen dagelijkse kost voor mij.”
3.8.
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte aantekening mondeling arrest houdt het volgende in:
“Het hof verstaat het hoger beroep als ingetrokken, omdat de inhoud van de mail ondubbelzinnig en duidelijk is en er ook geen twijfel is dat de verdachte die heeft verstuurd. In de mail zijn de parketnummers vermeld zodat voor verdachte duidelijk moet zijn geweest welke zaken het betrof. De griffie heeft juist gehandeld door de mail naar de rechtbank door te sturen voor het laten opmaken van een akte intrekking.
Het ligt op de weg van de verdachte om contact op te nemen met de raadsvrouw indien hij intrekking overweegt. De intrekking blijft staan en daarom wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.”
3.9.
De volgende wetsbepalingen zijn van belang:
1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
(…)
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
(…)
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.
4. De volmacht, bedoeld in het derde lid, kan worden overgedragen met behulp van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening. De ontvangst van de volmacht wordt bevestigd. Als de dag en het tijdstip waarop de volmacht is ontvangen gelden de dag en het tijdstip van vastlegging van de volmacht in de aangewezen elektronische voorziening. De volmacht wordt bij de processtukken gevoegd. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het gebruik van de elektronische voorziening.
1. Van iedere verklaring of inlevering, als bedoeld in de beide voorgaande artikelen, maakt de griffier eene akte op, die hij met dengene, die de verklaring aflegt of het bezwaarschrift inlevert, onderteekent. Indien deze niet kan teekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld. De griffier vraagt aan degene die de verklaring aflegt, naar het adres in Nederland waaraan de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting kan worden toegezonden.
2. De schriftelijke volmacht in het eerste lid van het voorgaande artikel bedoeld, of, zoo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht.
Art. 453 lid 1 Sv:
1. Uiterlijk tot den aanvang der behandeling van het beroep of bezwaarschrift kan degene door wien het rechtsmiddel is aangewend, dat intrekken. Deze intrekking brengt mede afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden.
1. Intrekking en afstand geschieden door eene verklaring, af te leggen op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven of de handeling is verricht.
(…)
3. De artikelen 450 en 451 zijn van overeenkomstige toepassing.”
3.10.
Art. 453 lid 1 Sv impliceert intrekking van het hoger beroep en het doen van afstand van de bevoegdheid dit rechtsmiddel opnieuw in te stellen. Dit heeft tot gevolg dat het vonnis waartegen het rechtsmiddel was gericht, door de intrekking onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast. Dit is slechts anders indien bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het oordeel dat de intrekking van het hoger beroep – en de daarmee gedane afstand – niet kan worden aangemerkt als een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking van het hoger beroep. In dat geval is er geen sprake van een intrekking in de zin van de art. 453 Sv.1.Alleen een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking kan als rechtsgeldige intrekking gelden. Het is de in beroep oordelende rechter die beslist over de vraag of van een rechtsgeldige intrekking sprake is.2.
3.11.
Voordat ik inga op het middel, bespreek ik een tweetal gevallen waarin ter discussie stond of er sprake was van een intrekking van het hoger beroep als bedoeld in art. 453 Sv.
In HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:437 had de verdachte per brief aan de griffie van de rechtbank laten weten “(…) dat wij afstand doen van de inbeslaggenomen auto, (…). Deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in”. Ter terechtzitting was door de verdachte aangevoerd dat zijn partner op advies van de raadsman een brief had opgesteld met de mededeling dat de verdachte afstand zou doen van de inbeslaggenomen auto, dat de verdachte de brief ook zo had gelezen en dat het niet zijn bedoeling was om het gehele hoger beroep in te trekken. De raadsman heeft een en ander bevestigd. Het hof oordeelde echter dat de in de brief gedane mededeling dusdanig duidelijk is verwoord dat de strafgriffie van de rechtbank deze mededeling kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep, dat de verdachte ter zitting heeft bevestigd dat hij de brief heeft ondertekend en dat de verdachte, gelet op zijn uittreksel justitiële documentatie, geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces. De Hoge Raad oordeelde dat het kennelijke oordeel van het hof dat de inhoud van de brief in dit geval als een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking kan gelden, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk is.
In HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6201 deed de Hoge Raad het middel dat klaagde over het oordeel van het hof dat de verdachte bewust het ingestelde hoger beroep had ingetrokken, af met art. 81 lid 1 RO. De raadsman van de verdachte had tijdig hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep was eveneens tijdig ingetrokken bij akte van intrekking, aan welke akte een door de verdachte ondertekende volmacht was gehecht. Vier maanden later stelde de raadsman, die verklaarde daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, opnieuw hoger beroep in. Ter terechtzitting voerde de verdachte aan dat hij weliswaar had overwogen het hoger beroep in te trekken en dat hij daarover in het huis van bewaring had gesproken, maar dat hij nimmer bewust opdracht had gegeven de volmacht tot intrekking van het hoger beroep op te maken en ook nooit bewust die volmacht had ondertekend. Het hof oordeelde dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de betreffende volmacht onbewust zou hebben laten opmaken en onbewust zou hebben getekend. Het hof overwoog dat de op dat moment gedetineerde verdachte voor het intrekken van het hoger beroep een afspraak diende te maken met de afdeling bevolking van de desbetreffende penitentiaire inrichting, dat hij uitdrukkelijk zelf een opdracht diende te geven een volmacht op te maken en daartoe zelf de gegevens diende aan te leveren betreffende de datum, het parketnummer en het gerecht dat het vonnis heeft gewezen en dat hij zelf de volmacht diende te ondertekenen. Het hof overwoog verder dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat de handtekening onder de volmacht zijn handtekening is, dat hij de Nederlandse taal redelijk beheerst en dat hij ter zitting aangaf hulp te vragen als hij zaken niet zou begrijpen. Het hof oordeelde op grond daarvan dat de intrekking rechtsgeldig is. Ook advocaat-generaal Machielse concludeerde tot een verwerping van het cassatiemiddel. Hij merkt op dat de verdachte later kennelijk spijt heeft gekregen van zijn keuze tot intrekking van het hoger beroep, maar dat ingevolge art. 453 lid 1 Sv gedane zaken geen keer nemen.3.
3.12.
Ik leid uit deze voorbeelden af dat het bij buitengewone omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het oordeel dat de intrekking van het hoger beroep niet kan gelden als intrekking in de zin van de art. 453 Sv gaat om aanknopingspunten die iets zeggen over de bewustheid waarmee de verdachte heeft gehandeld.
3.13.
Terug naar de onderhavige zaak. Het hof heeft geoordeeld dat de inhoud van de e-mail van de verdachte aan het hof (materieel) ondubbelzinnig en duidelijk is, dat er geen twijfel is dat de verdachte die heeft verstuurd en dat in de e-mail de parketnummers zijn vermeld zodat voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest welke zaken het betrof. Het hof heeft op grond daarvan geoordeeld dat de griffie juist heeft gehandeld door de e-mail naar de rechtbank door te sturen voor het laten opmaken van een akte intrekking en dat de verdachte daarom niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep. Mede gelet op de hiervoor besproken jurisprudentie acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De bewoordingen van de e-mail heeft het hof zonder meer als een ondubbelzinnige en duidelijke wens kunnen opvatten tot het intrekken van het hoger beroep. Dat het woordje ‘in’ ontbreekt in die e-mail, zoals aangevoerd door de raadsvrouw van de verdachte, maakt dat niet anders. Hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd noopte het hof bovendien niet tot een nadere motivering. De tekst van de intrekkingsmail bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte onbewust heeft gehandeld. Integendeel, hij ‘heeft het gehad’ met het hof. Dat de verdachte dossiers door elkaar zou halen en uit emotie zou hebben gehandeld doet aan die bewustheid niet af. De door de steller van het middel ingelezen emoties dwingen niet tot een nadere motivering.
3.14.
Wat betreft de meer uitwendige, formele kant van de zaak, namelijk dat volgens de verdediging bij het per e-mail intrekken van het hoger beroep, niet aan ‘vereisten van schriftelijkheid’ zou zijn voldaan, wijs ik op HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:369, NJ 2021/201 m.nt. Vellinga. In die zaak werd in cassatie geklaagd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet als ingetrokken geldt. De Hoge Raad oordeelde als volgt:
“2.3. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep door middel van een door het hof geciteerde e-mail de wens kenbaar heeft gemaakt het hoger beroep in te trekken, en heeft geoordeeld dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet als ingetrokken kan gelden omdat niet is gebleken van een akte van intrekking van het hoger beroep. Die enkele omstandigheid mag echter niet ten nadele van de verdachte strekken (vgl. HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2750). Het hof heeft dat miskend. Het cassatiemiddel slaagt daarom.”
Ik meen dat uit dit arrest kan worden afgeleid dat de Hoge Raad van oordeel is dat de enkele omstandigheid dat de intrekking van het hoger beroep door de verdachte per e-mail is gedaan, niet betekent dat er geen rechtsgevolgen aan moeten worden verbonden. Als de Hoge Raad een andere opvatting zou zijn toegedaan, dan had hij het middel mijns inziens laten falen en geoordeeld dat het hof weliswaar heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat niet is gebleken van een akte van intrekking van het hoger beroep niet ten nadele van de verdachte mag strekken, maar dat dit niet tot cassatie kan leiden omdat het hof de verdachte slechts ontvankelijk had kunnen verklaren in het hoger beroep omdat het hoger beroep niet door middel van het verzenden van een e-mailbericht aan de griffie kan worden ingetrokken als bedoeld in art. 453 Sv.
3.15.
Terug naar de onderhavige zaak. Het hof heeft geoordeeld dat er geen twijfel is dat de verdachte degene is die de e-mail heeft verstuurd. Dat oordeel is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden beoordeeld. In het bestreden arrest ligt verder als oordeel van het hof besloten dat de omstandigheid dat de verdachte via e-mail het hoger beroep heeft willen intrekken niet eraan in de weg staat dat deze e-mail kan worden opgevat als een bijzondere schriftelijke volmacht tot intrekking als bedoeld in art. 450 lid 3 Sv. Dat oordeel getuigt gelet op het voorgaande niet van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan de steller van het middel meent, noopte het verweer dat de e-mail niet voldoet aan de vereisten van schriftelijkheid omdat niet is geverifieerd of de e-mail van de verdachte kwam en de e-mail niet is ondertekend, niet tot een nadere motivering.
3.16.
Anders dan de steller van het middel meent, heeft de opmerking van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij nog een e-mail heeft gestuurd om zijn eerdere e-mail waarin hij het hoger beroep intrekt, ongedaan te maken, geen aanleiding hoeven zijn voor het hof om nader onderzoek te doen. Uit die e-mail blijkt immers slechts dat de verdachte later kennelijk spijt heeft gekregen van zijn keuze tot intrekking van het hoger beroep, terwijl in art. 453 lid 1 Sv is bepaald dat niet kan worden teruggekomen op een intrekking.
3.17.
Het middel faalt.
3.18.
Niet onvermeld wil ik laten dat ik naar aanleiding van deze zaak ook nog heb stilgestaan bij HR 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:368, NJ 2021/200 m.nt. Vellinga. De Hoge Raad oordeelde daarin als volgt:
“Een door de verdachte of betrokkene bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat kan op de wijze van artikel 450 lid 3 Sv beroep in cassatie instellen door middel van het verlenen van een daartoe strekkende schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker. Een e-mailbericht is niet zo een schriftelijke volmacht. Een als bijlage bij een e-mail gevoegde brief, inhoudende een schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte of betrokkene een rechtsmiddel aan te wenden, moet echter wel als zo een schriftelijke volmacht worden aangemerkt, mits:
(i) het e-mailbericht, met bijlage, is verzonden naar een e-mailadres dat door het gerecht is aangewezen voor communicatie met de griffiemedewerkers inzake de aanwending van rechtsmiddelen in strafzaken en
(ii) de schriftelijke volmacht voldoet aan de in HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, geformuleerde eisen.”4.
De Hoge Raad stelt hier voorop dat een e-mailbericht zonder bijlage niet een schriftelijke bijzondere volmacht van een door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat aan een griffiemedewerker oplevert.5.Het is de vraag of dit ook zo is als niet een door de verdachte gevolmachtigde raadsman, maar de verdachte zelf hoger beroep instelt (dan wel intrekt) via een aan de griffie verstuurd e-mailbericht (zonder bijlage).
3.19.
Al decennia geleden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een verdachte die een brief stuurt waaruit blijkt dat hij tegen een beslissing wil opkomen, moet worden geacht aan een griffieambtenaar een bijzondere schriftelijke volmacht te hebben gegeven tot het instellen van een rechtsmiddel als bedoeld in art. 450 lid 3 Sv.6.Het ligt voor de hand dat diezelfde soepelheid ook wordt betracht wanneer de verdachte de strafgriffie per e-mail laat weten een rechtsmiddel te willen instellen of intrekken. Het lijkt mij sterk dat de op 1 december 2016 in werking getreden Wet digitale processtukken Strafvordering7.hierin verandering heeft gebracht.8.
3.20.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel digitale processtukken Strafvordering9., bij welke wet het huidige vierde lid van art. 450 Sv is ingevoerd, houdt, voor zover van belang, het volgende in:10.
“3.3. Het aanwenden van rechtsmiddelen
3.3.1.
Gewone rechtsmiddelen
[…]
Degene die het rechtsmiddel aanwendt kan met behulp van een bijzondere volmacht een vertegenwoordiger persoonlijk daartoe schriftelijk machtigen (artikel 450, eerste lid, onderdeel b, Sv). Deze mogelijkheid heeft er in de praktijk toe geleid dat een verdachte door middel van een brief aan de griffie een rechtsmiddel kan instellen. Ieder van de verdachte afkomstig geschrift waaruit in redelijkheid kan worden opgemaakt dat hij de zaak aan een hogere rechter wil voorleggen, moet worden aangemerkt als een bijzondere schriftelijke volmacht aan de griffier om het rechtsmiddel namens de verdachte in te stellen.11.Ook de officier van justitie kan van deze mogelijkheid gebruik maken. De volmacht moet als zodanig herkenbaar zijn, bijvoorbeeld door middel van het handschrift of de handtekening van de belanghebbende. Met de Wet stroomlijnen hoger beroep12.zijn extra eisen gesteld aan de bijzondere schriftelijke volmacht aan de griffiemedewerker.
[…]
De hoofdregel van artikel 449 Sv, dat een rechtsmiddel slechts kan worden aangewend door een mondelinge verklaring ter griffie, diende om zeker te stellen dat de verdachte een rechtsmiddel heeft willen aanwenden.13.Ook voor de advocaat en de bijzonder gevolmachtigde geldt dat zij mondeling ter griffie een verklaring afleggen.14.Inmiddels is het gebruik van de post gemeengoed geworden. Daarnaast zijn nieuwe technische mogelijkheden beschikbaar gekomen om berichten over te brengen, zoals e-mail en internet. Gelet op het belang van een goede toegang tot de rechter voor de justitiabelen en de voordelen op het gebied van de efficiency en de stroomlijning van de werkprocessen, is het aangewezen om de mogelijkheid van het langs elektronische weg instellen van een rechtsmiddel op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over het langs elektronische weg aanwenden van een rechtsmiddel. Daarvoor kan worden gedacht aan regels over de mogelijkheid tot weigering van een disproportionele hoeveelheid gegevens.”15.
3.21.
Nadere regels over de aanwending van rechtsmiddelen zijn neergelegd in het Besluit digitale stukken Strafvordering16.(hierna: Besluit). Het sinds 1 januari 2020 geldende Besluit houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Art. 1 (definities)
In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
b. de wet: het Wetboek van Strafvordering;
c. elektronische voorziening: een webportaal of andere internetdienst ten behoeve van de overdracht van de stukken, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, aan of door de bevoegde instanties;
(…)
Art. 2 (reikwijdte)
1. Onze Minister wijst een elektronische voorziening aan ten behoeve van:
a. de indiening van de volgende stukken:
(…)
7°. een volmacht als bedoeld in artikel 450, derde lid, van de wet;
(…)
2. Stukken en berichten kunnen ook met behulp van een elektronische voorziening worden ingediend indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement.
(…)
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop stukken worden overgedragen door de elektronische voorziening. Tevens kunnen eisen worden gesteld waaraan de stukken dienen te voldoen die worden overgedragen door de elektronische voorziening.
Art. 3 (eisen voorziening)
1. De elektronische voorziening voldoet aan de volgende eisen:
a. de gebruiker van de voorziening wordt geïdentificeerd;
b. na te gaan is wie de verzender is van het stuk;
c. na te gaan is of het stuk is gewijzigd na het moment van verzending;
d. na te gaan is op welk tijdstip het stuk is ontvangen respectievelijk ter beschikking is gesteld in de elektronische voorziening;
e. na te gaan is op welk moment zich in de voorziening een storing voordoet of zich heeft voorgedaan, en
f. het stuk in de voorziening is uitsluitend toegankelijk voor een gebruiker die daarvoor is geautoriseerd.
2. De inrichting van de elektronische voorziening voldoet aan de nationale en internationale standaarden voor informatiebeveiliging en is in staat langs elektronische weg de gegevens, bedoeld in artikel 36i van de wet, vast te leggen. Bij ministeriële regeling kan nader worden bepaald aan welke standaarden de elektronische voorziening voldoet.”
3.22.
Uit de aangehaalde wetsgeschiedenis en regelgeving leid ik af dat ieder van de verdachte afkomstig geschrift waaruit in redelijkheid kan worden opgemaakt dat hij de zaak aan een hogere rechter wil voorleggen, moet worden aangemerkt als een bijzondere schriftelijke volmacht aan de griffier om namens de verdachte het gevraagde rechtsmiddel in te stellen. Dat geldt ook voor de verdachte die door middel van een e-mailbericht heeft aangegeven hoger beroep te willen instellen. De verdachte die zekerheid wil hebben over de ontvangst van het bericht en daarmee ook over diens toegang tot de appelrechter, doet er verstandig gebruik te maken van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening als bedoeld in art. 450 lid 4 Sv. Voor die voorziening gelden immers – ter zekerstelling van belangen van de verdachte – speciale vereisten.
4. Slotsom
4.1.
Het middel faalt.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv-AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑11‑2021
HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:437.
Conclusie voorafgaande aan HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6201 onder 7.
Vgl. HR 22 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654.
Vgl. ook HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1241. In dit arrest werd het middel – dat op de opvatting berustte dat onder “een schriftelijke volmacht” als bedoeld in art. 450 lid 1 onder b, Sv ook een e-mail van de verdachte dient te worden verstaan – afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Dit arrest is echter gewezen voor de inwerkingtreding van het huidige art. 450 lid 4 Sv en daardoor minder relevant voor de onderhavige zaak.
Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 1055. Hij verwijst naar HR 24 oktober 1978, NJ 1979/52, m.nt. ThWvV; HR 7 april 1981, NJ 1981/430; HR 3 april 1984, NJ 1984/634, m.nt. ThWvV en HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2750. In de twee laatstgenoemde zaken was de brief van de verdachte gericht aan het openbaar ministerie.
Stb. 2016, 90.
Zo ook W.H. Vellinga in zijn noot onder HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:369, NJ 2021/201, onder 5. Hij schrijft daar: “Anders dan kennelijk in HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1241 (art. 81 RO) acht de Hoge Raad het uiteraard niet van belang dat het hier om een e-mail gaat. De wet kent inmiddels immers de mogelijkheid van het overdragen van een volmacht bij elektronische voorziening (Wet van 17 februari 2016, Stb. 2016, 90, in werking 1 december 2016, art. 450 lid 4 Sv). Deze bestond reeds ten tijde van het arrest van het hof.”
Kamerstukken II, 2014-15, 34090 nr. 3.
Met overname van voetnoten.
HR 8 maart 1977, NJ 1977/338 en 3 april 1984, NJ 1984/634.
Stb. 2006, 470.
Voor een uitgebreide beschouwing over het aanwenden van rechtsmiddelen in het strafrecht kan worden verwezen naar de dissertatie van H.K. Elzinga, «In beroep», Een onderzoek naar het aanwenden van rechtsmiddelen in het strafrecht en een vergelijking met het instellen van bezwaar en beroep in de Awb, Gouda Quint 1998.
HR 24 juni 1980, NJ 1980/576, HR 18 oktober 1988, NJ 1989/416, HR 25 maart 1997, NJ 1998/50 en HR 30 januari 2001, NJ 2001/293.
Kamerstukken II, 2014-15, 34090 nr. 3, p. 30 en 31.
Stb. 2016, 359 (i.w.tr. op 1 december 2016).