Hof Amsterdam, 22-04-2011, nr. 23-006025-09
ECLI:NL:GHAMS:2011:BY2087, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-04-2011
- Zaaknummer
23-006025-09
- LJN
BY2087
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BY2087, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑04‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4666, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Uitspraak 22‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Vrijspraak ter zake van moord; veroordeeld ter zake van roekeloos gedrag waardoor slachtoffer om het leven is gekomen
Partij(en)
parketnummer: 23-006025-09
datum uitspraak: 22 april 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 26 november 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-840066-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
thans gedetineerd in PI.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 november 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 juli en 5 november 2010 en 8 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na klam beraad en rustig overleg, met een pistool, in elk geval een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer ] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zulks terwijl hij zich samen met [slachtoffer ] bevond in de woonkamer van zijn -verdachtes- woning,
- -
een (doorgeladen) pistool, in elk geval een (doorgeladen) vuurwapen, heeft gepakt en/of ter hand heeft genomen en/of (vervolgens)
- -
de patroonhouder (deels) uit dat wapen heeft getrokken of verwijderd en/of
- -
(daarbij) niet heeft gecontroleerd of in de kamer van dit pistool nog een patroon aanwezig was en/of
- -
dit pistool/vuurwapen heeft gericht en/of gehouden in de richting van [slachtoffer ] en/of
- -
(vervolgens) de trekker heeft overgehaald
althans,
- -
een (doorgeladen) pistool, in elk geval een (doorgeladen) vuurwapen, heeft gepakt en/of ter hand genomen en/of (vervolgens)
- -
de patroonhouder (deels) uit dat wapen heeft getrokken en/of verwijderd en/of
- -
(vervolgens) het pistool, althans het vuurwapen, heeft laten afgaan, terwijl hij het pistool gericht hield op en/of gehouden heeft in de richting van [slachtoffer ], tengevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer ] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in het bovenlichaam heeft bekomen tengevolge waarvan een verstoring van de orgaanfuncties (onder andere de hartfunctie) in combinatie met zeer ernstig bloedverlies is ontstaan, dat deze [slachtoffer ] aan de gevolgen daarvan is overleden;
feit 2:
hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een of meer wapens van categorie III, te weten pistool, merk Glock, kaliber 9 mm, en/of munitie van categorie III, te wetenvijf patronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en straf komt.
Bewijs
Het hof gaat op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.
Op 11 mei 2009, omstreeks 17:11 uur, kreeg de politie de opdracht te gaan naar de [woonadres ] te Zaandam, gemeente Zaanstad, alwaar een persoon gewond zou zijn door steekwonden. Ter plaatse treft de politie een vrouw aan, liggend op haar rug op de vloer naast een bank. Zij wordt gereanimeerd door een vrouw genaamd [T].
Het tegelijk met de politie gearriveerde ambulancepersoneel heeft vervolgens de reanimatie overgenomen. Na enige tijd werd door het ambulancepersoneel geconstateerd dat het slachtoffer was overleden, waarna de reanimatie werd beëindigd.
(proces-verbaal opgemaakt door [verbalisanten ] op 11 mei 2009, Algemeen Dossier pagina’s 183-184)
Het slachtoffer blijkt te zijn: [slachtoffer], geboren [geboortedatum ] te [geboorteplaats ].(proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisanten ] op 12 mei 2009, Algemeen Dossier (AD) blz. 209)
In de woning is de echtgenoot van het slachtoffer aanwezig, genaamd [verdachte ], en de dochter, genaamd [dochter ]. De dochter verklaart een knal van een pistool gehoord te hebben. Hierop wordt, omstreeks 17.15 uur, [verdachte ] als verdachte aangemerkt, aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Zaandijk. (Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisanten ] op 11 mei 2009 AD blz.185-186)
Verdachte verklaart uit zichzelf dat hij met een vuurwapen, merk Glock, op zijn vrouw heeft geschoten en het wapen vervolgens heeft weggestopt in een tas op het balkon. (Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisanten] op 11 mei 2009 AD blz. 187)
Uit het pathologisch onderzoek van het lichaam van [slachtoffer ] bleek dat zij is gestorven door verstoring van orgaanfuncties (onder andere hartfunctie) in combinatie met zeer ernstig bloedverlies, ontstaan ten gevolge van een schotverwonding.
Er zijn vier schotletsels aangetroffen op de borst/bovenbuik aan de linkerzijde van het lichaam van het slachtoffer. Het betreft een huidschamping, twee perforaties en een schotletsel net onder de linkerborst, met een schotkanaal verlopend rugwaarts, hoofdwaarts en naar rechts naar een projectiel onderhuids op de rug. Deze letsels zijn dusdanig gelokaliseerd op het lichaam dat het zeer aannemelijk is dat zij alle door één projectiel zijn veroorzaakt.(Deskundigenrapport opgemaakt door dr. B. Kubat op 22 mei 2009 AD blz. 221-224)
De woning van verdachte en het slachtoffer wordt door de politie onderzocht. In de woonkamer worden geen ricochetsporen of in- of doorschoten van een projectiel aangetroffen. In een vaas in de woonkamer wordt een huls aangetroffen van het kaliber 9mm Luger. (Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisanten] op 30 juni 2009 Forensisch Dossier (FD) blz.12-19)
In de boxruimte behorende bij het perceel [woonadres ] te Zaandam is een vuurwapen van het merk Glock, aangetroffen. Het pistool was doorgeladen. De patroonhouder, die zich in het wapen bevond, bevatte 5 patronen. In de kamer van het pistool was geen patroon aanwezig (proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisanten ] op 25 juni 2009, FD, blz. 21-22).
Het vuurwapen betreft een pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm. Dit is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III van de Wet wapens en munitie. (Proces-verbaal technisch onderzoek opgemaakt door [verbalisant] op 12 mei 2009 FD blz. 79-82)
De vijf aangetroffen patronen zijn geschikt om projectielen door middel van een vuurwapen af te schieten. De patronen zijn scherp en van het kaliber 9mmx19. de patronen zijn munitie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie, gelet op het gestelde in artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie.(Proces-verbaal technisch onderzoek opgemaakt op 15 oktober 2009 door [ verbalisant ], los opgenomen)
De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij het pistool in bewaring heeft gekregen van [K] en dat hij op de bewuste dag het pistool wilde wegdoen. Na een bezoek aan de moskee en het doen van boodschappen kwam de verdachte thuis, pakte het wapen van de vitrinekast in de woonkamer terwijl [slachtoffer] op de bank lag op haar rug. Volgens de verdachte hield hij het wapen in zijn handen met de loop van het pistool gericht naar de keukendeur: gezien vanuit de positie van de verdachte, ongeveer 90 graden links van de bank waar [slachtoffer ] lag (bijlage 2 behorende bij het proces-verbaal van 27 juli 2009, opgemaakt door [verbalisanten], FD blz. 94). Terwijl de verdachte middels een knopje op de kolf probeerde de patroonhouder uit het pistool te verwijderen ging er plotseling een schot af. De verdachte had naar zijn verklaring slechts twee keer eerder de patroonhouder uit het pistool gehaald, had nooit eerder met een vuurwapen geschoten en wist niets van wapens af. [K] had wel aan de verdachte laten zien hoe de patroonhouder verwijderd wordt door middel van een knopje op het pistool (proces-verbaal van verhoor van verdachte van 13 mei 2009, opgemaakt door [verbalisant ], AD blz. 89-100 en verklaring afgelegd door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 november 2009).
Op grond van het technische onderzoek verricht in de woning, het pathologische onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer ] en de verklaringen van de dochter [dochter ] alsmede die van de verdachte kan vastgesteld worden dat slechts één schot is afgevuurd. Voorts is van belang dat onmiskenbaar is gebleken dat de lezing van de verdachte – dat het pistool niet op [slachtoffer ]maar op de keukendeur was gericht - niet kan kloppen gelet op het feit dat er geen ricochetsporen of in- of doorschoten zijn gevonden in de woonkamer, zodat het wapen wel gericht moet zijn geweest op [slachtoffer ] (proces-verbaal van 30 juni 2009 opgemaakt door [verbalisanten], FD blz. 12-19).
Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel, dat onvoldoende bewijs voor handen is dat verdachte de dood van zijn vrouw heeft gewild en hij haar met voorbedachte rade om het leven heeft gebracht.
Het hof komt tot dit oordeel gezien het feit dat de oudste dochter, [dochter ], thuis was ten tijde van het voorval en het niet voor de hand ligt een dergelijk feit in haar aanwezigheid in huis te plegen.
Het slachtoffer is door één kogel geraakt. Toen het schot afging lag zij plat op de bank.
Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat de kogelbaan tamelijk horizontaal was.(Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant] op 26 juni 2009 FD blz.83-84) De hoogte waarop het pistool was op het moment dat het schot afging (94 centimeter) en de plaats van het inschot passen niet goed bij een schot met de bedoeling om het slachtoffer te doden. De kogelbaan zou dan naar het oordeel van het hof anders zijn geweest, niet vrijwel horizontaal maar met een hoek, uitgaande van een staande man die met gestrekte arm het wapen op het slachtoffer richt. De kogel heeft het slachtoffer in haar buik geraakt, is naar boven gegaan en heeft uiteindelijk haar hart geraakt. Indien verdachte het opzet had gehad zijn vrouw te doden, dan had hij niet vanuit deze lage positie geschoten, omdat de kans om op die manier haar dodelijk te raken klein is.
Ook de paniek waarin verdacht kennelijk verkeerde, gelet op de geluidopnames van 112, zoals op 5 november 2010 afgespeeld ter terechtzitting in hoger beroep, en de knullige manier waarop hij het pistool heeft geprobeerd te verbergen, wijst niet in de richting dat hij zijn vrouw met voorgedachte rade om het leven heeft gebracht.
De hiervoor overwogen feiten en omstandigheden maken voor het hof ook niet aannemelijk dat verdacht willens en wetens zijn echtgenote heeft doodgeschoten, of dat hij bij wijze van grapje na verwijderen van de patroonhouder het pistool op zijn echtgenote heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, zonder zich ervan vergewist te hebben dat de kamer van het vuurwapen leeg was, terwijl nog een patroon in de kamer aanwezig was, hetgeen voorwaardelijk opzet op het overlijden van het slachtoffer met zich zou kunnen brengen.
De bijna horizontale baan van de kogel staat, naar het oordeel van het hof, aan deze scenario’s in de weg.
Concluderend leidt het voorgaande tot het oordeel van het hof dat de opzet van de verdachte op het beroven van [slachtoffer] van haar leven niet bewezen kan worden, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Verwijtbare schuld
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de dood van het slachtoffer het gevolg is geweest van schuld te wijten aan de verdachte en zo ja, wat de mate van die schuld is geweest.
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat, anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd, de gedraging van de verdachte niet als roekeloosheid aangemerkt dient te worden maar als onvoorzichtigheid.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Verdachte heeft, zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij ter ontlading van het pistool de patroonhouder uit het pistool wilde halen, dat hij daartoe op het daartoe bestemde knopje drukte of wilde drukken en het pistool vervolgens per ongeluk is afgegaan. Hij zou mogelijk onbedoeld op de trekker hebben gedrukt. Het pistool zou op dat moment niet op zijn vrouw gericht zijn geweest.
Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de resultaten van het forensisch onderzoek van de baan van de kogel en het feit dat de weerstand bij het overhalen van de trekker tamelijk gering is, zoals is vastgesteld door de leden van het hof bij hantering van het wapen ter terechtzitting van 5 november 2010.
Het hof volgt verdachte dan ook in zoverre in zijn verklaring, maar anders dan betoogd door zijn raadsman is het hof niet van oordeel dat verdachte slechts onvoorzichtigheid kan worden verweten.
Vast staat dat verdachte zonder duidelijke noodzaak het pistool ter hand heeft genomen in een betrekkelijk kleine kamer waar zijn vrouw ook aanwezig was en terwijl hij met het pistool bezig was, de loop niet heeft gericht gehouden op keukendeur, zoals hij heeft verklaard, maar dat het wapen op het moment dat het afging gericht was op zijn echtgenote en zij door het schot dodelijk is getroffen.
Verdachte wist dat het pistool geladen was en dus gevaarlijk. Verdachte was niet ervaren met vuurwapens in het algemeen en was ook niet ervaren met dit pistool dat hij naar zijn zeggen slechts in bewaring had.
Deze feiten en omstandigheden maken niet dat verdachte de dood van zijn echtgenote heeft gewild, ook niet in voorwaardelijke zin, maar wel dat hij uiterst roekeloos heeft gehandeld.
Mitsdien wordt het verweer van de raadsman verworpen en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat door schuld, roekeloosheid, te wijten aan de verdachte, [slachtoffer ] is komen te overlijden.
Voorts acht het hof op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het pistool en de munitie, zoals onder 2. op de tenlastelegging vermeld, voorhanden heeft gehad.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het als feit 1, subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 subsidiair:
hij op 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, roekeloos, terwijl hij zich samen met [slachtoffer] bevond in de woonkamer van zijn -verdachtes- woning;
- -
een doorgeladen pistool heeft gepakt en ter hand heeft genomen en vervolgens
- -
de patroonhouder (deels) uit dat wapen heeft verwijderd en
- -
daarbij niet heeft gecontroleerd of in de kamer van dit pistool nog een patroon aanwezig was en
- -
vervolgens het pistool heeft laten afgaan, terwijl hij het pistool gericht hield op en/of gehouden heeft in de richting van [slachtoffer ], tengevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in het bovenlichaam heeft bekomen tengevolge waarvan een verstoring van de orgaanfuncties, onder andere de hartfunctie, in combinatie met zeer ernstig bloedverlies is ontstaan, dat deze [slachtoffer ] aan de gevolgen daarvan is overleden;
feit 2:
hij op 11 mei 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, te weten pistool, merk Glock, kaliber 9 mm, en munitie van categorie III, te weten vijf patronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen als feit 1, subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het als feit 1, subsidiair, bewezen verklaarde:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid;
ten aanzien van het als feit 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
en,
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het als feit 1, primair - doodslag - en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als feit 1, subsidiair – dood door schuld, bestaande uit roekeloosheid - ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door het roekeloze gedrag van de verdachte is zijn echtgenote, [slachtoffer ] om het leven gekomen. De verdachte heeft een wapen en munitie van een ander in bewaring genomen en deze in zijn woning gebracht en bewaard, waar ook zijn kinderen verbleven. Daarmee heeft hij zijn kinderen en zijn echtgenote blootgesteld aan ernstig gevaar.. Voorts heeft de verdachte zonder enige veiligheidsmaatregel handelingen verricht aan het wapen terwijl hij nooit eerder met een wapen heeft geschoten en ook geen kennis heeft van wapens, in het bijzijn van zijn echtgenote. Met het pistool is een schot afgevuurd dat zijn echtgenote heeft geraakt, als gevolg waarvan zij is komen te overlijden. Niet alleen de kinderen van de verdachte en [slachtoffer] zijn hun moeder verloren, ook de ouders en zusters van [slachtoffer ] zijn hun dochter en zuster verloren. Uit de brieven en schadevorderingsformulieren van de ouders van [slachtoffer ] in Turkije blijkt hoeveel verdriet en verbijstering het onderhavige feit teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 oktober 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat de ernstige gevolgen van het feit, de mate van roekeloosheid, in het bijzonder het ernstig gebrek aan zorgvuldigheid waarmee de verdachte heeft gehandeld en het lijden dat de verdachte daarmee bij de nabestaanden heeft veroorzaakt nopen tot de oplegging van de maximumstraf behorende bij het delict.
De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het als feit 1, subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde door middel van en met betrekking tot deze voorwerpen is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a (oud) van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b (oud) van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte als feit 1 ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 150.000 Turkse Lira zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering stelt het hof vast dat de vordering door de verdachte wordt betwist. Dit brengt met zich dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen haar vordering nader te onderbouwen, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de afdoening van de strafzaak niet binnen een redelijke termijn zou kunnen geschieden mede gelet op de complexiteit van de vordering en het gegeven dat het feit op 11 mei 2009 is gepleegd. Gelet hierop is het het hof van oordeel dat behandeling van de vordering voor het overige deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en bij de burgerlijke rechter moet worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het als feit 1, primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het als feit 1, subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte als feit 1, subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1)
1 wapen, Glock 9 mm;
- 2)
5 Munitie Patronen 9 mm.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij ]l:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het als feit 1, subsidiair, bewezen verklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonadres ] (Turkije), een bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het als feit 1, subsidiair, bewezen verklaarde voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte ter zake van het als feit 1, subsidiair, bewezen verklaarde voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde partij].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de twaalfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. J.P. Splint en mr. J.G. Bulsing, in tegenwoordigheid van mr. D. Hwang, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2011.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.