Rb. Noord-Nederland, 09-07-2019, nr. AWB - 18 , 4051 tot en met AWB - 18 , 4058
ECLI:NL:RBNNE:2019:2939, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
09-07-2019
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 4051 tot en met AWB - 18 _ 4058
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2019:2939, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 09‑07‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:178, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2019/1711 met annotatie van
NTFR 2019/2416 met annotatie van Dr. W. Bruins Slot
Uitspraak 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2012 tot en met 2015. De rechtbank acht het geloofwaardig dat eiser regelmatig zakelijk gebruik heeft gemaakt van een Toyota Prius. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Hoge Raad voor de afbakening tussen keuzevermogen en verplicht privé- of ondernemingsvermogen in het algemeen een uitzondering op de 90 %-regel willen maken voor auto’s. Volgens de rechtbank geldt dus ook voor de afbakening tussen verplicht privévermogen en keuzevermogen de absolute grens van 500 kilometer. Aangezien eiser meer dan 500 kilometer zakelijk met de Toyota Prius heeft gereden vormt de auto naar het oordeel van de rechtbank keuzevermogen. Beroepen gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 18/4051 tot en met 18/4058
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 juli 2019 in de zaken tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
2012 (18/4051 en 18/4052):
Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 8 mei 2018 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.068. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.677 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 1 mei 2018 aan eiser een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Het bijdrage-inkomen is € 53.266. De navorderingsaanslag is echter berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 50.064. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 300 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 13 november 2018 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 geregistreerd onder het zaaknummer 18/4052. Het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag ZVW 2012 is geregistreerd onder het zaaknummer 18/4051.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2013 (18/4053 en 18/4054):
Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 1 mei 2018 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.754. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 213 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 1 mei 2018 aan eiser een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 21.027. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 44 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 13 november 2018 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2013 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 geregistreerd onder het zaaknummer 18/4054. Het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag ZVW 2013 is geregistreerd onder het zaaknummer 18/4053.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2014 (18/4055 en 18/4056):
Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 1 mei 2018 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.283. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 252 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 1 mei 2018 aan eiser een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 22.900. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 37 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 13 november 2018 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2014 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 geregistreerd onder het zaaknummer 18/4056. Het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag ZVW 2014 is geregistreerd onder het zaaknummer 18/4055.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2015 (18/4057 en 18/4058):
Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 1 mei 2018 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.662. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 124 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 1 mei 2018 aan eiser een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 25.654. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 16 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 13 november 2018 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2015 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 geregistreerd onder het zaaknummer 18/4058. Het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag ZVW 2015 is geregistreerd onder het zaaknummer 18/4057.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Alle zaken: Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser drijft sinds 3 april 2007 een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] . De activiteiten van eiser bestaan uit het monteren van keukens voor keukenbedrijven. Eiser plaatst de keukens die de klanten van die keukenbedrijven hebben gekocht bij de klanten thuis. Daarnaast verzorgt eiser ook kleine herstel- of vervangingswerkzaamheden aan de geplaatste keukens. Deze werkzaamheden vinden plaats nadat de keuken is geplaatst (hierna: servicewerkzaamheden).
1.2.
Eiser heeft in de jaren waar het hier over gaat onder meer een Volkswagen Crafter met het kenteken [kenteken 1] (type bedrijfsauto) en een Toyota Prius Plug-in Hybrid (type personenauto) met het kenteken [kenteken 2] (hierna: de Prius) op zijn naam staan.
1.3.
Voor de aanschaf van de Prius is eiser op 20 december 2012 een financial leaseovereenkomst aangegaan met Toyota Financial Services.
1.4.
Verweerder heeft op 25 september 2017 een boekenonderzoek bij eiser aangekondigd. Op 27 november 2017 is het boekenonderzoek begonnen. Onderzocht zijn onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en ZVW 2015. Later heeft verweerder ook gekeken naar eerdere jaren. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport gedateerd 1 maart 2018. In het controlerapport is onder andere het volgende opgenomen:
“ Beoordeling van de aangeleverde bijlages:
- Drie facturen van [A] betreffen het opnieuw plaatsen van een werkblad, omdat de originele werkbladen tijdens het plaatsen zijn gebroken bij het zagen of niet goed zijn afgekit. Mijn reactie: Tijdens het opnieuw zagen en plaatsen van een werkblad zal het nodige materiaal en gereedschap (b.v. afkortzaag Kapex KS120 en tafelzaag CS70 e.d.) worden gebruikt. Deze gereedschappen kunnen niet in de twee koffers die [eiser] mij heeft getoond tijdens het eindgesprek. Het wordt door mij niet aannemelijk geacht dat [eiser] bij deze werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van de personenauto om al deze gereedschappen mee te nemen (aangegeven 417 km).
(…)
Conclusie aangeleverde gegevens:
(…)
[eiser] heeft getracht aannemelijk te maken dat hij 2379 zakelijke kilometers heeft gereden. Van deze 2379 kilometers kan hij van 509 niet aantonen dat hij een tweede bezoek aan een klant heeft afgelegd (2379 minus 509 is 1870 km). Als [eiser] bij een tweede bezoek ál de Toyota Prius heeft gebruikt dan komt het aantal zakelijke kilometers ruim onder de 10% te liggen (1870/22035 is kleiner dan 10%).”
1.5.
Verweerder heeft met dagtekening 23 juli 2018 aan eiseres een vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift gestuurd. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Beoordeling van uw bezwaar
Primair
Toyota Prius Plugin, ondernemersvermogen of privévermogen
In punt 3.2 van het controlerapport werd door mijn collega [controleambtenaar ] 16 overgelegde bescheiden beoordeeld. De bescheiden waren bedoeld om daarmee de zakelijke kilometers van een tot het bedrijfsvermogen gerekende personenauto aan te tonen. Mijn collega heeft gemotiveerd aangegeven waarom 509 kilometers van de 2379 kilometers niet worden geaccepteerd als bewijs om de zakelijke kilometers te onderbouwen. Hierdoor wordt niet voldaan aan de grotendeelseis die van toepassing is bij de etikettering van een tot het keuzevermogen behorend bedrijfsmiddel.”
Geschil en beoordeling
2.1.
Tussen partijen is de vermogensetikettering van de Prius in geschil. Eiser vindt dat de Prius keuzevermogen vormt, terwijl verweerder stelt dat de Prius moet worden gerekend tot het verplicht privévermogen.
Meer in het bijzonder is in geschil:
- a.
Of de Prius in enige mate zakelijk wordt gebruikt. Eiser heeft gesteld dat hij voor de servicewerkzaamheden gebruik maakt van de Prius. Verweerder heeft betwist dat eiser de Prius in enige mate zakelijk heeft gebruikt. Als verweerder op dit punt gelijk krijgt, is er sowieso geen ruimte om de Prius als keuzevermogen aan te merken: dan is de Prius altijd verplicht privévermogen. Alleen indien de rechtbank aannemelijk acht dat eiser de Prius ten minste in enige mate zakelijk heeft gebruikt, zijn de vervolgvragen b. en c. aan de orde.
- b.
Het antwoord op de rechtsvraag aan de hand van welk criterium moet worden bepaald of een auto behoort tot het verplicht privévermogen of het keuzevermogen. Eiser heeft gesteld dat de Prius tot het keuzevermogen kan worden gerekend indien hiermee meer dan 500 kilometer per jaar zakelijk wordt gereden. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2001 (HR 14 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0510). Verweerder stelt daarentegen dat de Prius pas tot het keuzevermogen kan worden gerekend indien de Prius meer dan 10 % zakelijk wordt gebruikt.
- c.
Het antwoord op de feitelijke vraag in welke mate eiser de Prius zakelijk heeft gebruikt. Eiser stelt primair dat hij per jaar 4.700 kilometer zakelijk met de Prius heeft gereden. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt ter zitting toegelicht dat hij voor het jaar 2018 een rittenadministratie heeft bijgehouden. Hieruit volgt volgens eiser dat hij per jaar 4.700 kilometer zakelijk rijdt met de Prius. Subsidiair stelt eiser dat hij 2.379 kilometer per jaar zakelijk heeft gereden. Eiser heeft ter onderbouwing verwezen naar de in de controlefase overgelegde opleverrapporten, facturen van [A] en e-mailberichten (zie ook 1.4. en 1.5.). Meer subsidiair heeft eiser gesteld dat hij 1.453 kilometer zakelijk met de Prius heeft gereden. .
2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat alle relevante feiten en omstandigheden voor alle voorliggende jaren (2012 tot en met 2015) gelden. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat de mate van het (privé of zakelijk) gebruik van de Prius kan worden afgemeten aan de hand van het aantal gereden kilometers. In alle voorliggende jaren moet het totaal aantal gereden kilometers volgens partijen worden gesteld op 22.000 kilometer per jaar.
2.3.
Als de rechtbank eenmaal aannemelijk acht dat eiser de Prius ten minste in enige mate zakelijk heeft gebruikt (zie geschilpunt a), kan de rechtbank ervan uit gaan dat eiser 1.453 kilometer zakelijk met de Prius heeft gereden. Dat komt omdat dit meer subsidiaire standpunt van eiser (zie 2.1. onder c.) gelijk is aan het subsidiaire standpunt zoals verweerder dat ter zitting heeft ingenomen.
Voorvraag: Is de Prius ten minste in enige mate zakelijk gebruikt? (geschilpunt a)
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij de Prius in enige mate zakelijk heeft gebruikt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.1.
Eiser heeft gesteld dat hij de Prius heeft gebruikt bij het uitvoeren van de servicewerkzaamheden. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij van tevoren precies weet welke gereedschappen hij nodig heeft voor de servicewerkzaamheden. Daarom hoeft hij dan niet al zijn gereedschap mee te nemen. Hierdoor kan hij gebruik maken van de Prius bij het uitvoeren van de servicewerkzaamheden en hoeft hij niet met de Volkswagen Crafter, die hij gebruikt voor het plaatsen van de hele keuken. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij bij servicewerkzaamheden gebruik maakt van twee gereedschapskoffers die in de Prius passen.
4.2.
De rechtbank acht deze verklaringen van eiser op zichzelf geloofwaardig. Als steunbewijs voor deze verklaringen verwijst de rechtbank naar de door eiser in de controlefase overgelegde opleverrapporten, facturen van [A] en e-mailberichten en de daarbij gevoegde opstelling van het aantal zakelijk gereden kilometers (zie bijlage 22 bij het verweerschrift). In het rapport van het boekenonderzoek heeft verweerder een deel van deze kilometers betwist, het gaat onder andere om de kilometers die zien op drie facturen van [A] (zie 1.4.). Volgens verweerder is het gelet op de benodigde gereedschappen niet mogelijk dat eiser deze klussen met de Prius heeft uitgevoerd. Ter zitting heeft eiser gemotiveerd betwist dat hij voor deze werkzaamheden de twee door verweerder genoemde zagen nodig had. Uit de verklaring van eiser volgt dat voor het uitvoeren van deze werkzaamheden kon worden volstaan met het gereedschap uit de twee gereedschapskoffers die in de Prius passen. De rechtbank acht dit aannemelijk. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in privé ook beschikte over een andere auto. Daarnaast heeft eiser erop gewezen dat hij niet meer dan 20.000 kilometer per jaar wil afleggen met de Volkswagen Crafter, aangezien hij op grond van de (operational) leaseovereenkomst dan een bedrag van negen cent per gereden kilometer extra verschuldigd is. Ter zitting heeft eiser er daarnaast nog op gewezen dat de Prius veel zuiniger rijdt dan de Volkswagen Crafter. Ten slotte verwijst de rechtbank naar de controle- en bezwaarfase. Uit het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.4.) en de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar (zie 1.5.) volgt namelijk dat ook verweerder er toen van uit ging dat eiser wel degelijk een deel van de door hem gestelde kilometers zakelijk heeft gereden met de Prius. De rechtbank merkt op dat verweerder wel heeft betwist dat eiser überhaupt zakelijk met de Prius heeft gereden, maar dat er geen concrete contra-indicaties zijn die erop wijzen dat het verhaal van eiser niet zou kloppen.
4.3.
Dit alles maakt dat de rechtbank gelooft dat eiser regelmatig gebruik heeft gemaakt van de Prius als hij, na het plaatsen van een keuken, nog een keer terug moest naar een klant om de puntjes op de i te zetten.
4.4.
Op zichzelf volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het bovenstaande nog niet dat eiser ook alle door hem gestelde zakelijke kilometers daadwerkelijk met de Prius heeft gereden. Bij deze voorvraag is echter alleen van belang of eiser aannemelijk kan maken dat hij de Prius ten minste in enige mate zakelijk heeft gebruikt. Hij hoeft dit niet overtuigend aan te tonen. Daarin is eiser naar het oordeel van de rechtbank geslaagd en dat opent de weg naar de vraag of er sprake is van keuzevermogen.
Rechtsvraag: Criterium onderscheid verplicht privévermogen en keuzevermogen (geschilpunt b)
5. Nu de rechtbank het aannemelijk acht dat eiser de Prius in enige mate zakelijk heeft gebruikt, moet de rechtbank beoordelen aan de hand van welk criterium moet worden bepaald of een auto behoort tot het verplicht privévermogen of keuzevermogen vormt.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de beantwoording van de vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemings- of privévermogen behoort in het algemeen de wil van de ondernemer beslissend. De wil van de ondernemer komt in de boekhouding of op een andere manier tot uiting. De ondernemer is dus in beginsel vrij bij zijn keuze, maar hij moet hierbij wel binnen de grenzen van de redelijkheid blijven (zie onder meer Hoge Raad 7 oktober 1953, ECLI:NL:HR:1953:AY3461 en Hoge Raad 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:477). Volgens de meeste feitelijke rechtspraak worden die grenzen van de redelijkheid zo ingevuld, dat er geen vrije keus meer bestaat als het vermogensbestanddeel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor de onderneming of in privé wordt gebruikt (vergelijk Hoge Raad 23 juni 1954, ECLI:NL:HR:1954:AY2928). Dit betekent in de praktijk dat een vermogensbestanddeel verplicht ondernemingsvermogen is als het voor 90 % of meer zakelijk wordt gebruikt. Het vermogensbestanddeel is verplicht privévermogen als het voor minder dan 10 % zakelijk (en dus voor 90 % of meer privé) wordt gebruikt. Hierna duidt de rechtbank deze regel aan als 'de 90 %-regel'.
6.2.
Het gaat in deze zaak om een auto. Volgens de rechtbank gelden daarvoor andere afbakeningsregels dan voor andere vermogensbestanddelen. Bij auto's gaat het niet (meer) om de 90 %-grens, maar moet alleen nog worden gekeken naar het aantal kilometers. Daarbij ligt de absolute grens op het aantal kilometers dat iemand privé nog mag rijden, zonder dat er een bijtelling volgt. De rechtbank zal hierna uitleggen waar zij dit op baseert.
6.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 maart 2001 (zie Hoge Raad 14 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0510) als volgt overwogen (onderstreping rechtbank):
“ -3.2. Uitgaande van zijn vaststelling dat de auto in de jaren 1993, 1994 en 1995 voor meer dan 90 percent zakelijk is gebruikt, heeft het Hof geoordeeld dat de auto als verplicht ondernemingsvermogen is aan te merken.
-3.3. Sinds het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1954, nr. 11 860, BNB 1954/283, heeft als regel gegolden dat een auto die door een belastingplichtige ten dele voor privé-doeleinden en ten dele voor zijn onderneming wordt gebruikt, tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend indien die auto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt. Diezelfde bewoordingen, geheel of nagenoeg geheel uitsluitend gebruik ten behoeve van een onderneming, werden tot 1 augustus 1990 in artikel 42, lid 4, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) (…) gebezigd ter omschrijving van het bewijs dat een belastingplichtige moet leveren om het zogenoemde autokostenforfait buiten toepassing te doen blijven. Gelet op deze eenheid in formulering moet worden aangenomen dat de in de rechtspraak betreffende artikel 42, lid 4, ontwikkelde uitlegging van deze bewoordingen evenzeer van belang was ter bepaling van de grens waar de vrijheid een personenauto tot het privé-vermogen te rekenen ophoudt en de verplichting ontstaat die auto tot het ondernemingsvermogen te rekenen. De rechtspraak betreffende artikel 42, lid 4, mondde uiteindelijk erin uit dat een uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zakelijk gebruik werd aangenomen indien op jaarbasis minder dan 2000 kilometer en tevens minder dan 10 percent van het totale aantal kilometers werd gereden voor privé-doeleinden.
-3.4. Artikel 42, lid 4, is met ingang van 1 augustus 1990 gewijzigd. In de Memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsontwerp is die wijziging, na een weergave van de bestaande rechtspraak op dit punt, als volgt toegelicht:
'Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt deze jurisprudentie te codificeren, waarbij om redenen van eenvoud wordt voorgesteld het oude criterium enkel te vervangen door de eis dat minder dan 2000 kilometer op jaarbasis voor privé-doeleinden wordt gereden.' (Kamerstukken II, 1989/90, 21 397, nr. 3, blz. 4)
Bij Nota van wijziging is in het kader van de vereenvoudiging van het autokostenforfait de 2000-kilometergrens verlaagd tot 1000 kilometer (Kamerstukken II, 1989/90, 21 397, nr. 10, blz. 4/5).
-3.5. Gelet op deze wetsgeschiedenis acht de Hoge Raad het aangewezen thans de grens waarbij een zowel voor ondernemingsdoeleinden als voor privé-doeleinden gebruikte personenauto niet meer tot het privé-vermogen mag worden gerekend en dus verplicht ondernemingsvermogen vormt, te leggen bij een privé-gebruik van minder dan 1000 kilometer op jaarbasis. Deze opvatting brengt mede dat voor ondernemers die, zoals belanghebbende, 1000 kilometer of meer per jaar afleggen voor privé-doeleinden, de auto tot het privé-vermogen mag worden gerekend.”
6.4.
In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 24 januari 2006 (Besluit 24 januari 2006, CPP 2015/3134M, Stcrt. 2006, 64) is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“ 1.2. Lesauto’s/taxi’s, keuzevermogen?
(…)
Dat de auto het belangrijkste bedrijfsmiddel is brengt niet noodzakelijkerwijs mee dat deze auto tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend. Mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2001, nr. 36108, BNB 2001/201, wordt de grens waarbinnen een auto tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend, gelegd bij het aantal kilometers waarbij de auto op grond van artikel 3.20, eerste lid, Wet IB 2001 niet meer geacht wordt ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan. Dit betekent dat een auto, ook een auto die als lesauto of taxi wordt gebruikt, alleen dan verplicht tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend als het gebruik voor privé-doeleinden niet meer is dan 500 km op jaarbasis. Bij een hoger privé-gebruik behoort de auto tot het keuzevermogen, in welk geval dus de vrijheid bestaat de auto tot het privé-vermogen te rekenen.”
6.5.
Eiser heeft er ter zitting op gewezen dat in paragraaf 8.2.1 van het Handboek Ondernemers van de Belastingdienst ook is opgenomen dat je niet meer kan kiezen als je niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden rijdt. De auto wordt dan voor de inkomstenbelasting aangemerkt als een auto van de onderneming.
7.1.
De rechtbank leidt uit de rechtsoverwegingen van de Hoge Raad af (zie 6.3.) dat ook voor auto’s als hoofdregel voor de afbakening van verplicht ondernemingsvermogen (of verplicht privévermogen) ten opzichte van keuzevermogen de grens van (nagenoeg) uitsluitend van toepassing is. Eerst werd dat criterium ingevuld door de 90 %-grens. Later heeft daarnaast een absolute grens van aanvankelijk (minder dan) 2.000 privé kilometers op jaarbasis gegolden. Deze cumulatieve eisen golden destijds ook voor de bijtelling en daarom werd daar voor de vermogensetikettering van auto's bij aangesloten.
7.2
De afbakeningsgrens voor de vermogensetikettering van auto's bewoog zodoende mee met wijzigingen in de bijtellingsgrenzen. In de loop van de tijd verdween de cumulatieve eis en gold alleen nog een absolute grens van 1.000 kilometer per jaar. Gelet op het derde lid van artikel 3.20 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is de grens voor bijtelling inmiddels verlaagd naar 500 kilometer per jaar. De rechtbank acht het daarom ook logisch dat waar in het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2001 nog 1.000 kilometer staat vermeld, voor de jaren waar het hier om gaat 500 kilometer gelezen moet worden. Voor auto's geldt dus een afwijking van de 90 %-regel. Het criterium 'nagenoeg uitsluitend' wordt voor auto's ingevuld door het absolute aantal privékilometers dat maximaal privé mag worden gereden ter voorkoming van een bijtelling.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat de Hoge Raad in het in 6.3. opgenomen arrest heeft geoordeeld over de afbakening tussen verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen. Bij de beantwoording van deze afbakeningsvraag is de Hoge Raad voor auto's afgeweken van de 90 %-regel. Ook in het Besluit van de staatssecretaris (zie 6.4.) en het Handboek Ondernemers van de Belastingdienst (zie 6.5.) ziet de rechtbank steun voor de opvatting dat de Hoge Raad bij het onderscheid tussen verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen voor auto’s een uitzondering heeft willen maken op de algemene 90 %- regel. In ieder geval gaat ook de staatssecretaris ervan uit dat voor alle auto's alleen nog de grens van 500 kilometer geldt voor de afbakening tussen verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen.
7.4.
In het arrest van de Hoge Raad ging het over de afbakening tussen verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen. Over de afbakeningsvraag tussen verplicht privévermogen en keuzevermogen, welke vraag in de zaken van eiser in geschil is, is door de Hoge Raad echter nog niet geoordeeld. De vraag is dan ook of het arrest van de Hoge Raad zo moet worden gelezen dat deze absolute grens van 500 kilometer ook geldt voor het onderscheid tussen verplicht privévermogen en keuzevermogen (standpunt eiseres), of dat daarvoor toch moet worden uitgegaan van de 90 %-regel (standpunt verweerder). De rechtbank zal het arrest van de Hoge Raad dus moeten duiden.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Hoge Raad in het algemeen een uitzondering op de 90 %-regel willen maken voor auto’s. Daarmee bedoelt de rechtbank dat de afwijking van de 90 %-regel ook de andere kant op werkt. Volgens de rechtbank geldt dus ook voor de afbakening tussen verplicht privévermogen en keuzevermogen de absolute grens van 500 kilometer. De rechtbank zal uitleggen waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
7.6.
De Hoge Raad heeft het bijzondere criterium voor auto’s geïnspireerd op de systematiek van de wet. De moeilijkheid is dat er geen ‘omgekeerde bijtelling’ bestaat voor gevallen waarin er ten minste 500 kilometer zakelijk wordt gereden. Toch acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de Hoge Raad de uitzondering voor het bedrijfsmiddel auto zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, heeft willen beperken tot de afbakening tussen verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen. Dit zou de toepassing van de vermogensetikettering met betrekking tot auto’s immers nodeloos complex maken, aangezien dan voor hetzelfde bedrijfsmiddel twee verschillende toetsen zouden ontstaan. Welke toets in een voorliggend geval zou moeten worden toegepast, zou dan afhangen van de vraag of het gaat om de afbakening tussen verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen of de afbakening tussen verplicht privévermogen en keuzevermogen. De rechtbank kan zich niet voorstellen dat de Hoge Raad dit heeft beoogd, helemaal niet nu de Hoge Raad de wetsgeschiedenis aanhaalt, waarin steeds termen als 'redenen van eenvoud' en 'vereenvoudiging' zijn gevallen. Naar het oordeel van de rechtbank valt bovendien niet in te zien waarom de absolute grens van 500 kilometer aan de ene kant van het spectrum (onderscheid verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen) wél zou voldoen aan de grenzen van de redelijkheid, maar aan de andere kant van het spectrum (onderscheid verplicht privévermogen en keuzevermogen) niet. De rechtbank wijst er hierbij op dat bij de algemene 90 %-regel de grenzen ook in evenwicht zijn (zie 6.1.). Dat evenwicht zou verloren gaan als de toets niet aan beide kanten van het spectrum hetzelfde zou zijn.
7.7.
De bewoordingen van het arrest geven naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding om voor de afbakening tussen verplicht privévermogen en keuzevermogen de door de Hoge Raad geformuleerde absolute grens van 500 kilometer niet toe te passen. Zo heeft de Hoge Raad bijvoorbeeld niet uitdrukkelijk overwogen dat deze grens alleen heeft te gelden voor het onderscheid tussen verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen of dat deze alleen maar geldt omdat in dat geval ook een bijtelling voor privégebruik van toepassing is.
7.8.
Hoewel de Hoge Raad dus alleen heeft geoordeeld over de grens tussen keuzevermogen en verplicht ondernemingsvermogen, is de rechtbank van oordeel dat de Hoge Raad voor auto’s in het algemeen heeft willen afwijken van de 90 %-regel. Dat is eenvoudig en evenwichtig.
7.9.
Gelet op het voorgaande moeten naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van de redelijkheid voor de vermogensetikettering van auto’s aan beide kanten van het spectrum worden gesteld op de absolute grens van 500 kilometer.
Feitelijke vraag: In welke mate heeft eiser de Prius zakelijk gebruikt? (geschilpunt c)
8.1.
De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 3. tot en met 4.4. eerst geoordeeld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Prius ten minste in enige mate zakelijk heeft gebruikt. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat eiser in ieder geval 1.453 zakelijke kilometers met de Prius heeft gereden (zie 2.1. onder c en 2.3.). Aangezien dit meer is dan 500 zakelijke kilometers, is de rechtbank van oordeel dat de Prius niet als verplicht privévermogen moet worden aangemerkt. De Prius vormt dus keuzevermogen. Uit de aangifte van eiser volgt dat hij de Prius tot zijn ondernemingsvermogen heeft willen rekenen. De Prius behoort tot het ondernemingsvermogen.
8.2.
Voor dit geval is met partijen ter zitting afgestemd dat de rechtbank in het kader van een efficiënte geschilbeslechting ervan uit kan gaan dat eiser heeft voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de regelingen van de willekeurige afschrijving, de kleine investeringsaftrek en de milieu investeringsaftrek. Gelet hierop is tussen partijen niet in geschil dat in dit geval de aangiften van eiser gevolgd moeten worden en dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd.
Belastingrente:
9. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de beschikkingen belastingrente samenhangende navorderingsaanslagen zullen worden vernietigd, verstaat de rechtbank dat verweerder de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig zal vernietigen.
Conclusie:
10. Gelet op het voorstaande verklaart de rechtbank de beroepen gegrond.
Griffierecht:
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft in elk van de beroepen met zaaknummers 18/4052, 18/4054, 18/4056 en 18/4058 € 46 aan griffierecht geheven. Gelet hierop moet verweerder in totaal € 184 (4 maal € 46) griffierecht aan eiser vergoeden.
Proceskosten:
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.917 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1,5 vanwege samenhang). Verweerder wordt eveneens veroordeeld om de reiskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 67,70 (reiskosten op basis van tarief openbaar vervoer, tweede klas, retour [plaats] – Groningen).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012, 2013, 2014 en 2015;
- vernietigt de beschikkingen belastingrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.984,70.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Langius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.