Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering burgerlijke ambtenaren defensie
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 23-12-1998. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-1998
- Bronpublicatie:
07-12-1998, Stb. 1998, 692 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-12-1998, terugwerkend tot: 01-01-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-1998, Stb. 1998, 692 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
1.
Bij overlijden van een betrokkene die op het tijdstip van overlijden een uitkering krachtens dit besluit genoot wordt een op basis van het bedrag van de uitkering op dat tijdstip berekende smartengelduitkering verleend:
- a.
ter grootte van tweemaal de maandelijkse uitkering aan de weduwe of weduwnaar van betrokkene van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, indien de overledene een invaliditeitspensioen had.
- b.
op de voet van het bepaalde omtrent smartengelduitkeringen in het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie bij overlijden van een rechthebbende op een uitkering overeenkomstig de normen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien de overledene een zodanige uitkering genoot.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner dan wel de achtergebleven partner die is aangemeld bij de Stichting Pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt.
3.
De in het tweede lid bedoelde gelijkstelling is niet van toepassing indien die aanmerking als partner anders dan door overlijden van die betrokkene is geëindigd.
4.
Onze Minister kan van de betrokken nagelaten betrekkingen de voor die gelijkstelling nodige bewijsstukken verlangen.
5.
Bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen, over wie de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of het genieten van een vergoeding daarvoor.
6.
Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de hier bedoelde uitkering aan degene die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de inkomsten van de overledene.