NJB 2016/266:Vervolging, vertrouwensbeginsel en willekeurverbod in hennep- c.q. coffeeshop-zaak. De Hoge Raad herhaalt rechtspraak dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De Hoge Raad schetst uitzonderlijke gevallen waarin daarvoor plaats is, waaronder: het gewekt zijn van gerechtvaardigd vertrouwen door het Openbaar Ministerie of vanwege aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen; het sprake zijn van aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing (verbod van willekeur). In casu onvoldoende gemotiveerde niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie door het hof omdat sprake zou zijn van schending van beginselen van onder meer rechtszekerheid, evenredigheid, zorgvuldigheid en het willekeurverbod. Daartoe neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat niet is gebleken van concrete toezeggingen aan de verdachte van niet-vervolging, terwijl daarmee in zijn algemeenheid niet op één lijn kan worden gesteld het uitblijven van handhavend optreden en evenmin opmerkingen door de politie dat niet actief op ‘de achterdeur’ zou worden gecontroleerd en dat de coffeeshophouders zich ‘mak’ moesten houden en niet met al te veel voorraad over straat moesten gaan. Daaraan doet niet af dat bij het zogenoemde driehoeksoverleg, waarin het coffeeshopbeleid werd besproken, ook het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd