Hof Amsterdam, 28-01-2014, nr. 23-1870-13
ECLI:NL:GHAMS:2014:138
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-01-2014
- Zaaknummer
23-1870-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:138, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑01‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Betrokkenheid bij woninginbraak.
parketnummer: 23-1870-13
datum uitspraak: 28 januari 2014
tegenspraak
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, lokatie Haarlem, van 8 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-700894-12 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, waarbij de verdachte ter zake van woninginbraak is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest, en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering ervan en ten aanzien van de beslissing van de vordering van de benadeelde partij en de motivering ervan. Het hof wijdt voorts een overweging aan een in hoger beroep door de raadsman gevoerd verweer.
Bespreking van een verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep - evenals in eerste aanleg - aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, bij gebrek aan voldoende overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd hetgeen in zijn pleitnotities dienaangaande is opgenomen, hetgeen er op neer komt – kort gezegd – dat de bewijsmiddelen onvoldoende zijn om met stelligheid te kunnen zeggen dat het de verdachte is geweest die heeft ingebroken in de woning aan de Stationsweg te Hoofddorp. Deze pleitnotities zijn bij de stukken in het dossier gevoegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, zoals deze in het bevestigde vonnis waarvan beroep van 8 april 2013 zijn vervat. Het hof neemt tevens de daarin opgenomen bewijsoverweging integraal over in zijn arrest. Het voegt daaraan nog het volgende toe.
Het proces-verbaal van aanhouding van verbalisant [verbalisant] van 30 december 2012 en de daarbij gevoegde plattegrond houdt in dat de verdachte door verbalisanten voor het eerst achterop de scooter wordt waargenomen op het Dik Trompad te Hoofddorp. Het hof stelt vast dat deze plek niet ver verwijderd is van de Stationsweg in Hoofddorp waar de woninginbraak is gepleegd. Verdachte is door verbalisanten gezien achterop een brommer met op zijn schoot een langwerpige kast met daarin een (geopende) kluis, zijnde gestolen goederen van aangever. Voorts zijn bij de fouillering van de verdachte sieraden afkomstig van de tenlastegelegde inbraak in zijn kleding aangetroffen. Op grond van dit gegeven in combinatie met de omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden, moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte zelf deze voorwerpen heeft gestolen. Nu de verdachte ook in hoger beroep geen enkele verklaring heeft willen afleggen over hoe hij in het bezit is gekomen van de gestolen voorwerpen, is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die zich heeft schuldig gemaakt aan de onder primair ten laste gelegde woninginbraak.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en voorts met deels afwijzing en deels niet ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld. De verdediging heeft verzocht ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde te volstaan met een werkstraf en/of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van de in hoger beroep opnieuw gevoegde (enigszins gematigde) vordering voor immateriële schade van de benadeelde partij heeft de verdediging verzocht deze primair af te wijzen, wegens gebrek aan causaal verband met het volgens de verdediging subsidiair bewezenverklaarde feit, subsidiair aansluiting te zoeken bij hetgeen de rechtbank over de vordering heeft beslist en meer subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 500,00. Voor het overige dient de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, aldus de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in de nachtelijke uren een woninginbraak gepleegd en daarbij onder meer een kluis met inhoud en sieraden weggenomen. Aan het plegen van woninginbraken tilt het hof, net als de rechtbank, zwaar. Zij veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Het is voor hun vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en deze heeft doorzocht en waardevolle spullen heeft meegenomen. Spullen zoals sieraden, hebben een grote emotionele waarde en zijn meestal onvervangbaar. Een en ander vindt bevestiging in hetgeen de benadeelde partij ter zitting in hoger beroep hierover wederom naar voren heeft gebracht. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd is daarom in beginsel een passende straf.
Daar staat evenwel het volgende tegenover.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte sinds zijn bromfietsongeluk in 2006 weliswaar zijn HAVO diploma nog heeft behaald, maar dat zijn leven in een neerwaartse spiraal terecht is gekomen. Zowel fysiek als psychisch heeft hij het de laatste jaren heel zwaar gehad en heeft hij met problemen geworsteld waarover hij (thuis) niet altijd kon praten. Verdachte, die nog steeds last heeft van forse fysieke beperkingen, woont thuis en ontvangt een Wajong-uitkering. Maar daarin lijkt nu verandering te komen. Met toestemming van het UWV is in december 2013 een reïntegratieproject gestart, waardoor de verdachte binnenkort drie à vier dagen zal kunnen gaan werken in een administratieve functie. De verdachte heeft verklaard dat hij daarvoor reeds een contract heeft getekend voor anderhalf jaar en dat hij hoopt dat hij hieraan zal kunnen beginnen en niet naar de gevangenis zal moeten.
Gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 31 december 2013, waaruit blijkt dat hij slechts eenmaal eerder (voor een soortgelijk feit) is veroordeeld, terwijl dit feit alweer jaren geleden is gepleegd, in 2006, zodat het hof deze veroordeling niet ten nadele van de verdachte zal laten meewegen, en de verdachte sedert het plegen van het onderhavige feit niet nogmaals is veroordeeld voor enig strafbaar feit, zal het hof overeenkomstig het verzoek van de verdediging, volstaan met na te noemen straffen.
Het hof acht, alles afwegende, na te melden straffen passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.989,63. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels afgewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en wel voor een enigszins gematigd bedrag van € 2.100,00 tot vergoeding van door hem geleden immateriële schade.
Anders dan de rechtbank is naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Immers, de sieraden die zijn weggenomen en niet meer zijn teruggekomen hebben een grote emotionele waarde voor de benadeelde en kunnen nooit meer worden vervangen. Verdachte is tot vergoeding van daardoor geleden immateriële schade gehouden, zodat de vordering tot na te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering voor het overige slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelde van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte, die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 500,00 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en ten aanzien van de beslissing van de benadeelde partij en de motivering ervan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 47 (zevenenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, volgens de berekening van de raadsman heeft de verdachte 43 dagen in voorlopige hechtenis gezeten, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 1] voornoemd.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. M.R. Cox en mr. J.M. Bruins, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2014.
[...]