Hof 's-Hertogenbosch, 01-02-2023, nr. 20-002586-20
ECLI:NL:GHSHE:2023:393, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-02-2023
- Zaaknummer
20-002586-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:393, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑02‑2023; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2020:5522, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
JM 2023/66 met annotatie van S. Pieters
Uitspraak 01‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het medeplegen van het binnen het grondgebied brengen van de Europese Gemeenschap en de handel in en het bezit van een grote hoeveelheid (producten van) planten en dieren, behorende tot beschermde uitheemse soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D van Verordening (EG) 338/97 (de CITES-basisverordening), opzettelijk begaan door een rechtspersoon. Voorts heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan het medeplegen van het handelen in valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, opzettelijk begaan door een rechtspersoon. Het hof spreekt de verdachte vrij van het verstrekken van onjuiste gegevens ingevolge de douanewetgeving, maar acht bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, meermalen gepleegd en begaan door een rechtspersoon. Anders dan de rechtbank geeft het hof voor wat betreft de feiten onder 1A, 2, 3 en 6 toepassing aan de toepasselijke wetsbepalingen ten tijde van het begaan van de delicten, te weten de Flora- en faunawet. Onder meer vanwege het tijdsverloop, de termijnoverschrijding en de persoonlijke omstandigheden van verdachte komt het hof tot een andere strafoplegging dan de rechtbank. Het hof legt op een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Parketnummer : 20-002586-20
Uitspraak : 1 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 10 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-997042-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1963,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Namens verdachte is geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 primair.
Ten aanzien van feit 4 is primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit en is subsidiair vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 6 is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich mede tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder feit 2 ten laste werd gelegd, voor zover dat ziet op het onderdeel “3 krokodillenschedels (Crocodylus niloticus)”. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal reeds worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de economische kamer van de rechtbank.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
De verdediging heeft aangevoerd dat de afdoening van douanedelicten in beginsel is voorbehouden aan de douane en dat deze slechts onder bepaalde voorwaarden via het strafrecht kunnen worden afgedaan. Het ‘Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen’ (Protocol AAFD) zet daarvoor de criteria uiteen. Daaruit volgt dat een douanezaak kan worden aangemeld voor strafrechtelijke afdoening indien er sprake is van een vermoeden van opzet en een benadelingsbedrag van € 100.000,-- of meer. In casu heeft echter in het geheel geen aanmelding onder het AAFD-protocol plaatsgevonden en is er geen nadeelberekening opgemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft het feit onder 4 zonder nader onderzoek gevoegd bij de overige economische feiten. Met deze handelwijze van het Openbaar Ministerie is het AAFD-protocol veronachtzaamd, hetgeen primair dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging voor feit 4.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Per 1 juli 2015 is het Protocol AAFD tot stand gekomen. Het Protocol AAFD ziet onder andere op de afstemming van de Belastingdienst met het Openbaar Ministerie op grond van het tweede lid van artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van mogelijke samenloop tussen de afdoening via bestuurlijke boetes en strafrechtelijke afdoening. Dit protocol beschrijft hoe de Belastingdienst – na mogelijke toepassing van interne instructies op grond van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst – de aanmeldingen van mogelijke delicten (als voornoemd) die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen, selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane. De geselecteerde aanmeldingen worden ingebracht in een afstemmingsoverleg van de Belastingdienst, de FIOD en het Openbaar Ministerie. De uiteindelijke keuze voor een strafrechtelijke afhandeling en daarmee voor de ‘inzet van het strafrecht als handhavingsinstrument gericht op de naleving van wet- en regelgeving en het bevorderen van compliant gedrag’, zoals verwoord in het protocol, wordt in een afstemmingsoverleg gemaakt door de Belastingdienst samen met het Openbaar Ministerie.
Deze keuze wordt gemaakt tegen de achtergrond van de in het Protocol AAFD geformuleerde aanmeldingscriteria en toe te passen wegingscriteria. Zo wordt vermeld:
‘Bij een nadeelbedrag van € 100.000 of meer, wordt de zaak aangemeld voor mogelijke strafrechtelijke afhandeling als sprake is van een vermoeden van opzet.
Bedraagt het nadeel minder dan € 100.000 euro, dan wordt de zaak voor mogelijke strafrechtelijke afhandeling aangemeld als sprake is van een vermoeden van opzet en als een of meerdere van de aanvullende wegingscriteria daartoe aanleiding geeft.’
Die aanvullende wegingscriteria zijn:
a. a) de mate van impact op de maatschappij en evenwichtige rechtshandhaving;
b) de status van verdachte c.q. voorbeeldfunctie;
c) recidive;
d) verhaal is onmogelijk;
e) er is een combinatie van delicten (met een ten opzichte van het fiscale delict voldoende ‘eigenstandig’ karakter);
f) medewerking van adviseur, deskundige derde of douane-expediteur is aan de orde
g) slagvaardigheid;
h) geen bestuurlijke boete is mogelijk;
i. i) waarheidsvinding; en
j) thematische aanpak.
Voorop gesteld moet worden dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaats vinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie tot vervolging over te gaan leent zich slechts in beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toets in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voorgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend zou zijn. Het hof is van oordeel dat zich een dergelijk uitzonderlijk geval in deze niet voor doet.
Gelet op het voorgaande zou er gegeven de tenlastelegging van feit 4, inhoudende het vermoeden dat er aan de zijde van verdachte sprake is van opzet, strafrechtelijke afhandeling van de onder feit 4 genoemde strafbare handelingen zonder meer aan de orde (kunnen) zijn wanneer het nadeelbedrag minimaal € 100.000,- zou bedragen. Ervan uitgaande dat geen nadeelbedrag van € 100.000,- of meer is vastgesteld, gaat het hof uit van een lager nadeelbedrag. Vervolgens is dan van belang of een of meerdere van de aanvullende wegingscriteria aanleiding hebben kunnen geven tot een strafrechtelijke afhandeling.
Uit de processtukken blijkt dat de opgespoorde gedragingen die ten grondslag liggen aan het tenlastegelegde onder 4 zijn voortgekomen uit een aanvankelijk door de officier van justitie opgestart onderzoek dat hoofdzakelijk de opsporing betrof van overtredingen van het CITES verdrag. Nog daargelaten de vraag of in een dergelijk geval het Protocol AAFD toepasselijk is en of de keuze voor een afdoening van in dat onderzoek opgespoorde delicten uit de douanewetgeving via het in dat protocol bedoelde afstemmingsoverleg zou moeten lopen, is het hof van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot een strafrechtelijke afdoening van de onder 4 ten laste gelegde gedragingen heeft kunnen besluiten nu het hiervoor onder e) genoemde wegingscriterium daartoe gewicht in de schaal legt. Bij dat wegingscriterium onder e) wordt als toelichting gegeven:
De rechtsorde zal meer geschokt zijn als de verdachte meerdere soorten delicten pleegt. Daarom moet bij de beslissing of een zaak strafrechtelijk wordt afgedaan de combinatie van alle, vermoedelijk door de verdachte begane, delicten meewegen.
Het gaat blijkens het Protocol dan met name om delicten die in enige mate samenhangen met de delicten waarop het Protocol AAFD ziet. Daarvan is in het onderhavige onderzoek naar het oordeel van het hof evident sprake. De delicten waarop het onderzoek aanvankelijk was gericht, betroffen onder meer de (internationale) handel en invoer van beschermde dieren- en plantensoorten. De in feit 4 genoemde facturen hebben rechtstreeks betrekking op de ten behoeve van die handel verworven of te verwerven goederen. Strafrechtelijke afhandeling van de in feit 4 bedoelde douanedelicten in combinatie met de overige in het onderzoek opgespoorde strafbare feiten, is in zoverre van meerwaarde dat daarmee de omvang en samenhang van de aan verdachte verweten gedragingen in beeld brengt.
Daarom kan niet worden gezegd dat de officier van justitie, de ernst van de vermeend begane feiten afwegend tegen het belang van de verdachte bij bestuurlijke afdoening, in redelijkheid niet voor vervolging had mogen kiezen.
Alles overziende is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging van het onder 4 tenlastegelegde feitencomplex.
Het verweer wordt verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog van belang, tenlastegelegd dat:
1.A
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, te weten:
1. koraal behorende tot de orde van de Scleractinia (bijlage B van Verordening (EG) 338/97):
aangetroffen in de container [nummer] (pag.1630)
a. 310, althans één of meer stuk(s) wit koraal en/of
aangetroffen op de [adres 2] (pag.1632)
b.1097,88 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid wit koraal en/of
c. 48, althans één of meer koraalhanger(s),
en/of
2) koraal behorende tot de orde Antipatharia (doornkoraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
aangetroffen op de [adres 2] (pag. 1632):
a. 110 althans één of meer armband(en) van doornkoraal en/of
b. 31 althans één of meer armband(en)/kettingen van doornkoraal en/of
c. 47 althans één of meer ketting(en) van doornkoraal en/of
d. 42 althans één of meer tak(ken) van doornkoraal,
en/of
5 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Helioporidae (blauw koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97)
en/of
209, althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
te koop heeft/hebben gevraagd en/of heeft/hebben gekocht en/of heeft/hebben verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft/hebben gehad en/of in voorraad heeft/hebben gehad, heeft/hebben verkocht en/of ten verkoop heeft/hebben aangeboden en/of heeft/hebben vervoerd en/of ten vervoer heeft/hebben aangeboden, heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht en/of onder zich heeft/hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven,
en/of
B
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, dieren of planten van de soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, of producten van deze planten, te weten:
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141),
onder zich heeft/hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven,
en/of
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, handelend in strijd met artikel 8 van de CITES-Basisverordening 338/97,
specimens van de soorten genoemd in bijlage B heeft:
- tentoongesteld voor commerciële doeleinden en/of
- gebruikt met winstoogmerk en/of
- in bezit gehad met het oog op verkoop, en/of
- ten verkoop aangeboden,
terwijl niet kon worden aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig waren, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna, te weten:
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141),
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
A
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, te weten:
1. koraal behorende tot de orde van de Scleractinia (bijlage B van Verordening (EG) 338/97):
aangetroffen in de container [nummer] (pag.1630)
a. 310, althans één of meer stuk(s) wit koraal en/of
aangetroffen op de [adres 2] (pag.1632)
b.1097,88 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid wit koraal en/of
c. 48, althans één of meer koraalhanger(s),
en/of
2) koraal behorende tot de orde Antipatharia (doornkoraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
aangetroffen op de [adres 2] (pag. 1632):
a. 110 althans één of meer armband(en) van doornkoraal en/of
b. 31 althans één of meer armband(en)/kettingen van doornkoraal en/of
c. 47 althans één of meer ketting(en) van doornkoraal en/of
d. 42 althans één of meer tak(ken) van doornkoraal,
en/of
5 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Helioporidae (blauw koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97)
en/of
209, althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad,
en/of
B
hij op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, dieren of planten van de soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, of producten van deze planten, te weten:
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141),
onder zich heeft gehad,
en/of
hij op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk handelend in strijd met artikel 8 van de CITES-Basisverordening 338/97,
specimens van de soorten genoemd in bijlage B heeft
- tentoongesteld voor commerciële doeleinden en/of
- gebruikt met winstoogmerk en/of
- in bezit heeft met het oog op verkoop en/of
- ten verkoop heeft aangeboden,
terwijl niet kon worden aangetoond dat die specimens verkregen werden en indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig waren, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna, te weten:
2 althans één of meer stuk(s) koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97), (aanvullend proces-verbaal PL1700-2018034141);
2.[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage A van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 1 schedel van een hertzwijn (Babyrousa babyrussa) en/of
- 11, althans één of meer zaag/zagen (rostrums) van zaagvis (Pristis pristis) en/of
- 4, althans één of meer schedel(s) van de zeeschildpad (Cheloniidae spp) en/of
- 8, althans één of meer wervel(s) van walvisachtigen (Cetacea spp) en/of
- 33, althans één of meer wervel(s) van Indische zeekoe (Dugong Dugon) en/of
- 50, althans één of meer armband(en) van (olifanten) ivoor (Elephas maximus en/of Loxodonta africana),
te koop heeft/hebben gevraagd en/of heeft/hebben gekocht en/of heeft/hebben verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft/hebben gehad en/of in voorraad heeft/hebben gehad, heeft/hebben verkocht en/of ten verkoop heeft/hebben aangeboden en/of heeft/hebben vervoerd en/of ten vervoer heeft/hebben aangeboden, heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht en/of onder zich heeft/hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage A van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 1 schedel van een hertzwijn (Babyrousa babyrussa) en/of
- 11, althans één of meer zaag/zagen (rostrums) van zaagvis (Pristis pristis) en/of
- 4, althans één of meer schedel(s) van de zeeschildpad (Cheloniidae spp) en/of
- 8, althans één of meer wervel(s) van walvisachtigen (Cetacea spp) en/of
- 33, althans één of meer wervel(s) van Indische zeekoe (Dugong Dugon) en/of
- 50, althans één of meer armband(en) van (olifanten) ivoor (Elephas maximus en/of Loxodonta africana) en/of
- 3, althans één of meer krokodillenschedel(s) (Crocodylus niloticus),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad;
3.[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage B van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 9, althans één of meer schedel(s) van de Java-aap (Macaca fascicularis) en/of
- 5, althans één of meer tand(en) van de Viskat (Prionailurus viverrinus) en/of
- 40, althans één of meer product(en) van de (spuwende) Cobra (Naja siamensis) en/of
- 12, althans één of méér huid(en) van pythons (Pythonidae spp); en/of
- 74, althans één of meer huid(en) van varanen (Varanus spp) en/of
- 1607, althans één of meer rainsticks [Cactaceae spp] en/of
- één cactusbak(ken) [Cactaceae spp] en/of
- één nandayparkiet (Aratinga nenday) en/of
- 257, althans één of meer stuk(s) Strombus gigas en/of
- één of twee onderkaak/kaken van de rode lynx (Lynx rufus) en/of
- 57, althans één of meer product(en) van de nijlkrokodil (Crocedylus niloticus) of krokodillen (Crocodylia spp) en/of
- 3, althans één of meer dolkschede(s) gemaakt met huid van anaconda (Eunectes murinus) en/of van beentongvis (Arapaima gigas),
te koop heeft/hebben gevraagd en/of heeft/hebben gekocht en/of heeft/hebben verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft/hebben gehad en/of in voorraad heeft/hebben gehad, heeft/hebben verkocht en/of ten verkoop heeft/hebben aangeboden en/of heeft/hebben vervoerd en/of ten vervoer heeft/hebben aangeboden, heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht en/of onder zich heeft/hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage B van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 9, althans één of meer schedel(s) van de Java-aap (Macaca fascicularis) en/of
- 5, althans één of meer tand(en) van de Viskat (Prionailurus viverrinus) en/of
- 40, althans één of meer product(en) van de (spuwende) Cobra (Naja siamensis) en/of
- 12, althans één of méér huid(en) van pythons (Pythonidae spp) en/of
- 74, althans één of meer huid(en) van varanen (Varanus spp) en/of
- 1607, althans één of meer rainsticks [Cactaceae spp] en/of
- één cactusbak(ken) [Cactaceae spp] en/of
- één nandayparkiet (Aratinga nenday) en/of
- 257, althans één of meer stuk(s) Strombus gigas en/of
- één of twee onderkaak/kaken van de rode lynx (Lynx rufus) en/of
- 57, althans één of meer product(en) van de nijlkrokodil (Crocedylus niloticus) of krokodillen (Crocodylia spp) en/of
- 3, althans één of meer dolkschede(s) gemaakt met huid van anaconda (Eunectes murinus) en/of van beentongvis (Arapaima gigas),
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten vervoer heeft aangeboden, heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad;
4.[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als degene die, ingevolge de douanewetgeving verplicht was/waren tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen, deze opzettelijk onjuist heeft/hebben verstrekt, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven, immers heeft/hebben [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of mededader(s) (telkens) een lager bedrag vermeld en/of laten vermelden op de facturen:
1. factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210) en/of
2. factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409) en/of
3. factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396) en/of
4. factuur BG02TY160301 (pag.1323 ) en/of
5. factuur BG02TY160401 (pag. 1346) en/of
6. factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438) en/of
7. factuur 009928 (pag. 1786) en/of
8. factuur 009983 (pag. 1815)
dan de werkelijk betaalde prijs voor die goederen,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) factu(u)r(en), te weten:
1. factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210 met een bedrag van euro 13,087.88) en/of
2. factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409 met een bedrag van euro 10.586,89) en/of
3. factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396 met een bedrag van euro 16,662.00) en/of
4. factuur BG02TY160301 (pag. 1323 met een bedrag van euro 9,346.78) en/of
5. factuur BG02TY160401 (pag. 1346 met een bedrag van euro 7,700.00) en/of
6. factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438 met een bedrag van IDR 93.372.000) en/of
7. factuur 009928 (pag.1786 met een bedrag van $ 9,325.90) en/of
8. factuur 009983 (pag. 1815 met (een) bedrag(en) van $ 1,529.00 en/of $ 8,560.00), (telkens) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op de factu(u)r(en) (telkens) een lagere verkoopprijs was vermeld, dan in werkelijkheid was betaald, bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemd(e) factu(u)r(en) (telkens) werd(en) overgelegd aan de Douane bij de aangifte van invoer van goederen, en/of (telkens) opzettelijk de bovengenoemde, onder 1 en/of 2 en/of 3 en/of 4 en/of 5 en/of 6 en/of 7 en/of 8 vervalste factu(u)r(en) voor gebruik bij importen van goederen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij/hij en/of haar/zijn/hun mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat factu(u)r(en) bestemd was/waren voor gebruik als echt en onvervalst, zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als degene die, ingevolge de douanewetgeving verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen, deze opzettelijk onjuist heeft verstrekt, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) (telkens) een lager bedrag vermeld en/of laten vermelden op de facturen:
1. factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210) en/of
2. factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409) en/of
3. factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396) en/of
4. factuur BG02TY160301 (pag.1323 ) en/of
5. factuur BG02TY160401 (pag. 1346) en/of
6. factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438) en/of
7. factuur 009928 (pag. 1786) en/of
8. factuur 009983 (pag. 1815) dan de werkelijk betaalde prijs voor die goederen;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) factu(u)r(en), te weten:
1. factuur AMD12GF1503001 (pag. 3210 met een bedrag van euro 13,087.88) en/of
2. factuur AMD12GF20150701 (pag. 1409 met een bedrag van euro 10.586,89) en/of
3. factuur AMD12TY20150903 (pag. 1396 met een bedrag van euro 16,662.00) en/of
4. factuur BG02TY160301 (pag. 1323 met een bedrag van euro 9,346.78) en/of
5. factuur BG02TY160401 (pag. 1346 met een bedrag van euro 7,700.00) en/of
6. factuur 1519/PSI/INV/IV/2015 (pag. 1438 met een bedrag van IDR 93.372.000) en/of
7. factuur 009928 (pag.1786 met een bedrag van $ 9,325.90) en/of
8. factuur 009983 (pag. 1815 met (een) bedrag(en) van $ 1,529.00 en/of $ 8,560.00) (telkens) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op de factu(u)r(en) (telkens) een lagere verkoopprijs was vermeld, dan in werkelijkheid was betaald, bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemd(e) factu(u)r(en) (telkens) werd(en) overgelegd aan de Douane bij de aangifte van invoer van goederen, en/of (telkens) opzettelijk de bovengenoemde, onder 1 en/of 2 en/of 3 en/of 4 en/of 5 en/of 6 en/of 7 en/of 8 vervalste factu(u)r(en) voor gebruik bij importen van goederen voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat factu(u)r(en) bestemd was/waren voor gebruik als echt en onvervalst;
5.[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk,
- valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had en/of
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
- waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden, waaronder:
- 831 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en/of
- 12 althans één of meer houten tafel(s) (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en/of
- 27 althans één of meer metalen decoratieve kroonkurk(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en/of
- 2 althans één of meer houten tafel(s) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en/of
- 47 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Volkswagen) en/of
- 12 althans één of meer metalenpub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Chevrolet) en/of
- 12 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Corvette) en/of
- 63 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Land Rover) en/of
- 41 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Opel) en/of
- 62 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Rolling Stones), en/of
- 47 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Superman),
heeft/hebben verkocht en/of te koop heeft/hebben aangeboden en/of heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben uitgedeeld en/of in voorraad heeft/hebben gehad,
zulks terwijl [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] van het plegen van dit misdrijf haar/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of het plegen van dit/deze misdrijf/misdrijven als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk,
- valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had en/of
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
- waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
waaronder:
- 831 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en/of
- 12 althans één of meer houten tafel(s) (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en/of
- 27 althans één of meer metalen decoratieve kroonkurk(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en/of
- 2 althans één of meer houten tafel(s) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en/of
- 47 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Volkswagen) en/of
- 12 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Chevrolet) en/of
- 12 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Corvette) en/of
- 63 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Land Rover) en/of
- 41 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Opel) en/of
- 62 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Rolling Stones), en/of
- 47 althans één of meer metalen pub-bord(en) (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Superman),
heeft verkocht en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of heeft uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad,
zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit/deze misdrijf/misdrijven als bedrijf heeftuitgeoefend;
6.[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 juli 2017 te Rotterdam, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft/hebben gehandeld in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen, immers heeft/hebben [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of de mededader(s) gehandeld in strijd met artikel 4 van de CITES-Basisverordening 338/97,
door 400, althans één of meer kistje(s) gemaakt van Dalbergia, althans specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten in de Gemeenschap binnen te brengen, zonder dat een invoervergunning was voorgelegd,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 juli 2017 te Rotterdam, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) gehandeld in strijd met artikel 4 van de CITES-Basisverordening 338/97,
door 400, althans één of meer kistje(s) gemaakt van Dalbergia, althans specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten in de Gemeenschap binnen te brengen, zonder dat een invoervergunning was voorgelegd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak feit 3 primair
Anders dan de rechtbank zal het hof de verdachte partieel vrijspreken van het onder feit 3 primair tenlastegelegde handelen ten aanzien van 1607 rainsticks en één cactusbak. Naar het oordeel van het hof betreffen dit geen producten die van dieren afkomstig zijn zoals onder 3 ten laste is gelegd, zodat het hof niet tot een bewezenverklaring van deze onderdelen komt.
Vrijspraak feit 4 primair
Het hof is, met de raadsvrouw en anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat het onder 4 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Tenlastegelegd is dat de rechtspersonen ingevolge de douanewetgeving verplicht waren tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen en dat ze dat opzettelijk onjuist hebben gedaan, terwijl hierdoor te weinig invoerrechten werden geheven. Echter, voor de rechtspersonen c.q. de verdachte bestond er geen verplichting tot het verstrekken van inlichtingen in de zin van de Algemene douanewet, omdat deze verplichting eerst ontstaat wanneer er door een douaneambtenaar uitdrukkelijk om wordt verzocht. Hiervan is echter op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken.
De verdachte zal derhalve van het onder 4 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 primair en 6 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.A
[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of te Rotterdam, tezamen en in vereniging, opzettelijk producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, te weten:
1. koraal behorende tot de orde van de Scleractinia (bijlage B van Verordening (EG) 338/97):
aangetroffen in de container [nummer] :
a. 310 stuks wit koraal en
aangetroffen op de [adres 2] :
b.1097,88 kilogram wit koraal en
c. 48 koraalhangers,
en
2) koraal behorende tot de orde Antipatharia (doornkoraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
aangetroffen op de [adres 2] :
a. 110 armbanden van doornkoraal en
b. 31 armbanden/kettingen van doornkoraal en
c. 47 kettingen van doornkoraal en
d. 42 takken van doornkoraal,
en
5 stuks koraal behorende tot de orde Helioporidae (blauw koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97)
en
209 stuks koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
te koop hebben gevraagd en/of hebben gekocht en/of ten verkoop voorhanden hebben gehad en/of in voorraad hebben gehad en/of ten verkoop hebben aangeboden en/of binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht en/of onder zich hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven,
en
B
[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] op of omstreeks 23 oktober 2017 te Berghem, gemeente Oss, tezamen en in vereniging, opzettelijk, dieren van de soorten, genoemd in bijlage B bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, te weten:
2 stuks koraal behorende tot de orde Tubiporidae (orgelpijp koraal) (bijlage B van Verordening (EG) 338/97),
onder zich hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
2.[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 te Oss, tezamen en in vereniging, opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage A van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 1 schedel van een hertzwijn (Babyrousa babyrussa) en
- 11 zagen (rostrums) van zaagvis (Pristis pristis) en
- 4 schedels van de zeeschildpad (Cheloniidae spp) en
- 6 wervels van walvisachtigen (Cetacea spp) en
- 33 wervels van Indische zeekoe (Dugong Dugon) en
- 50 armbanden van (olifanten)ivoor (Elephas maximus en/of Loxodonta africana),
te koop hebben gevraagd en/of hebben gekocht en/of hebben verworven en/of ten verkoop voorhanden hebben gehad en/of in voorraad hebben gehad en/of ten verkoop hebben aangeboden en/of binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht en/of onder zich hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
3.[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging, opzettelijk, producten van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort genoemd in bijlage B van Verordening (EG) 338/97, waaronder:
- 9 schedels van de Java-aap (Macaca fascicularis) en
- 5 tanden van de Viskat (Prionailurus viverrinus) en
- 40 producten van de (spuwende) Cobra (Naja siamensis) en
- 12 huiden van pythons (Pythonidae spp) en
- 74 huiden van varanen (Varanus spp) en
- één nandayparkiet (Aratinga nenday) en
- 257 stuks Strombus gigas en
- twee onderkaken van de rode lynx (Lynx rufus) en
- 57 producten van de nijlkrokodil (Crocedylus niloticus) en/of krokodillen (Crocodylia spp) en
- 3 dolkschedes gemaakt met huid van anaconda (Eunectes murinus) en/of van beentongvis (Arapaima gigas),
te koop hebben gevraagd en/of hebben gekocht en/of hebben verworven en/of ten verkoop voorhanden hebben gehad en/of in voorraad hebben gehad en/of ten verkoop hebben aangeboden en/of binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht en/of onder zich hebben gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
4.[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging, opzettelijk gebruik hebben gemaakt van vervalste facturen, te weten:
- (1) factuur AMD12GF1503001 (met een bedrag van euro 13,087.88) en
- (2) factuur AMD12GF20150701 (met een bedrag van euro 10.586,89) en
- (3) factuur AMD12TY20150903 (met een bedrag van euro 16,662.00) en
- (4) factuur BG02TY160301 (met een bedrag van euro 9,346.78) en
- (5) factuur BG02TY160401 (met een bedrag van euro 7,700.00) en
- (8) factuur 009983 (met (een) bedrag(en) van $ 1,529.00 en/of $ 8,560.00),
telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, en bestaande die vervalsing hierin dat op de facturen telkens een lagere verkoopprijs was vermeld dan in werkelijkheid was betaald, bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemde facturen werden overgelegd aan de Douane bij de aangifte van invoer van goederen, terwijl zij wisten dat die facturen bestemd waren voor gebruik als echt en onvervalst,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
5.[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 augustus 2016 te Berghem, gemeente Oss, tezamen en in vereniging, opzettelijk,
- wederrechtelijk vervaardigde merken en
- waren, waarop een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst,
waaronder:
- 831 metalen pub-borden (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en
- 12 houten tafels (voorzien met de tekst en/of het beeldmerk Jack Daniels) en
- 27 metalen decoratieve kroonkurken (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en
- 2 houten tafels (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Harley Davidson) en
- 47 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Volkswagen) en
- 12 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Chevrolet) en
- 12 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Corvette) en
- 63 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Land Rover) en
- 41 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Opel) en
- 62 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Rolling Stones) en
- 47 metalen pub-borden (voorzien van de tekst en/of het beeldmerk Superman),
hebben verkocht en/of te koop hebben aangeboden en/of in voorraad hebben gehad,
zulks terwijl [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] het plegen van deze misdrijven als bedrijf hebben uitgeoefend,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
6.[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] in de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 juli 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, opzettelijk, hebben gehandeld in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen, immers hebben [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] gehandeld in strijd met artikel 4 van de CITES-Basisverordening 338/97,
door 400 kistjes gemaakt van Dalbergia, althans specimens van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten, in de Gemeenschap binnen te brengen, zonder dat een invoervergunning was voorgelegd,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De feiten
In het proces-verbaal van de Douane staat in de zaaksdossiers ‘Koraal’ (feit 1), ‘CITES A’ (feit 2), ‘CITES B’ (feit 3) en ‘Dalbergia’ (feit 6) beschreven dat bij de doorzoeking van een container, afkomstig uit China met het nummer [nummer] , van [rechtspersoon 2] op 5 juli 2016 meerdere dozen met koralen werden aangetroffen. Vervolgens werden bij doorzoekingen op 17, 18 en 22 augustus 2016 bij [rechtspersoon 1] en op 13 oktober 2016 en 23 oktober 2017 in de woning van de verdachte een (groot) aantal producten van beschermde uitheemse dier- en plantensoorten aangetroffen die vermeld zijn op bijlagen A en B van de CITES-basisverordening.
Uit onderzoek naar de herkomst van deze producten is naar voren gekomen dat de vennootschappen de goederen importeerden uit een aantal landen in Azië. Op 6 juli 2016 is naar aanleiding van genoemde zending uit China contact opgenomen met de CITES Management Autoriteit van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) waaruit bleek dat verdachten niet in hun bestanden voorkomen en dat er dus geen CITES-invoervergunning is afgegeven. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en uit het verhandelde ter terechtzittingen is gebleken dat verdachten voor geen van de door hen geïmporteerde producten van beschermde uitheemse dier- en plantensoorten over een invoervergunning beschikten, dan wel dat zij voor hetgeen bij hen is aangetroffen over de juiste CITES-certificaten beschikten.
Toepasselijke regelgeving
Dier- en plantsoorten in het wild die (mede) door handel worden bedreigd met uitsterven, hebben een beschermde status gekregen op grond van het CITES-verdrag. In de Europese Unie (EU) wordt door middel van een tweetal Europese Verordeningen uitvoering gegeven aan het CITES-verdrag:
• Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad (Basisverordening).
• Verordening (EG) nr. 856/2006 van de Commissie (Uitvoeringsverordening).
Het doel van de Basisverordening is om in het wild levende dieren- en plantensoorten te beschermen en in stand te houden door de controle op het desbetreffende handelsverkeer overeenkomstig de bepalingen van de Basisverordening.
De Nederlandse wetgever heeft de Europese CITES-regelgeving neergelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb) en verder uitgewerkt in het Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb). In de Nationale wetgeving van Nederland was, ten tijde van de aanvang van het onderzoek, de regelgeving vastgelegd in de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 is de regelgeving vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Dit heeft geen invloed op de beschermde status van de soorten of de strafbaarheid daarvan.
De CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora) is een internationaal handelsregulatieverdrag tussen 183 landen. Het doel is om te voorkomen dat de internationale handel in (producten van) dieren en planten het voorbestaan van die dier- en plantensoorten, in het wild, bedreigt. Elke CITES-lidstaat heeft een management autoriteit die de vergunningen afgeeft en een wetenschappelijke autoriteit die hen daarbij adviseert. Elke invoer, uitvoer en wederuitvoer moet gedekt zijn door het vergunningenstelsel.
De CITES soorten zijn opgenomen in drie lijsten, appendix I, II en III. Op welke lijst een bepaalde soort staat vermeld, is afhankelijk van de mate van bescherming die zij nodig heeft.
• Appendix I: direct met uitsterven bedreigde dieren en planten. De internationale handel
(commercieel) in uit het wild afkomstige dieren en planten is verboden.
• Appendix II: dieren en planten die mogelijk met uitsterven worden bedreigd, maar dat
nog niet zijn. Om die reden worden nu maatregelen genomen.
Deze dier- en plantensoorten mogen alleen worden uitgevoerd als er een CITES-vergunning
voor is verleend.
• Appendix III: dieren en planten die in minstens één land worden beschermd. Dit land
heeft andere CITES-lidstaten gevraagd de handel in die soort te controleren.
Toerekenbaarheid rechtspersonen
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon volgens bestendige jurisprudentie als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging (vgl. HR 21 oktober 2003,
ECLI:NL:HR:2003:AF7938, rov. 3.3-3.5. en HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, rov. 3.4.1-3.4.2.).
Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende.
[rechtspersoon 1] is een besloten vennootschap gevestigd te [vestigingsplaats] . De activiteiten van de onderneming zijn de groothandel in juweliersartikelen en uurwerken, edelstenen, woningdecoraties, aziatica en new-age artikelen. Enig aandeelhouder en bestuurder is [rechtspersoon 2] Er is één werkzaam persoon.
[rechtspersoon 2] , is een besloten vennootschap, eveneens gevestigd te [vestigingsplaats] . [rechtspersoon 2] is een financiële holding en treedt op als beheer- en beleggingsmaatschappij. Bestuurders zijn [verdachte] geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats 1] en [echtgenote] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] .
Het inkopen, importeren en verhandelen van producten past in de normale bedrijfsvoering van een groothandel als dat van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2]
De bewezenverklaarde handelsactiviteiten betroffen echter uitheemse en beschermde planten en diersoorten of producten daarvan, waarvoor vergunningen of vrijstellingen nodig zijn. De vennootschappen hebben echter nooit een juiste vergunning dan wel certificaten beschikbaar gehad en uitzonderingen dan wel vrijstellingen op basis van verordeningen waren niet van toepassing.
Op naam van de vennootschappen zijn meerdere partijen beschermd koraal besteld, betaald en illegaal vanuit China, Filipijnen en Indonesië uitgevoerd en vervolgens zonder invoervergunning binnen het grondgebied van Nederland gebracht (smokkelen). De beschermde koralen zijn in de handelsvoorraad aangetroffen van de vennootschappen. Uit de onderzochte digitale gegevens is tevens naar voren gekomen dat er koraal te koop werd aangeboden en daadwerkelijk is verkocht. Door de verdachte is ook verklaard, dat deze producten werden verkocht.
Tevens hebben de vennootschappen uit Indonesië, Chili, Peru, Thailand en Amerika andere items die op de CITES-bijlagen staan, besteld, betaald en illegaal uit die landen uitgevoerd en vervolgens zonder invoervergunning binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De CITES-items zijn in de handelsvoorraad aangetroffen van de vennootschappen. Een deel van deze producten werden te koop aangeboden via de website en catalogus van de vennootschappen. Uit onderzochte digitale gegevens is tevens naar voren gekomen dat deze CITES-items te koop werden aangeboden en daadwerkelijk zijn verkocht. Door de verdachte is ook verklaard, dat deze producten werden verkocht. Voor wat betreft de ivoren armbanden is komen vast te staan dat de verdachte deze heeft gekocht van een juwelier in Nederland.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de verboden gedragingen in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de verdachte rechtspersonen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] , die daarbij in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld. Het hof oordeelt op grond van het voorgaande dat de beide rechtspersonen de tenlastegelegde feiten hebben begaan.
Feitelijk leiding geven door de verdachte
Juridisch kader
Op grond van artikel 51 lid 2 Sr kan indien een strafbaar feit wordt begaan door een
rechtspersoon, de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:
1° tegen die rechtspersoon, dan wel
2° tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, dan wel
3° tegen de onder 1° en 2° genoemden tezamen.
Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het opdracht geven tot of feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, eerst dient te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan (dat wil zeggen: een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen). Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging opdracht of feitelijke leiding heeft gegeven.
Het hof heeft in het voorgaande reeds aangegeven dat op grond van redengevende feiten en omstandigheden de beide betrokken rechtspersonen de tenlastegelegde feiten hebben begaan. Resteert de vraag of de verdachte aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
Bij de beoordeling daarvan moet op grond van bestendige jurisprudentie worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijk leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Maar anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste, terwijl ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon feitelijke leidinggever kan zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit.
Feitelijke leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
In meer subjectieve zin ligt in feitelijke leidinggeven een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon, rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Een ander voorbeeld van een geval waarin onder omstandigheden voldaan kan zijn aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste biedt een leidinggever die de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert dat hij ermee rekening houdt dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten (HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, i.h.b. rov. 3.5.1-3.5.3).
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, als onmiddellijk bestuurder van [rechtspersoon 2] en middellijk bestuurder van [rechtspersoon 1] de persoon was die bepaalde welke activiteiten er door deze rechtspersonen zouden worden uitgevoerd. Door de verdachte werd onder de handelsnamen van de vennootschappen de producten – zoals vermeld in de bewezenverklaring – ingevoerd, te koop aangeboden en verkocht dan wel in voorraad gehouden.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen zoals die zijn vervat in de bewezen verklaarde feiten.
Bespreking verweren feit 4 subsidiair
Namens de verdachte is ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit en is, zoals weergegeven in de pleitnota, aangevoerd dat van minstens 6 in de tenlastelegging opgenomen facturen niet kan worden vastgesteld dat deze onjuist zijn. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte de facturen heeft gebruikt. De leverancier maakte de facturen op en stuurde deze door naar de expediteur die vervolgens de facturen bij de douane indiende. De verdachte heeft ze ook niet voorhanden gehad. Geen van de facturen zijn bij de verdachte of de onderneming aangetroffen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de facturen onder 6 en 7 overweegt het hof dat bij gebrek aan bewijs niet kan worden vastgesteld dat deze facturen vals of vervalst zijn.
Ten aanzien van factuur 6 is het hof van oordeel dat het terugboeken van een bedrag nog niet maakt dat de bij de Douane ingeleverde factuur vals/vervalst is.
Met betrekking tot factuur 7 kan het hof niet buiten gerede twijfel vaststellen dat de bij de Douane aangetroffen factuur onder nummer 009928 (pagina 1786), ziet op dezelfde zending als weergegeven op pagina 3173. Weliswaar is het factuurnummer gelijk, echter de producten en de hoeveelheden daarvan wijken af, evenals de data op de facturen. Derhalve kan het hof niet vaststellen dat de factuur die is ingediend bij de Douane vals of vervalst is.
Ten aanzien van de overige facturen is het hof van oordeel dat het verweer van de verdediging wordt weersproken door de bewijsmiddelen, waaruit naar voren komt dat bij de betrokken facturen sprake is van vermelding van enkel een deel van de binnen gekomen lading. Op de betrokken facturen is nagelaten bepaalde gegevens te vermelden van eveneens bij de betreffende lading binnengekomen goederen, terwijl die ontbrekende informatie wel essentieel is voor de juiste vaststelling van de aangifte van invoer van goederen. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze bewijsmiddelen te twijfelen. De facturen BG02TY160301 (4) en BG02TY160401 (5) zijn door de verdediging niet inhoudelijk betwist ten aanzien van de valsheid of vervalsing daarvan. Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen ook ten aanzien van deze facturen kan worden vastgesteld dat deze vals/vervalst zijn.
[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] hebben met het laten indienen van deze facturen door de expediteur bij de Douane gebruik gemaakt, zij het indirect, van de facturen ter misleiding van de Douane als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof merkt daarbij op dat “gebruikmaken” ook kan geschieden door middel van handelingen waartoe men een ander beweegt zonder dat daarom ‘doen plegen’ in de zin van het wetboek aanwezig behoeft te zijn.
Het verweer wordt op onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Bespreking verweren feit 6
Met een beroep op het zogenoemde lex mitior-beginsel heeft de raadsvrouw bepleit dat het onder 6 primair tenlastegelegde niet strafbaar is omdat een verandering van wetgeving heeft plaatsgevonden en onder de huidige wetgeving (met ingang van 14 december 2019) het binnenbrengen van producten van Dalbergia hout niet meer strafwaardig zou zijn omdat er een ontheffing bestaat voor commerciële handel in Dalbergia hout onder de 10 kilogram. Deze grens van 10 kilogram moet worden beoordeeld aan de hand van het gewicht per product en niet aan de hand van het totale gewicht van de zending, aldus de raadsvrouw.
Op grond van artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 7 van het EVRM dient voor de verdachte de meest gunstige bepaling te worden toegepast, i.c. de huidige wetgeving inhoudende de ontheffing op het algehele verbod en niet die ten tijde van het plegen van het feit, hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit feit. Voorts wist de verdachte niet dat het om een beschermde houtsoort ging. Hij dacht dat de doosjes waren gemaakt van recycled hout.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De uitzondering op de invoervergunningsplicht voor hout van de soort Dalbergia volgt thans (met ingang van 11 december 2019) uit de verordening (EU) 2019/2117 van de Commissie van Europese Unie, strekkende tot wijziging van de verordening 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, in het bijzonder opmerking 12 van de in de bijlage bij Verordening 338/97 opgenomen opmerkingen over de interpretatie van de bijlagen A, B, C en D, onder annotatie #15 sub b.
Opmerking 12
Wanneer een soort in bijlage A, B of C is opgenomen, zijn het hele dier of de hele plant, al dan niet levend, en alle delen en producten van die soort tevens daarin opgenomen. Met betrekking tot de in bijlage C opgenomen diersoorten en de in de bijlagen B of C opgenomen plantensoorten geldt dat ook alle delen en producten van de soort in dezelfde bijlage zijn opgenomen, tenzij voor die soort door middel van een annotatie is aangegeven dat alleen specifieke delen en producten daarin zijn opgenomen. Overeenkomstig artikel 2, punt t), dient het teken ‘#’, gevolgd door een cijfer, achter de naam van een in bijlage B of C opgenomen soort of hoger taxon om delen of producten te omschrijven die in dit verband ter fine van deze verordening zijn vermeld, als volgt:
(…)
#15.
Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van:
a. a) bladeren, bloemen, pollen, vruchten en zaden;
b) eindproducten met een maximaal gewicht van hout van de in de lijst opgenomen soorten tot 10 kg per zending;
(…)
Opmerking 13
De onderstaande termen en uitdrukkingen uit de annotaties in deze bijlagen worden als volgt gedefinieerd:
(…)
10 kg per zending
Voor de term ‘10 kg per zending’ moet de grenswaarde van 10 kg worden geïnterpreteerd als betrekking hebbend op het gewicht van de afzonderlijke porties van elke zending van hout van de betrokken soort. Met andere woorden, de grens van 10 kg moet worden beoordeeld aan de hand van het gewicht van de afzonderlijke porties hout van de soorten Dalbergia/Guibourtia in elk artikel van de zending, in plaats van aan de hand van het totale gewicht van de zending.
Zending
Vracht die wordt vervoerd onder de voorwaarden van één cognossement of luchtvrachtbrief, ongeacht de hoeveelheid of het aantal containers of colli; of voorwerpen die worden gedragen, vervoerd of die zijn opgenomen in persoonlijke bagage.
(…)
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een voor de strafwaardigheid van de ten laste gelegde gedraging relevante wijziging van (Europese) wetgeving. Immers luidden de hier van belang zijnde bepalingen voor de handel in de houtsoort Dalbergia ten tijde van de ten laste gelegde gedraging, te weten ingevolge Verordening (EU) 2017/160 van de Commissie van 20 januari 2017 tot wijziging van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad met ingang van 1 februari 2017 als volgt:
Opmerking 12
Wanneer een soort in bijlage A, B of C is opgenomen, zijn ook alle delen en producten van die soort in dezelfde bijlage opgenomen, tenzij voor die soort door middel van een annotatie is aangegeven dat alleen specifieke delen en producten daarin zijn opgenomen. Overeenkomstig artikel 2, onder t), dient het teken „#”, gevolgd door een cijfer, achter de naam van een in bijlage B of C opgenomen soort of hoger taxon om delen of producten te omschrijven die in dit verband ter fine van deze verordening zijn vermeld, als volgt:
#15.
Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van:
a. a) bladeren, bloemen, pollen, vruchten en zaden;
b) niet-commerciële handel voor een maximaal gewicht van 10 kg per zending;
De definities van de term en uitdrukking ‘10 kg per zending’ en ‘zending’ waren nog niet opgenomen.
Het hof stelt vast dat zowel in de in 2017 van kracht zijnde regeling, als in de thans geldende regeling nog steeds ten behoeve van de bescherming van de houtsoort Dalbergia aanzienlijke beperkingen worden gesteld aan de handel in Dalbergia hout, dat met name grootschalige handel daarin aan banden wordt gelegd en dat handelen in strijd met de daaromtrent in de kern gestelde regels strafbaar is. Aan de strafwaardigheid van het feit is in de kern niet getornd zodat het lex mitior-beginsel niet aan de orde is. Ten tijde van de ten laste gelegde gedraging gold een uitzondering van de invoervergunningsplicht slechts voor niet-commerciële handel en dat voor een maximaal gewicht van 10 kg per zending.
Het hof leidt op grond van de bewijsmiddelen af dat 400 houten doosjes (betreffende Dalbergia hout) van 50 gram per stuk bij de groothandel van de verdachte zijn aangetroffen.
Het hof overweegt dat op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte in het geheel geen invoervergunning voor de doosjes heeft aangevraagd. Een door de verdediging gesuggereerde ontheffing of de aanvraag daarvan is hier niet aan de orde.
Reeds gelet op de omstandigheid dat verdachte via zijn onderneming, een groothandel, 400 stuks van de betreffende doosjes heeft aangekocht, moet worden geconcludeerd dat de aangekochte hoeveelheid niet valt onder niet-commerciële handel en dus niet onder de uitzondering van de invoervergunningplicht.
Het verweer dat de verdachte niet wist dat de doosjes waren gemaakt van Dalbergia hout, gaat evenmin op, aangezien op de verdachte als groothandelaar in dit soort producten een onderzoeksplicht rust om na te gaan wat de herkomst en de aard van de producten is en of deze mogelijk op de CITES lijst voorkomen. Zeker van een professionele marktdeelnemer mag worden verwacht dat deze zich terdege laat informeren over de beperkingen waaraan zijn handelingen zijn onderworpen. Door na te laten zich hieromtrent te (laten) informeren is naar het oordeel van het hof sprake van opzet in voorwaardelijke zin. Immers, gezien de aard van de voorliggende gedragingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden (het als groothandel in grote aantallen via de betrokken rechtspersonen aankopen en importeren van de doosjes) heeft verdachte als feitelijke leidinggever bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
Het verweer wordt verworpen.
Kwalificatie
Anders dan de rechtbank geeft het hof voor wat betreft de feiten onder 1, 2, 3 en 6 toepassing aan de toepasselijke wetsbepalingen ten tijde van het begaan van de delicten.
Vóór 20 januari 2017 was het binnen het grondgebied brengen van de Gemeenschap van, en de handel in en bezit van, beschermde uitheemse dier- en plantensoorten strafbaar gesteld in
artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet (FFW). Met ingang van 1 januari 2017 is de Flora- en Faunawet komen te vervallen per 20 januari 2017 en met ingang van deze datum is de Wet natuurbescherming (WNb) van kracht geworden. Hierbij is niet gebleken van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid. De bewezenverklaarde feiten dienen derhalve te worden gekwalificeerd onder de ten tijde van het plegen van de delicten geldende wetsbepalingen.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
onder A:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 13 van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
en
onder B:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 Besluit Regeling natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 13 van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 13 van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van:
opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken
en
opzettelijk waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst,
invoeren/verkopen/te koop aanbieden in voorraad hebben,
begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent,
terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het onder 6 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 Besluit natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De economische kamer van de rechtbank heeft de verdachte ter zake het onder 1 primair, onder 2 primair, onder 3 primair, onder 4 primair, onder 5 primair en onder 6 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van deze strafoplegging gevorderd.
De raadsvrouw heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Door de raadsvrouw is, zoals weergegeven onder het kopje ‘Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde’, aangevoerd dat het Openbaar Ministerie met haar handelwijze het AAFD-protocol heeft veronachtzaamd, hetgeen subsidiair dient te leiden tot strafmatiging.
Voorts heeft zij verzocht om rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het strafrechtelijk onderzoek waaronder de doorzoekingen, heeft een enorme impact gehad op de verdachte, zijn gezin en familie.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou bovendien een einde betekenen van het bedrijf [rechtspersoon 1] De verdachte leidt het bedrijf en zonder hem komt de gehele bedrijfsvoering tot stilstand. Er is niemand die de werkzaamheden van de verdachte kan overnemen. Voorts voert de raadsvrouw aan dat de geldboetes die aan de vennootschappen zijn opgelegd door de rechtbank Oost-Brabant zijn voldaan en dat ten aanzien van de ontnemingsvordering door verdachte een schikking is getroffen met het Openbaar Ministerie. De verdachte is bestuurder en met zijn echtgenote enig aandeelhouder van de vennootschappen. Het vermogen van de rechtspersonen is derhalve te vereenzelvigen met het vermogen van de verdachte en zijn echtgenote. Zakelijk heeft de onderhavige zaak ook gevolgen gehad voor de bedrijfsvoering van de vennootschappen. Zo is er sprake van aanhoudende controles van containers die aanzienlijke kosten met zich meebrengen en veel vertraging opleveren. Ook is er sprake van negatieve berichtgeving in de media waarbij de autoriteiten (de douane onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie) een actieve rol hebben gespeeld zonder daarbij rekening te houden met de belangen van de verdachte en de onschuldspresumptie. Dat de verdachte heeft gehandeld vanuit het oogpunt van financieel gewin, zoals in de media naar voren is gebracht, is niet alleen onjuist maar heeft ook tot negatieve beeldvorming geleid.
De verdachte heeft zijn gedrag aangepast en importeert geen (dierlijke) producten meer die op de CITES bijlagen staan vermeld, zodat het risico op recidive er niet meer is.
De raadsvrouw heeft ten slotte naar voren gebracht dat het oude feiten betreft en dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is geschonden.
Vorenstaande omstandigheden dienen in de strafoplegging verdisconteerd te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Het door de raadsvrouw gevoerde verweer met betrekking tot de handelwijze van het Openbaar Ministerie behoeft, gelet op de hiervoor weergegeven bespreking en het oordeel van het hof dat de officier van justitie in redelijkheid tot een strafrechtelijke afdoening van de onder 4 ten laste gelegde gedragingen heeft kunnen besluiten, geen bespreking.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van meerdere jaren schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het medeplegen van opzettelijk invoeren, in- en verkopen en in bezit hebben van een grote hoeveelheid producten van uitheemse dier- en plantensoorten die met uitsterven zijn bedreigd en daarom via het CITES-verdrag en Nederlandse wetgeving zijn beschermd. De verdachte heeft daarmee gehandeld in illegale producten van bedreigde dier- en plantensoorten, hetgeen gevaar voor het voortbestaan van deze soorten oplevert en schade aan de natuur toebrengt. Verdachte heeft onvoldoende oog gehad voor de wettelijke maatregelen ter regulering van de handel in producten van bedreigde dier- en plantensoorten. Bovendien wordt met de import, verkoop en het voorhanden hebben van de producten van dieren, het systeem van de jacht op en de handel in de dieren in stand gehouden. Het gedrag van verdachte vormt een belangrijke schakel in de keten, waardoor zeldzame dieren worden gedood voor financieel gewin en mede daardoor met uitsterven zijn of worden bedreigd.
Daarnaast heeft de verdachte zich bezig gehouden met de verkoop van namaakproducten (valse merkartikelen), hetgeen een inbreuk maakt op het intellectuele eigendomsrecht en leidt tot ondermijning en concurrentievervalsing. Ten slotte heeft de verdachte gebruik gemaakt van een aantal vervalste facturen waardoor de douane is misleid en waardoor de Staat en de gemeenschap schade is toegebracht.
Het betreft ernstige delicten en het hof rekent die de verdachte aan.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof meegewogen de omstandigheid dat de verdachte thans de strafwaardigheid van zijn handelen in lijkt te zien en zijn handelsvoorraad daarop lijkt te hebben aangepast. Daarnaast heeft het hof bij de op te leggen straf rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 november 2022 betreffende de verdachte waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld en ook nadien niet meer met opsporingsautoriteiten en justitie in aanraking is gekomen.
Tevens weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee dat het in deze zaak om oude feiten gaat, uit de periode 2013-2017. Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die door de raadsvrouw naar voren zijn gebracht en waarvan het hof ter terechtzitting is gebleken. Zo heeft het hof acht geslagen op de impact die de zaak op de verdachte en zijn gezin heeft gehad, alsmede op de veroordeling van de vennootschappen tot hoge geldboetes en het feit dat de verdachte in het kader van de ontnemingsvordering een schikking met het Openbaar Ministerie heeft getroffen. De verdachte is door deze afdoeningen derhalve ook financieel geraakt.
Dat de media-aandacht voor de onderhavige zaak een strafmatigend effect moet hebben, vermag het hof echter niet in te zien. Het hof zal bij de bepaling van de straf derhalve geen rekening houden met de publiciteit die door de media aan de strafzaak tegen de verdachte is geschonken. Publiciteit in de media is, gezien de omvang van de illegaal geïmporteerde producten van beschermde dier- en plantensoorten, onvermijdelijk.
In beginsel rechtvaardigen de veelheid aan bewezen- en strafbaar verklaarde feiten en de ernst daarvan een straf als door de rechtbank opgelegd.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen.
Het hof acht de doorzoeking een handeling jegens verdachte, waaruit hij redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie voornemens was om hem strafrechtelijk te vervolgen, temeer nu de doorzoeking in de eigen woning van verdachte heeft plaatsgehad.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in het onderhavige geval de termijn moet worden gerekend vanaf 13 oktober 2016, zijnde de datum waarop de doorzoeking plaats vond in de woning van de verdachte te [woonplaats] .
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Eerste aanleg
Het hof merkt in dit verband op dat de behandeling in eerste aanleg niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn. De rechtbank heeft in haar vonnis van 10 november 2020 rekening gehouden met een redelijke termijn van 3 jaar vanwege de ingewikkeldheid van het onderzoek. Het hof ziet in de specialistisch juridische aard van het onderzoek en de omvang van het dossier geen reden om de redelijke termijn op te rekken naar 3 jaar. Derhalve is er naar het oordeel van het hof sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 25 maanden
Hoger beroep
Op 24 november 2020 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Het dossier is bij het hof binnengekomen op 11 maart 2021. Zonder kenbare reden heeft het bijna twee jaar geduurd voordat de zaak op de terechtzitting van 18 januari 2023 is aangebracht. Het hof wijst op 1 februari 2023 arrest en komt derhalve niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
In hoger beroep is derhalve de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, eveneens geschonden met 2 maanden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou voornoemde strafoplegging passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof compensatie zoeken in de strafmaat in die zin dat de in totaal op te leggen gevangenisstraf wordt beperkt tot 10 maanden.
Omdat het inmiddels om gedateerde feiten gaat, maar ook om de strafoplegging vooral dienstbaar te maken aan het voorkomen van herhaling in de toekomst zal een relatief groot deel van de gevangenisstraf, te weten 6 maanden voorwaardelijk opgelegd worden waaraan een proeftijd van 3 jaar zal worden verbonden. Verdachte handelt nog steeds in natuurproducten en het hof hecht eraan zo veel als mogelijk te bewerkstelligen dat de verdachte zich in de toekomst zal blijven vergewissen van de herkomst en aard van deze producten. Alleen de dreiging van vrijheidsontneming leent zich daar in dit geval voor.
Om dezelfde hiervoor genoemde redenen zal het hof in plaats van het (resterende) onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een taakstraf van 240 uur opleggen, met aftrek van het voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 225 en 337 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 13 van de Flora- en faunawet, de artikelen 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 van het Besluit natuurbescherming, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde onderdeel “3 krokodillenschedels (Crocodylus niloticus”.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 primair en 6 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 primair en 6 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 1 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.