Zie HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5695.
HR, 20-02-2015, nr. 14/04526
ECLI:NL:HR:2015:419
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-02-2015
- Zaaknummer
14/04526
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Arbeidsrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:419, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2963, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2963, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:419, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2014:3123, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1818, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1818, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3123, Gevolgd
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2014-0438
Uitspraak 20‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Cassatie. Verzet tegen HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3123 niet-ontvankelijk.
Partij(en)
20 februari 2015
Eerste Kamer
14/04526
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn beschikking in deze zaak van 7 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3123).
De beschikking van 7 november 2014 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen de beschikking van 7 november 2014 heeft [verzoeker] een verzetschrift ingediend.
Het verzetschrift is aan deze beschikking gehecht een maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzet.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet
Het verzet is niet-ontvankelijk op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzet.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 20 februari 2015.
Conclusie 23‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Cassatie. Verzet tegen HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3123 niet-ontvankelijk.
14/04526 Mr. F.F. Langemeijer
23 december 2014 Conclusie inzake het verzetschrift van
[verzoeker]
1. Bij uitspraak van 10 december 2013 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam [verzoeker], thans opposant, niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoeken. Art. 515 lid 5 Sv, dat in art. 63 Wet BIG van overeenkomstige toepassing is verklaard, bepaalt dat tegen de beslissing op het wrakingsverzoek geen rechtsmiddel openstaat. Bij beschikking van 7 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3123) heeft de Hoge Raad hem dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegen die uitspraak gericht cassatieberoep.
2. Bij verzetschrift d.d. 20 november 2014, niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, heeft opposant te kennen gegeven verzet te willen instellen tegen de beschikking van de Hoge Raad van 7 november 2014. In dit verzet kan opposant niet worden ontvangen, reeds omdat de wet daarvoor geen grondslag biedt. De verwijzing in de eerste alinea van het verzetschrift naar art. 143 Rv mist doel, omdat die bepaling niet van toepassing is. Zij heeft uitsluitend betrekking op de gedaagde in een civiele procedure die bij verstek is veroordeeld.
3. Om deze reden behoeven de verdere stellingen en klachten in het verzetschrift geen bespreking. Het standpunt (onder 9) dat de Hoge Raad in zijn beschikking van 7 november 2014 art. 515 lid 5 Sv buiten beschouwing had moeten laten wegens strijdigheid met art. 6 en/of art. 13 EVRM, leidt niet tot de gevolgtrekking dat nu tegen de uitspraak van de Hoge Raad het rechtsmiddel van verzet openstaat. Art. 6 en art. 13 EVRM geven een aanspraak op toegang tot de rechter in de gevallen waarop die verdragsbepalingen van toepassing zijn; niet zonder meer aanspraak op een rechtsmiddel indien de rechter eenmaal uitspraak heeft gedaan.
4. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzet.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. – g.
Uitspraak 07‑11‑2014
Partij(en)
7 november 2014
Eerste Kamer
nr. 14/04526
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beslissing met nummer 2013/375wr en 2013/376wr van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam van 10 december 2013.
De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft [verzoeker] cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest is aan deze bechikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn cassatieverzoek aan de Hoge Raad.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
[verzoeker] is niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1-2.3.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 7 november 2014.
Conclusie 26‑09‑2014
Partij(en)
14/04526
Mr. F.F. Langemeijer
26 september 2014
Conclusie inzake het cassatieverzoek van
[verzoeker]
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
De voorgeschiedenis kan worden samengevat als volgt:
a. Ten aanzien van verzoeker, die in loondienst werkzaam was, is de vraag gerezen of sprake was van arbeidsongeschiktheid door ziekte en, zo ja, in welke mate. Verzoeker heeft procedures voor de burgerlijke rechter gevoerd tegen zijn werkgeefster1.en tegen een keuringsarts2..
b. Bij brief van 15 oktober 2013 heeft verzoeker bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam (RTG) een met deze vraag verband houdende klacht ingediend tegen twee bedrijfsartsen.
c. Nadat een plaatsvervangend secretaris van het RTG op 24 oktober 2013 aan verzoeker een formulier had toegezonden waarin onder meer aan verzoeker toestemming werd verzocht voor het ten behoeve van de klachtbehandeling opvragen van medische informatie, heeft verzoeker bij brief van 31 oktober 2013 de voorzitter en de plaatsvervangend secretaris van het RTG gewraakt. Bij brief van 28 november 2013 heeft verzoeker een tweede plaatsvervangend secretaris van het RTG gewraakt.
d. Bij beslissing van 10 december 20133.heeft het RTG verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in beide wrakingsverzoeken.
e. Bij brief van 30 december 2013 heeft verzoeker zich gewend tot de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met het verzoek de onder d genoemde beslissing van het RTG in cassatie te vernietigen. Blijkens een schrijven van 6 januari 2014 namens de voorzitter van de Afdeling aan verzoeker, heeft de ABRvS zich onbevoegd geacht van dat verzoek kennis te nemen4..
1.2.
Bij brief van 5 maart 2014 heeft verzoeker zijn cassatieverzoek d.d. 30 december 2013 voorgelegd aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad. De procureur-generaal heeft hem te kennen gegeven geen beroep in cassatie in het belang der wet te zullen instellen. Overeenkomstig de wens van verzoeker is zijn verzoekschrift doorgezonden aan de (griffier van de) Hoge Raad. In de daarop gevolgde correspondentie heeft verzoeker aangedrongen op een uitspraak van de Hoge Raad.
2. Bespreking van het cassatieverzoek
2.1.
Ingevolge het bepaalde in art. 63 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan een lid van het tuchtcollege, dat voor de behandeling van een zaak zitting heeft, worden gewraakt indien te zijnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 - 524 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zijn van overeenkomstige toepassing5.. Art. 515 lid 5 Sv bepaalt dat tegen de beslissing op het wrakingsverzoek geen rechtsmiddel openstaat. Om deze reden kan verzoeker niet worden ontvangen in zijn verzoek tot cassatie6..
2.2.
Blijkens zijn brief van 1 april 2014 aan de procureur-generaal is verzoeker van mening dat hij, verzoeker, gelet op het bepaalde in art. 75 Wet BIG7., beroep in cassatie in het belang der wet kan instellen. Die opvatting berust vermoedelijk op een misverstand: het betreft hier een uitspraak van het RTG. Volgens art. 78 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan een beroep in cassatie ‘in het belang der wet’ uitsluitend worden ingesteld door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een cassatie ‘in het belang der wet’ brengt bovendien geen wijziging in de rechtstoestand van de betrokken partijen. De verwijzing in diezelfde brief naar het Wrakingsprotocol rechtbanken en gerechtshoven8.mist doel, reeds omdat dat protocol niet van toepassing is op de procedure bij een tuchtcollege in de gezondheidszorg. Al zou verzoeker op de voet van dat protocol worden aangemerkt als een ‘belanghebbende’, zoals hij betoogt, dan neemt dit niet weg dat volgens de wet tegen de beslissing op het wrakingsverzoek geen rechtsmiddel openstaat.
2.3.
Indien het cassatieverzoek zou worden opgevat als een hoger beroep tegen de beslissing van het RTG van 10 december 2013, zou het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg de bevoegde appelrechter zijn. Doorzending van het verzoek aan dat college kan, gelet op het vorenstaande, achterwege blijven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieverzoek aan de Hoge Raad.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑09‑2014
Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 september 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4349.
Zaaknrs. 2013/375 en 376, verzonden 17 december 2013.
Verzoeker is geattendeerd op de mogelijkheid van een hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg of bij de Centrale Raad van Beroep. Uit het dossier blijkt dat de griffier van de CRvB op 11 april 2013 de stukken heeft doorgezonden aan de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.
Zie, naast deze wettelijke bepalingen, ook het Wrakingsprotocol Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (te raadplegen via www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl).
Ik laat maar in het midden of verzoeker dit cassatieverzoek kon indienen zonder te zijn vertegenwoordigd een advocaat bij de Hoge Raad (vgl. art. 449 - 452 Sv; art. 426a Rv).
Dit artikel luidt: “Tegen een beslissing van het Centraal Tuchtcollege staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.”
Te raadplegen via www.rechtspraak.nl/procedures/landelijke regelingen.