Het Hof heeft verzoekster bij strafvonnis van 13 oktober 2009 ter zake van feit 5 primair ‘medeplegen van gewoontewitwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en ontzetting van het recht het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van 5 jaren.
HR, 31-05-2011, nr. 10/01392 A
ECLI:NL:HR:2011:BO9982
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-05-2011
- Zaaknummer
10/01392 A
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BO9982
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO9982, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO9982
ECLI:NL:PHR:2011:BO9982, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO9982
Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑12‑2010
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
HR: 81RO.
31 mei 2011
Strafkamer
nr. 10/01392 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 13 oktober 2009, nummer H 112/09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de betekening van de aanzegging wonende op [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu het middel, waarin niet wordt geklaagd dat het Hof heeft verzuimd om op de voet van art. 402, eerste lid, SvA in het vonnis de inhoud van de bewijsmiddelen op te nemen, niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 31 mei 2011.
Conclusie 22‑03‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Deze aanvullende conclusie volgt op mijn conclusie van 14 december 2010 in de onderhavige zaak. In laatstgenoemde conclusie gaf ik, zonder het middel inhoudelijk te bespreken, ambtshalve Uw Raad in overweging de bestreden uitspraak van het (voormalige) Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba1. (verder: het Hof) te vernietigen op grond van art. 402, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (verder: SvA). Ik had geconstateerd dat het Hof in strijd met art. 402 SvA de door hem gebezigde bewijsmiddelen niet in het strafvonnis zelf maar in een afzonderlijke bij dat strafvonnis behorende bijlage had opgenomen, en daarbij in aanmerking genomen dat in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak (wel) expliciet over dat gebrek wordt geklaagd. Voorts schreef ik in mijn conclusie van 14 december 2010 dat ik in een aanvullende conclusie op het middel zou ingaan, mocht Uw Raad geen grond aanwezig achten om de uitspraak van het Hof te vernietigen.
2.
In deze aanvullende conclusie zal ik op verzoek van Uw Raad alsnog het middel inhoudelijk bespreken.
3.
Zoals al in mijn conclusie van 14 december 2010 vermeld, heeft namens verzoekster mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te reageren op de namens verzoekster gevoerde verweren dat
- i)
de veronderstelde betrokkenheid van verzoekster bij het ten laste van haar bewezen verklaarde feit 5 in strijd met art. 358, derde lid, SvA uitsluitend is gebaseerd op de verklaringen van de getuige, tevens medeverdachte, [medeverdachte] en
- ii)
aan deze bewezenverklaring in de weg staat dat [medeverdachte] zijn in het vooronderzoek afgelegde verklaring(en) over verzoeksters wetenschap van de door haar ontvangen gelden heeft herroepen als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg, althans dat het Hof die bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
5.
Het Hof heeft in zijn bestreden strafvonnis ten laste van verzoekster bewezen verklaard dat:
‘zij op verschillende tijdstippen in de periode van 12 mei 2006 tot en met november 2007 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het verwerven en/of voorhanden hebben van geld, terwijl verdachte en/of haar mededader telkens wist dat dit geld afkomstig was van valsheid in geschrifte, immers heeft verdachte toen aldaar
- —
op of omstreeks 29 september 2006 een geldbedrag van $ 5.000 (Awg. 8.895) op haar bankrekening en/of de bankrekening van haar zoon gestort en/of gestort gekregen; en/of
- —
op of omstreeks 31 januari 2007 een geldbedrag van $ 5.000 (Awg. 8.895) op haar bankrekening en/of de bankrekening van haar zoon gestort en/of gestort gekregen; en/of
- —
op of omstreeks 8 augustus 2007 een geldbedrag van $ 30.000 (Awg. 53.395) op haar bankrekening en/of de bankrekening van haar zoon gestort en/of gestort gekregen; en/of
- —
op of omstreeks 13 augustus 2007 een geldbedrag van $ 14.000 op haar bankrekening en/of de bankrekening van haar zoon gestort en/of gestort gekregen; en/of
- —
in of omstreeks de maand april 2007 een cheque ter waarde van $15.000 uitgeschreven en/of laten schrijven’
6.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 december 2007 (p. 8507 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] — zakelijk weergegeven — :
Ik ben waarnemend hoofd van het Landslaboratorium. In het kader van mijn functie ben ik bevoegd aangifte te doen van strafbare feiten ten nadele van het Landslaboratorium. Er is een onderzoek gedaan naar de inkoopfacturen van 2006. Aan de hand van dit onderzoek bleek dat slechts een deel van de kosten met betrekking tot de inkoop van reagens over het jaar 2006 verantwoord kon worden. Er was een verschil tussen de betalingen en de aanwezige inkoopfacturen. Er ontbraken facturen van de bedrijven [A] en [B]. Van de Directie Financiën werden kopieën van facturen van [A] en [B] ontvangen. [medeverdachte] had deze facturen voor akkoord tot uitbetaling ondertekend. [Medeverdachte] had ook aanbiedingsbrieven namens het Hoofd van het Landslaboratorium ondertekend ter aanbieding van facturen aan Directie Financiën voor uitbetaling. Het bleek dat in het voorraadbeheerssysteem geen bestelbonnen aanwezig waren voor [A] en [B], terwijl facturen ingediend werden bij Directie Financiën ter uitbetaling. Er waren ook bestelbonnen door [medeverdachte] bij Directie Financiën ingediend voor de bestelling van producten bij de hiervoor genoemde bedrijven.
Op de website […].org constateerde ik dat [medeverdachte] directeur is van [A]. Kennelijk werd dit bedrijf opgeheven op 12 september 2007. [medeverdachte] bleek ook directeur van [B].
Bij controle van de inkooporders met betrekking tot de facturen die in 2006 aan [A] en [B] werden uitbetaald, bleek dat [medeverdachte] unieke volgnummers, welke aan de bestelbonnen van andere bedrijven waren toegekend, voor de bestelbonnen van zijn bedrijven had gebruikt. [Medeverdachte] had reeds gebruikte volgnummers op de bestelbon, inkoopbon en facturen van zijn bedrijven vermeld.
- 2.
een proces-verbaal van 1e verhoor van [medeverdachte] d.d. 17 april 2008 (p. 7636 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] — zakelijk weergegeven —:
In 2002 leerde ik [betrokkene 1] kennen. Via internet had [betrokkene 1] [B] opgericht. Ik moest als directeur fungeren. Als adres hadden we het adres van het huis van [betrokkene 1] opgegeven en het adres van een postbus.
In 2002 kreeg het laboratorium te kampen met achterstallige betalingen. In die periode kwam [betrokkene 2] ook weer bij het landslaboratorium werken. Ik had toen aan [betrokkene 2] gevraagd of ze iemand bij de Directie Financiën kende die het laboratorium kon helpen met het versnellen van de betalingen voor de bestellingen van verschillende bedrijven. [Betrokkene 2] vroeg toen aan mij wat zij in ruil hiervoor zou krijgen. Ik begreep dat zij geld wilde krijgen.
Medio 2006 werd ik op een dag door [verdachte] gebeld. Zij zei dat ze bij Directie Financiën werkte en ze vroeg mij of [betrokkene 2] geld betaald had gekregen. [Betrokkene 2] zei tegen mij dat zij de persoon bij Directie Financiën was die haar met de facturen hielp die door de Directie Financiën moesten worden uitbetaald. Ik begreep toen dat [verdachte] de contactpersoon was van [betrokkene 2]. Doordat [verdachte] mij bleef lastigvallen, had ik op een dag een bedrag van $ 14.000 voor haar bij de bank in Miami opgenomen. Ik had dit bedrag aan [verdachte] gegeven. Ik ging naar Miami en nam dit bedrag van mijn bankrekening.
Samen met [betrokkene 1] heb ik het bedrijf [A] opgericht. Dit geschiedde weer op dezelfde manier als [B] en had hetzelfde doel.
Ik ben me ervan bewust dat ik bestelbonnen, facturen en offertes valselijk heb opgemaakt. Dit betreft zowel offertes van [B] als van [A]. Er zijn goederen welke op deze valse facturen stonden die niet bij het magazijn afgeleverd werden. Ik heb de Directie Financiën bewogen over te gaan tot de betaling van valse facturen.
- 3.
een proces-verbaal van 2e verhoor van [medeverdachte] d.d. 18 april 2008 (p. 7643 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] — zakelijk weergegeven — :
[Betrokkene 1] stuurde mij facturen van de bedrijven [C], [D], [E] en [F]. Aan de hand van de ingediende facturen heb ik aanvraagorders en betaalbaarstellingen opgemaakt. Ik heb ervoor gezorgd dat door het opmaken van aanvraagorders en betaalbaarstellingen de facturen door de Directie Financiën werden uitbetaald en dat de factuurbedragen door de CBA op bankrekeningen van deze bedrijven bij de Washington Mutual Bank werden overgemaakt.
Na de goedkeuring door Financiën werd er direct uitbetaald. Op een gegeven moment kwam ik erachter dat er geen goederen werden geleverd. Toen [betrokkene 2] bleef zeuren nam ik contact op met [betrokkene 1] en vertelde hem dat het niet kon dat ik de volledige verantwoordelijkheid kreeg en droeg door het valselijk opmaken van aanvraag inkooporders en betaalbaarstellingen. [Betrokkene 1] vertelde mij dat hij een percentage per factuur moest krijgen, dat ik recht had op een percentage en dat de rest verdeeld zou worden over [betrokkene 2] en de contactpersoon bij Financiën; dat bleek later [verdachte] te zijn. [Verdachte] zei me dat ze een auto nodig had. Ik heb toen t.n.v. [G] een cheque uitgeschreven. Volgens mij heeft ze een Toyota Yaris gekocht. [Verdachte] heeft verder via de bank geldbedragen van mij gekregen.
Tegenover de invoices of rekeningen van [C], [D], [E], [F] zijn nagenoeg geen goederen geleverd en de meeste formulieren werden valselijk door mij opgemaakt.
- 4.
een proces-verbaal van 5e verhoor van [medeverdachte] d.d. 20 april 2008 (p. 7675 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] — zakelijk weergegeven — :
Op een gegeven moment werd ik gebeld door [verdachte] en zij vroeg mij waarom ze niets kreeg van [betrokkene 2]. Ik heb in 2006 en 2007 geld voor haar overgemaakt. Daarnaast gaf ik haar in 2007 een auto. Ik heb haar een cheque gegeven op naam van [G].
- 5.
een proces-verbaal van 9e verhoor van [medeverdachte] d.d. 8 mei 2008 (p. 7709 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] — zakelijk weergegeven — :
Ik heb in september 2007 nog enkele valse documenten voor [B] en [A] gemaakt. De documenten van [A] heb ik aan [verdachte] gegeven
- 6.
een proces-verbaal van 10e verhoor van [medeverdachte] d.d. 9 mei 2008 (p. 7724 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] — zakelijk weergegeven — :
Ik heb [verdachte] al in het begin, toen ik haar voor de eerste keer documenten van [A] gaf, gezegd dat deze documenten fictief zijn, dus valselijk opgemaakt. Dat was ook de reden dat ik geld aan [verdachte] had gegeven. Ik heb een groot geldbedrag van de rekening van [A] op haar bankrekening overgemaakt. Ik heb ook een cheque van [A] voor haar uitgeschreven voor de aankoop van een Toyota Yaris.
- 7.
een proces-verbaal van 11e verhoor van [medeverdachte] d.d. 17 mei 2008 (p. 7736 e.v.) voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] — zakelijk weergegeven — :
Bij elke uitbetaling van een factuurbedrag ten gunste van [A] was [verdachte] daarvan op de hoogte. Ik moest dan naar Miami reizen om geld voor haar te gaan halen. Op 13 augustus 2007 heb ik op instructie van [verdachte] $ 14.000 van [A] overgemaakt naar haar zoon [betrokkene 3]. Voor deze overmaking heb ik ook geld op de bankrekening van [verdachte] overgemaakt. Ik heb op 29 september 2006, 31 januari 2007 en 7 augustus 2007 voor een totaalbedrag van $ 40.000,- betalingen aan [verdachte] overgemaakt omdat zij mij met de documenten van [A] had geholpen.
- 8.
de verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 en 23 september 2009, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
[Medeverdachte] heeft twee keer 5000 dollars op mijn rekening gestort en een keer 30.000 dollars. Op een gegeven moment had ik een nieuwe auto nodig. Hij gaf mij een cheque van 15.000 dollars op naam van de garage Cordia van Toyota. Dat was in april 2007. Ik herkende de naam van het bedrijf op de cheque uit mijn werk. Er werden betalingen aan dit bedrijf gedaan. [medeverdachte] heeft een keer geld op de rekening van mijn zoon gestort vanuit [A].’
7.
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting van het Hof d.d. 21 en 23 september 2009 heeft namens verzoekster de raadsman op 23 september 2009 het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota en daarbij het volgende verweer gevoerd:
- ‘10.
Als eerste wenst verdachte een algemene opmerking te maken, welke zij herhaalt wenst te zien bij de betwisting van elk verwijt aan haar afzonderlijk. In deze zaak wordt de stelling van het Openbaar Ministerie omtrent de vermeende betrokkenheid van verdachte vrijwel uitsluitend gegrond op verklaringen van de verdachte [medeverdachte]. Het is hij en alleen hij die met niet te verifiëren bewijs stelt dat verdachte [verdachte] zou hebben geweten wat zich afspeelde.
- 11.
Los van het feit dat de verklaringen van [medeverdachte] te vaak tegenstrijdig blijken te zijn, heeft hij ter zitting (in eerste aanleg) duidelijk aangegeven dat hij nimmer aan verdachte [verdachte] had verteld dat de inkooporders c.q. bestelbonnen valselijk waren opgemaakt. Hij ([medeverdachte]) ging ervan uit dat verdachte [verdachte] dit zou hebben geweten, waarop ik dan meteen de vraag zal stellen, hoezo, waarom, waar zal dit uit moeten blijken. Het enige waar het OM zich op beroept zijn de verklaringen van [medeverdachte] dat verdachte [verdachte] het waarschijnlijk wist dat de bescheiden valselijk waren opgemaakt. Voorts zij opgemerkt dat [verdachte] altijd ten stelligste heeft ontkend enig document valselijk op te hebben gemaakt, zodat hetgeen het OM stelt een grondslag ontbeert.
- 12.
Artikel 385 lid 3 Sv geeft duidelijk aan dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet kan worden aangenomen op uitsluitend op de verklaring van slechts een getuige.’
8.
Voor zover het middel berust op de klacht dat de bewezenverklaring uitsluitend is gebaseerd op de verklaringen van de getuige, tevens medeverdachte, [medeverdachte], mist het feitelijke grondslag. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen 1 en 8 steunt de bewezenverklaring ook op de verklaring van Wever en de verklaring van verzoekster. Daarbij teken ik aan, dat de in de verklaringen van de getuige [medeverdachte] gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en voldoende steun vinden in het overig bewijsmateriaal. Zo ondersteunen de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte] en de verklaring van verzoekster elkaar met betrekking tot
- i)
de stortingen van geldbedragen door [medeverdachte] op het rekeningnummer van verzoekster respectievelijk dat van haar zoon en
- ii)
de aankoop van een Toyota door middel van een door [medeverdachte] uitgeschreven cheque.
Om die reden heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geen aanleiding gezien om de bewezenverklaring nader te motiveren.2. Daaraan doet niet af dat [medeverdachte] als getuige tijdens de terechtzitting in eerste aanleg anders is gaan verklaren.
9.
Dan de klacht over het gestelde verzuim van het Hof te responderen op het ter terechtzitting gevoerde verweer van de verdediging dat aan de bewezenverklaring van feit 5 in de weg staat dat de getuige [medeverdachte] zijn eerder, in het vooronderzoek afgelegde verklaringen heeft herroepen op de terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba d.d 17 februari 2009. Door de eerder afgelegde verklaringen van [medeverdachte] tot het bewijs te bezigen, heeft het Hof (impliciet) geoordeeld dat die verklaringen voldoende betrouwbaar zijn en dat daaraan de op voornoemde terechtzitting afgelegde andersluidende verklaring van [medeverdachte] niet afdoet. In dit (impliciete oordeel) ligt, lijkt mij, de verwerping van het verweer van de verdediging besloten. Ik meen dan ook dat het Hof wel degelijk heeft gereageerd op het verweer van de verdediging. Voorts is de bewezenverklaring van feit 5 genoegzaam naar de eisen van de wet met redenen omkleed.
10.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
11.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze aanvullende conclusie strekt tot verwerping van het beroep.3.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2011
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden en vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel omtrent het bewijsminimum heeft gemotiveerd, aldus onder meer HR 26 januari 2010, LJN BK2094 en HR 13 juli 2010, LJN BM2452.
Anders dan vermeld in mijn conclusie van 14 december 2010.
Conclusie 14‑12‑2010
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (verder: het Hof) heeft verzoekster bij strafvonnis van 13 oktober 2009 wegens ‘medeplegen van gewoontewitwassen’ veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. Voorts is verzoekster ontzet van het recht het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van vijf jaren.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/01387A en 10/01392A. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verzoekster heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Ambtshalve merk ik het volgende op.
5.
Art. 402 SvA luidt, voor zover hier van belang:
- ‘1.
Het vonnis bevat het tenlastegelegde alsmede de inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot bewijs daarvan geldt.
(…)
- 7.
Alles op straffe van nietigheid.’
6.
Het strafvonnis vermeldt onder de kop ‘De bewijsmiddelen’ het volgende:
‘Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in geval van beroep in cassatie in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.’
7.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich voorts een bijlage inhoudende de bewijsmiddelen, behorende bij voormeld strafvonnis. Deze bijlage is getekend door de voorzitter van het Hof op 1 maart 2010.
8.
Uit het vorenstaande blijkt dat het Hof heeft verzuimd de inhoud van de bewijsmiddelen in het strafvonnis op te nemen. Dit verzuim leidt op grond van art. 402, zevende lid, SvA tot nietigheid.1.
9.
Nu naar mijn mening als gevolg van dit verzuim het strafvonnis dient te worden vernietigd2., zie ik geen aanleiding om het middel van cassatie te bespreken. Indien Uw Raad daar anders over mocht oordelen, zal ik in een aanvullende conclusie op het middel ingaan.
10.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑12‑2010
Zie voorts HR 2 november 2010, LJN BN9359, HR 2 november 2010, LJN BN9358 en HR 13 juli 2010, LJN BJ8669, NJ 2010, 572. Wel teken ik daarbij aan dat in HR 22 december 2009, LJN BJ3373 mijn ambtgenoot Machielse in zijn conclusie ambtshalve op eenzelfde gebrek heeft gewezen, maar dat de Hoge Raad klaarblijkelijk daarin geen aanleiding heeft gezien om (ambtshalve) het strafvonnis te vernietigen. Overigens was, blijkens dat arrest en die conclusie, toen geen sprake van samenhangende zaken, anders dan in de onderhavige zaak (vgl. mijn voetnoot 2).
In de samenhangende zaak is (wel) expliciet een daartoe strekkend middel ingediend en heb ik op grond van het bedoelde verzuim (eveneens) tot vernietiging van het strafvonnis geconcludeerd.