Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-09-2022, nr. 21/00702
ECLI:NL:GHARL:2022:7917
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-09-2022
- Zaaknummer
21/00702
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:7917, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1568
- Vindplaatsen
NLF 2022/1945
NTFR 2022/3447 met annotatie van Sathananthan, V.
Belastingblad 2022/405 met annotatie van J.C. Scherff
Uitspraak 13‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Verzoek schadevergoeding.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/00702
uitspraakdatum: 13 september 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Waadhoeke (hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2021, nummer LEE 18/2831, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Belanghebbende heeft bij brief van 25 augustus 2018 bij rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) een verzoek om schadevergoeding ingediend ter zake van de voor de jaren 1995 tot en met 2017 te veel betaalde onroerendezaakbelasting, waterschapsbelasting en inkomstenbelasting.
1.2
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 7 mei 2021 zich onbevoegd verklaard ter zake van het verzoek om schadevergoeding voor zover dat betrekking heeft op de WOZ-beschikkingen voor de jaren 1995 tot en met 2013, het verzoek om schadevergoeding voor zover dat betrekking heeft op de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 toegewezen, de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 180,42 te vermeerderen met wettelijke rente, de Minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
1.3
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft dat incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.4
Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2022 te Leeuwarden. Namens belanghebbende is verschenen drs. C. Atema, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] , namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] .
1.6
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak).
2.2
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brief van 26 februari 2018 geschreven dat hij een schadeclaim voorbereidt tegen de heffingsambtenaar, omdat de heffingsambtenaar volgens belanghebbende de WOZ-waarde van de onroerende zaak sinds 1995 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in dit verband verzocht nadere informatie te verschaffen.
2.3
In antwoord op de hiervoor - onder 2.2 - bedoelde brief van 26 februari 2018 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende bij brief van 5 juni 2018 – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“5. Het college van B&W heeft besloten de WOZ-waardes van 1300 dijkwoningen te herzien. In verband met het gelijkheidsbeginsel worden niet alleen de aanslagen van de bewoners van de [adres1] die een bezwaarschrift indienden herzien. Alle aanslagen 2017 in het grondgebied van de gemeente Waadhoeke waarop deze uitzonderingsregeling van toepassing is, worden herzien. Wanneer het verschil tussen de oude en herziene WOZ-waarde meer dan 20% bedraagt en minimaal € 5.000, -. worden de eigenaren ook gecompenseerd over de jaren 2013 tot en met 2016. Dit overeenkomstig artikel 2 van het uitvoeringsbesluit Wet WOZ. De gemeente Waadhoeke houdt zich hiermee aan wet- en regelgeving en respecteert de jurisprudentie van de Hoge Raad.”.
2.4
Bij brief van 24 juni 2018 heeft belanghebbende bij de heffingsambtenaar een verzoek om vergoeding van schade ingediend. Belanghebbende stelt in dit verzoek dat hij schade heeft geleden doordat de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de WOZ-waarde voor de onroerende zaak in het verleden de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken onjuist heeft toegepast en daarom sinds 1995 de WOZ-waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende verzoekt om vergoeding van de voor de jaren 1995 tot en met 2017 te veel betaalde onroerendezaakbelasting, waterschapsbelasting en inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft deze schade begroot op:
onroerendezaakbelasting € 819,94
waterschapsbelasting € 167,38
inkomstenbelasting € 525,61
totaal € 1.512,93.
2.5
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 6 augustus 2018 gereageerd op het hiervoor – onder 2.4 – genoemde verzoek om schadevergoeding. De heffingsambtenaar heeft in deze brief – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“In uw brief van 24 juni 2018 verzoekt u de gemeente Waadhoeke om de schade van uw client [belanghebbende] , [adres1] , [woonplaats] te vergoeden welke zou zijn ontstaan door het niet toepassen van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken art. 2 lid 1 onder f. U stelt dat art. 2 lid 1 onder f (Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken) van toepassing is op de vastgestelde WOZ-waarde van 1995 t/m 2017 en dat er ambtshalve gecorrigeerd moet worden. Daarnaast verzoekt u tevens een schade vergoeding voor de ontstane doorwerking van de vastgestelde waarde die van toepassing is bij de Waterschapsbelasting en Inkomstenbelasting. De gemeente Waadhoeke erkent geen aansprakelijkheid.
Toelichting
Indien een vastgestelde WOZ-waarde onherroepelijk is komen vast te staan is een ambtshalve correctie buiten de gestelde termijn van 5 jaar na het nemen van de beschikking niet mogelijk (…). Wanneer het verschil tussen de oude en de herziene WOZ-waarde meer dan 20% bedraagt en minimaal € 5000,- wordt er ook een correctie toegepast over de jaren 2013 tot en met 2016. In het geval van het object [adres1] is een ambtshalve correctie niet van toepassing.
WOZ-beschikking | Vastgestelde waarde | Correctie | Percentage WOZ waarde |
01-01-2016 | € 83.000 | € 9016,- | 10,9% |
01-01-2015 | € 82.000 | € 9016,- | 11,0% |
01-01-2014 | € 83.000 | € 9016,- | 10,9% |
01-01-2013 | € 92.000 | € 9016,- | 9,8% |
Indien een waarde correctie door de Gemeente Waadhoeke wordt doorgevoerd over de voorgaande belastingjaren geven wij dit door aan de belastingdienst en het waterschap.”.
2.6
Tot de stukken van het geding behoort een brief van 8 december 2018 van de heffingsambtenaar waarin hij informatie geeft over de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:364, over de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken. In deze brief, die belanghebbende ook heeft ontvangen, staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“ Aanpassing WOZ-waarde
Onlangs heeft de Hoge raad uitspraak gedaan over zogeheten waterverdedigingswerken bij woningen en andere objecten. Op basis van deze uitspraak heeft het college van burgemeester en wethouders besloten de WOZ-waardes van de betrokken objecten te herzien.
Wat valt er onder de vrijstelling voor waterverdedigingswerken?
Vrijgesteld wordt de grond die bij een zogeheten waterverdedigingswerk behoort. Het gaat hierbij niet alleen om percelen op een zichtbare dijk; het kunnen ook percelen zijn in waterbescherming of beheersingsgebieden die niet als zodanig herkenbaar zijn. Maatgevend is of de gronden onderdeel uitmaken van de kaart van het Waterschap (de zogenaamde legger). Verder wordt alleen ongebouwde grond vrijgesteld. Ondergrond van opstallen valt niet onder de vrijstelling. Bij het bepalen va de WOZ-waardes voor 2018 heeft de gemeente al rekening gehouden met de vrijstelling voor waterverdedigingswerken.
Wat gaat er nu gebeuren?
Alle WOZ-waardes geldig in 2017 in het grondgebied van de gemeente Waadhoeke waarop deze uitzonderingsregel van toepassing is, worden herzien en ambtshalve aangepast. Wanneer het verschil tussen de oude en de herziene WOZ-waarde meer dan 20 procent bedraagt en minimaal € 5.000, - worden de eigenaren ook gecompenseerd over de jaren 2013 tot en met 2016. (…)”.
3. Geschil
3.1
In geschil is primair of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van schade die voortvloeit uit de voor de jaren 1995 tot en met 2016 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde beschikkingen (hierna: WOZ-beschikkingen).
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt de bedoelde vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
3.3
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Om redenen van proceseconomie zal het Hof eerst de stelling van belanghebbende in incidenteel hoger beroep, dat ook een schadevergoeding over de jaren 1995 tot en met 2013 moet worden toegekend, beoordelen.
4.2
De Rechtbank heeft in haar uitspraak, waarvan hoger beroep, overwogen:
“5. Met ingang van 1 juli 2013 zijn de bepalingen over schadevergoeding uit de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten[Hof: Wet van 31 januari 2013 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten), Staatsblad 2013/50.] in werking getreden. Deze bepalingen zijn opgenomen in titel 8.4 – de artikelen 8:88 tot en met 8:95 – van de Awb [Hof: Algemene wet bestuursrecht]. Op grond van het bepaalde in titel 8.4 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die deze partij lijdt. De bepalingen van titel 8.4 van de Awb maken een zelfstandige verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter voor schadevergoedingsverzoeken wegens onrechtmatige besluiten mogelijk. Vóór 1 juli 2013 gaf artikel 8:73(oud) van de Awb de bestuursrechter de bevoegdheid om in het geval van een gegrond beroep, desgevraagd het bestuursorgaan tot schadevergoeding te veroordelen. Ingevolge het overgangsrecht [Hof: Artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten] blijft het vóór 1 juli 2013 geldende recht van toepassing als de schade wordt veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt vóór 1 juli 2013. In casu betekent dit dat artikel 8:73(oud) van de Awb geldt voor de WOZ-beschikkingen die zijn bekendgemaakt vóór 1 juli 2013 en titel 8.4 van de Awb van toepassing is op de WOZ-beschikkingen die zijn bekendgemaakt na 1 juli 2013. (…)
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de WOZ-beschikkingen voor de jaren 1995 tot en met 2013 zijn bekendgemaakt vóór 1 juli 2013. Zoals hiervoor (…) overwogen, betekent dit dat voor zover het schadeverzoek ziet op de schade die voortvloeit uit deze WOZ-beschikkingen artikel 8:73(oud) van de Awb van toepassing is. Op grond van artikel 8:73(oud) kan een verzoeker enkel bij de bestuursrechter een verzoek om schadevergoeding indienen in de (hoger)beroepsprocedure tegen het onderliggende schadeveroorzakende besluit. Artikel 8:73(oud) van de Awb voorziet niet in een verzoekschriftprocedure waarmee bij de bestuursrechter schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen kan worden gevorderd. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren voor zover het verzoek om schadevergoeding dat verzoeker heeft ingediend betrekking heeft op schade die verzoeker stelt te lijden als gevolg van de WOZ-beschikkingen voor de jaren 1995 tot en met 2013. Verzoeker kan voor de betreffende WOZ-beschikkingen een verzoek om schadevergoeding indienen bij de burgerlijke rechter.”.
4.3
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met de hiervoor – onder 4.2 – aangehaalde rechtsoverwegingen op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze overwegingen dan ook tot de zijne. Het Hof overweegt nog dat belanghebbende in dat verband inmiddels op 11 oktober 2021 de gemeente Waadhoeke heeft gedagvaard voor de kantonrechter, die bij vonnis van 8 maart 2022 de vordering van belanghebbende overigens heeft afgewezen.
4.4
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding dat ziet op de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 stelt de heffingsambtenaar in hoger beroep – kort gezegd – dat hij overeenkomstig een door de Waarderingskamer opgestelde richtlijn naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:364, inzake de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken, uitsluitend ambtshalve vermindering kan verlenen, indien het verschil tussen de oude en herziene WOZ-waarde van een belanghebbende meer dan 20% bedraagt en minimaal € 5.000. Hij wijst hierbij op het bepaalde in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken (hierna: het Uitvoeringsbesluit), waarin wordt bepaald dat, indien een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde onherroepelijk is komen vast te staan doch binnen vijf jaren na het nemen van de beschikking terzake blijkt dat deze waarde tot een te hoog bedrag is vastgesteld, de heffingsambtenaar, ingeval de waarde had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat ten minste 20 percent, met een minimum van € 5000, lager is dan de te hoog vastgestelde waarde, zo spoedig mogelijk bij beschikking de te hoog vastgestelde waarde vermindert.
4.5
De heffingsambtenaar miskent met zijn betoog dat artikel 8:88 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een zelfstandige verzoekschriftprocedure tot schadevergoeding in het leven heeft geroepen, welke los staat van de bevoegdheid van de heffingsambtenaar een onherroepelijk besluit ambtshalve te verminderen. Artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit mist daarom toepassing bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding.
4.6
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 te hoog zijn vastgesteld, omdat bij de vaststelling daarvan een andere uitleg is gegeven aan de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken dan, blijkens het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:364, rechtens is. Het Hof stelt vast dat de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 alle bekendgemaakt zijn na 1 juli 2013. Dit betekent dat voor zover het schadeverzoek van belanghebbende ziet op schade die hij stelt te lijden door deze besluiten Titel 8.4 van de Awb van toepassing is.
4.7
Art. 8:88, eerste lid, van de Awb verklaart de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een schadevergoeding toe te kennen ten laste van het bestuursorgaan als sprake is geweest van onrechtmatig handelen als gevolg van – voor zover hier van belang – een onrechtmatig besluit. Niet in geschil is dat de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 onherroepelijk vaststaan, zodat de rechtmatigheid van deze besluiten daarom als hoofdregel moet worden aangenomen. De Rechtbank heeft overwogen dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:88 van de Awb blijkt dat op het beginsel van formele rechtskracht en de rechtmatigheid van een onherroepelijk geworden besluit een uitzondering kan gelden in het geval dat het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van een onherroepelijk besluit heeft erkend. De heffingsambtenaar heeft betwist dat hij de onrechtmatigheid van de bedoelde WOZ-beschikkingen heeft erkend. De Rechtbank heeft dienaangaande overwogen (waarbij voor ‘verweerder’ de heffingsambtenaar en voor ‘verzoeker’ belanghebbende wordt bedoeld) :
“De rechtbank is van oordeel dat de verweerder de onrechtmatigheid van de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 heeft erkend. De rechtbank overweegt daartoe dat, zoals volgt uit het (…) arrest van de Hoge Raad van 18 juni 1993, voor de vraag of sprake is van erkenning van onrechtmatigheid van belang is of verzoeker uit verklaringen en gedragingen van verweerder in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat verweerder de onrechtmatigheid van de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 erkent. Verweerder heeft, na bezwaar van verzoeker, de WOZ-beschikking voor het jaar 2017 verminderd met inachtneming van de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken. In zijn brieven van 24 juni [Hof: bedoeld zal zijn 5 juni], 6 augustus en 6 december [Hof: bedoeld zal zijn 8 december] 2018 heeft verweerder geschreven dat ook voor de jaren 2014 – 2016 de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken had moeten worden toegepast bij het bepalen van de WOZ-waarde van de onroerende zaak. In zijn brief van 6 augustus 2018 heeft verweerder voorts geschreven dat het toepassen van de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken zou moeten leiden tot een negatieve correctie van € 9.016 op de door verweerder voor de jaren 2013 tot en met 2016 vastgestelde WOZ-waarden voor de onroerende zaak. Naar het oordeel van rechtbank heeft verzoeker uit deze brieven van verweerder mogen afleiden dat verweerder heeft erkend dat hij de WOZ-waarden voor de jaren 2013 tot en met 2016 te hoog heeft vastgesteld. Nu deze te hoge vaststelling berust op een naderhand gebleken onjuiste wetstoepassing door verweerder, is de erkenning van de onrechtmatigheid van deze WOZ-beschikkingen daarmee gegeven.”.
4.8
Uit de aangehaalde brieven uit 2018, waarvan het Hof de kennelijke vergissingen met betrekking tot de dagtekening van twee daarvan hiervoor heeft aangepast, in samenhang met elkaar gelezen, blijkt onmiskenbaar dat de heffingsambtenaar op dat moment erkent dat in verband met de onjuiste toepassing van de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken voor de onderhavige jaren de WOZ-waarden € 9.016 te hoog zijn vastgesteld. Voor de uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht geldt evenwel het vereiste dat de erkenning door de heffingsambtenaar van de onrechtmatigheid van de heffing plaatsvindt vóór het verstrijken van de termijnen voor het aanwenden van de openstaande bestuursrechtelijke rechtsmiddelen (vgl. HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0193). Anders dan belanghebbende betoogt, geldt deze eis evenzeer voor particuliere burgers/natuurlijke personen als belastingplichtige (zie rechtsoverweging 3.3.2. van voornoemd arrest). Belanghebbende heeft voorts subsidiair gesteld dat ook de omstandigheid dat de heffingsambtenaar bij wijze van ‘listige kunstgrepen’ in de onderhavige jaren onjuiste WOZ-beschikkingen aan belanghebbende heeft gezonden, eveneens een bijzondere omstandigheid vormt die in het onderhavige geval inbreuk maakt op de leer van de formele rechtskracht. Het Hof volgt belanghebbende niet in deze stelling. Nog daargelaten dat van listige kunstgrepen niet is gebleken, vormt de aanwezigheid daarvan - ook in het onderhavige geval - geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de formele rechtskracht van de desbetreffende WOZ-beschikkingen zou moeten worden doorbroken.
4.9
Tenslotte heeft belanghebbende ter zitting van het Hof nog gesteld dat de heffingsambtenaar evident onredelijk heeft gehandeld door niet met de betrokken belastingplichtigen, waaronder belanghebbende, (te trachten) tot een compromis ter zake van het verzoek om schadevergoeding te komen. Naar het oordeel van het Hof, stond het de heffingsambtenaar in het onderhavige geval vrij om niet eerst een compromissoire oplossing te zoeken, maar over schadevergoedingsverzoeken als de onderhavige (eerst) te procederen. Van (evident) onredelijk handelen van de heffingsambtenaar is dan ook, naar het oordeel van het Hof, geen sprake.
4.10
Gelet op het vorenoverwogene staat vast dat de onherroepelijke WOZ-beschikkingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 niet onrechtmatig zijn in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot die jaren moet dan ook worden afgewezen. Dit brengt mee dat het Hof niet toekomt aan een oordeel over de wijze van berekenen van de schadevergoeding.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de toewijzing van het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de jaren 2014, 2015 en 2016,
- wijst het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de jaren 2014, 2015 en 2016 af, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter
te ondertekenen.
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 september 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.