Verordening (EG) Nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.
Hof Den Haag, 27-08-2019, nr. 200.242.650/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:2226
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-08-2019
- Zaaknummer
200.242.650/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2226, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑08‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
IER 2020/5 met annotatie van Redactie
Uitspraak 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Gemeenschapsmodellenrecht; Auteursrecht; Schorsing van een deel van de procedure in verband met een procedure bij het Bureau
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.242.650/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/533108/HA ZA 17-562
arrest van 27 augustus 2019
inzake
[Naam] International B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
Tinnus Enterprises LLC,
gevestigd te Plano, Texas, Verenigde Staten,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Tinnus,
advocaat: mr. T. van der Valk te Rotterdam.
1. Het geding
1.1.
Bij exploot van 14 mei 2018 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen tussenvonnis van 14 februari 2018. Bij arrest van 31 juli 2018 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie is niet doorgegaan. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellante] zeven grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met een productie heeft Tinnus de grieven bestreden.
1.2.
Vervolgens hebben partijen op 3 juni 2019 de zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. B.M. van Werven, advocaat te Amsterdam, en Tinnus door mr. H.G.M. Berendschot, advocaat te Rotterdam, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Voorafgaand aan het pleidooi heeft [appellante] een proceskostenoverzicht en een aanvullend proceskostenoverzicht overgelegd. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De feiten
2.1.
De door de rechtbank in het vonnis van 14 februari 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.
Tinnus is houdster van tien Gemeenschapsmodelrechten (1431829-0001 t/m -0010) op het uiterlijk van een speelgoedproduct dat zij, althans haar te Hong Kong gevestigde licentiehoudster Zuru Inc., op de markt brengt onder de naam ‘Bunch-O-Balloons’. Kort gezegd gaat het bij dit product om een ‘waterballonvuller’, d.w.z. een tros waterballonnen die met een connector kan worden aangesloten op een waterpunt zodat de ballonnen allemaal in één keer kunnen worden gevuld. Als de ballonnen zijn gevuld, sluiten deze zich bovendien vanzelf.
2.3.
Tinnus tracht deze waterballonvuller ook octrooirechtelijk onder bescherming te stellen. Daartoe heeft zij wereldwijd meerdere octrooiaanvragen ingediend, waaronder een aanvraag voor een Europees octrooi. Voorts claimt zij (naast de modelrechten) auteursrecht op het uiterlijk van de waterballonvuller.
2.4.
Op 17 april 2017 heeft de Douane in Rotterdam op verzoek van Tinnus beslag gelegd op een partij vergelijkbare waterballonvullers van [appellante]. Deze partij is door [appellante] bij een buiten de Europese Unie gevestigde partij ingekocht en bestemd voor afnemers van [appellante] in Nederland. Tinnus stelt zich op het standpunt dat de waterballonvullers van [appellante] inbreuk maken op haar intellectuele eigendomsrechten, in het bijzonder op de hiervoor genoemde modelrechten en het door haar geclaimde auteursrecht op het uiterlijk van de ‘Bunch-O-Balloons’-waterballonvuller.
2.5.
[appellante] heeft verzocht de door de Douane tegengehouden partij vrij te geven, maar Tinnus heeft dit aanvankelijk geweigerd. [appellante] heeft hierop bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (hierna: het Bureau) een nietigheidsprocedure aanhangig gemaakt waarin zij het Bureau verzoekt de Gemeenschapsmodellen 1431829-0001, -0002, -0005, -0006, -0007 en -0008 nietig te verklaren. Deze procedure is gevoegd met een reeds daaraan voorafgaand door Mystic Products Import & Export S.L. (hierna: Mystic) ingestelde nietigheidsprocedure, waarin de geldigheid van alle tien Gemeenschapsmodellen aan de orde is. In beide procedures is als (voornaamste) argument de zgn. ‘techniekrestrictie’ van artikel 8 GModVo in stelling gebracht. Volgens [appellante] en Mystic zijn namelijk alle uiterlijke kenmerken van de Gemeenschapsmodellen uitsluitend door een technische functie bepaald.
2.6.
Bij beslissingen van 30 april 2018 heeft het Bureau de tien Gemeenschapsmodellen nietig verklaard. Tinnus heeft beroep ingesteld tegen die beslissingen. Bij beslissing van 12 juni 2019 heeft de Kamer van Beroep van het Bureau het beroep verworpen in de zaak betreffende het Gemeenschapsmodel 1431829-0001. In de overige zaken is nog geen uitspraak gedaan in beroep.
2.7.
Op 6 juni 2018 heeft Tinnus ingestemd met vrijgave van de door de douane beslagen goederen.
3. Het geschil
3.1.
In eerste aanleg heeft Tinnus in conventie gevorderd, samengevat:
een verklaring voor recht dat de waterballonvullers van [appellante] inbreuk maken op haar Gemeenschapsmodellen;
een verklaring voor recht dat de waterballonvullers van [appellante] inbreuk maken op haar auteursrechten op de vormgeving van de waterballonvuller Bunch-O-Balloons;
een verbod binnen de Europese Unie (verder) inbreuk te maken op deze modelrechten en auteursrechten;
een bevel de door de Douane in beslag genomen partij waterballonvullers te vernietigen;
dit alles zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten als bedoeld in artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
3.2.
In reconventie heeft [appellante] gevorderd, samengevat:
primair: nietigverklaring van de Gemeenschapsmodellen, subsidiair: een verklaring voor recht van niet-inbreuk op deze modellen;
een verklaring voor recht van niet-inbreuk op enig auteursrecht op het uiterlijk van de Bunch-O-Balloons waterballonvullers;
vrijgave van de beslagen partij waterballonvullers;
een verbod derden mededelingen te doen met de strekking dat de waterballonvullers van [appellante] inbreuk zouden maken op intellectuele eigendomsrechten van Tinnus (hierna: wapperverbod) en een bevel tot rectificatie;
schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
dit alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Tinnus in de kosten van het geding, zowel in conventie als in reconventie.
3.3.
De rechtbank heeft op verzoek van Tinnus de gehele procedure geschorst totdat het Bureau onherroepelijk op de ingestelde vordering tot nietigverklaring van de Gemeenschapsmodelregistraties 1431829-0001, -0002, -0005, -0006, -0007 en -0008 zal hebben beslist. Naar het oordeel van de rechtbank schrijft artikel 91 lid 1 van de Gemeenschapsmodellenverordening (hierna: GModVo)1.schorsing dwingend voor in geval van samenloop van een eerdere procedure bij het Bureau en een latere procedure bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmodel en zijn er geen bijzondere redenen voor voortzetting. De behandeling van de reconventionele niet-inbreukvordering heeft de rechtbank geschorst omdat die het spiegelbeeld vormt van de inbreukvordering in conventie en omdat in dat kader ook de vraag moet worden beantwoord of de Gemeenschapsmodellen technisch bepaald zijn. De rechtbank achtte termen aanwezig ook de overige vorderingen te schorsen, samengevat omdat ook in dat kader de vraag moet worden beantwoord of de producten uitsluitend technisch bepaald zijn en omdat anders verdere versnippering van het geding dreigt. De rechtbank heeft tussentijds hoger beroep van het vonnis opengesteld.
3.4.
In hoger beroep vordert [appellante] dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en opnieuw rechtdoende:
primair: het verzoek tot schorsing alsnog afwijst en bepaalt dat de rechtbank de procedure integraal hervat;
subsidiair: het verzoek tot schorsing slechts gedeeltelijk toewijst in die zin dat de behandeling van de reconventionele vordering tot nietigverklaring van de Gemeenschapsmodellen wordt geschorst en bepaalt dat de rechtbank de procedure wat betreft de overige vorderingen hervat;
meer subsidiair: het verzoek tot schorsing slechts gedeeltelijk toewijst in die zin dat zowel in conventie als in reconventie de modelrechtelijke discussie wordt geschorst en bepaalt dat de rechtbank de procedure wat betreft de overige vorderingen hervat;
dit alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Tinnus in de kosten van het beroep op de voet van artikel 1019h Rv. Bij memorie van grieven heeft [appellante] zeven grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Tinnus de grieven bestreden.
4. De beoordeling
4.1.
Zoals hierna zal worden toegelicht zijn de grieven van [appellante] tegen de door de rechtbank uitgesproken schorsing in zoverre terecht dat er geen grond bestaat voor schorsing van de procedure voor zover het geschil niet gaat over de geldigheid van de Gemeenschapsmodellen. Voor zover het geschil wel gaat over de geldigheid van de Gemeenschapsmodellen is de procedure terecht geschorst en treffen de grieven van [appellante] geen doel.
4.2.
Artikel 91, eerste lid, GModVo bepaalt dat indien bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmodel een in artikel 81 GModVo bedoelde vordering – anders dan een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk – is ingesteld en bij het Bureau al een vordering tot nietigverklaring is ingesteld, de rechtbank ambtshalve, partijen gehoord, of op verzoek van een partij en nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure schorst, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten. Deze bepaling heeft – zoals beide partijen terecht aannemen – als doel te voorkomen dat de rechtbank en het Bureau onverenigbare beslissingen nemen.
4.3.
Artikel 91 GModVo verplicht niet tot schorsing van de behandeling van de vordering van [appellante] tot vaststelling van niet-inbreuk op de Gemeenschapsmodellen. Vorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk heeft de wetgever uitdrukkelijk uitgezonderd van de schorsingsregeling van artikel 91 GModVo. De uitzondering hangt samen met het feit dat in de niet-inbreukprocedure voor de rechtbank de geldigheid van een Gemeenschapsmodel niet mag worden aangevochten (artikel 84, vierde lid, GModVo). Omdat het Bureau op zijn beurt uitsluitend beslist over de geldigheid van het Gemeenschapsmodel, kan een beslissing op een niet-inbreukvordering strikt genomen nooit onverenigbaar zijn met een beslissing van het Bureau. Het gegeven dat het oordeel over de geldigheid van een Gemeenschapsmodel en het – in het kader van de niet-inbreukvordering te geven – oordeel over de draagwijdte van de bescherming van een Gemeenschapsmodel wel samenhangen, heeft de Uniewetgever kennelijk onvoldoende gevonden om voor te schrijven dat de behandeling van de niet-inbreukvordering wordt geschorst hangende de beslissing over de geldigheid. Het hof verwerpt het betoog van Tinnus dat de uitzondering voor niet-inbreukvorderingen in deze zaak niet van toepassing is omdat er ook andere Gemeenschapsmodelrechtelijke vorderingen zijn ingesteld en omdat de niet-inbreukvordering in reconventie naar voren is gebracht. De hiervoor genoemde ratio pleit ervoor de uitzondering ook in die situaties toe te passen.
4.4.
In het midden kan blijven of de Nederlandse rechter op grond van artikel 30 van de Brussel 1bis verordening2.of nationaal procesrecht bevoegd is de behandeling van een niet-inbreukvordering op Gemeenschapsmodellen te schorsen of aan te houden in afwachting van de uitkomst van de bij het Bureau ingeleide nietigheidsprocedure. Voor zover die bevoegdheid bestaat, is er geen aanleiding daarvan in dit geval gebruik te maken. Uitgangspunt van het Nederlands burgerlijk procesrecht is dat moet worden gewaakt tegen onredelijke vertraging van de procedure (artikel 20 Rv). Dat brengt mee dat van een partij die van mening is dat zij met haar product geen Gemeenschapsmodelrecht schendt, zowel omdat het Gemeenschapsmodel niet geldig is, als omdat het product niet onder de draagwijdte van het Gemeenschapsmodel valt, en die partij daarom zowel een nietigheidsprocedure bij het Bureau start, als een niet-inbreukvordering indient bij de rechtbank, in beginsel niet kan worden gevergd dat zij moet afwachten of haar mening over de ongeldigheid van het Gemeenschapsmodel tot in hoogste rechterlijke instantie wordt gedeeld, alvorens een beslissing te krijgen op de niet-inbreukvordering.
4.5.
Om vergelijkbare redenen bestaat er geen grond voor schorsing van de op het auteursrecht gebaseerde vorderingen in conventie en de vordering in reconventie tot vaststelling van niet-inbreuk op het auteursrecht. Ook op die vorderingen is artikel 91 GMVo niet van toepassing. Er bestaat ook geen risico op onverenigbare beslissingen omdat de vorderingen betrekking hebben op een ander recht dan het recht dat onderwerp is van de nietigheidsprocedure bij het Bureau, te weten een auteursrecht in plaats van Gemeenschapsmodelrechten. Gelet daarop geldt ook hier het uitgangspunt dat moet worden gewaakt tegen onredelijke vertraging van het geding en dat van [appellante] niet kan worden gevergd dat zij moet wachten op een beslissing van de rechtbank op haar vordering, totdat een beslissing in de nietigheidsprocedure in kracht van gewijsde is gegaan.
4.6.
De vordering van [appellante] tot nietigverklaring van de Gemeenschapsmodellen moet wel worden geschorst. Artikel 91 GMVo is van toepassing op die vordering. Bijzondere redenen in de zin van die bepaling die ervoor pleiten de behandeling van de nietigheidsvordering voort te zetten voor de rechtbank, zijn er niet. Voortzetting voor de rechtbank leidt er louter toe dat hetzelfde geschil tegelijkertijd in twee verschillende fora wordt behandeld. Daar is de proceseconomie niet mee gediend. Voortzetting van de procedure voor de rechtbank leidt er ook niet toe dat [appellante] sneller een finale beslissing over zijn nietigheidsclaim krijgt. De bij het Bureau ingeleide procedures liepen en lopen juist voor op de procedure bij de rechtbank, hebben al geleid tot een beslissing van het Bureau en leiden naar verwachting van partijen nog dit jaar tot een beslissing in beroep in alle zaken.
4.7.
Bij pleidooi heeft [appellante] nog gesuggereerd dat er geen grond is voor schorsing van de procedure voor zover die gaat over de Gemeenschapsmodellen waartegen [appellante] zelf geen nietigheidsvordering heeft ingesteld bij het Bureau, te weten de Gemeenschapsmodellen 1431829-0003, -0004, -0009, -0010. Die suggestie is ongegrond. Vast staat dat de nietigheidsvorderingen van Mystic zich wel ook tegen die Gemeenschapsmodellen richten en dat Mystic die vorderingen heeft ingesteld voorafgaand aan het moment waarop Tinnus de inleidende dagvaarding heeft uitgebracht. Dat [appellante] geen partij is bij die nietigheidszaken is, zoals [appellante] in paragraaf 42 van haar memorie van grieven zelf heeft opgemerkt, niet relevant. Dit gegeven impliceert overigens dat er ook grond is voor (gedeeltelijke) schorsing als er wel een definitieve beslissing is met betrekking tot de Gemeenschapsmodellen 1431829-0001, -0002, -0005, -0006, -0007 en -0008, maar nog niet met betrekking tot de Gemeenschapsmodellen 1431829-0003, -0004, -0009, -0010. De beslissing van de rechtbank om de zaak te schorsen in afwachting van een definitieve beslissing over de Gemeenschapsmodellen 1431829-0001, -0002, -0005, -0006, -0007 en
-008, is in dat opzicht te beperkt. Omdat er geen incidenteel beroep is ingesteld, valt dat buiten de rechtsstrijd in hoger beroep, maar de rechtbank zal daar wel rekening mee moeten houden bij het verdere verloop van de zaak als de data van de beslissingen over de Gemeenschapsmodellen uiteen gaan lopen.
4.8.
Hetzelfde als hiervoor is geoordeeld over vorderingen tot nietigverklaring van de Gemeenschapsmodellen geldt voor de inbreukvorderingen van Tinnus voor zover die op Gemeenschapsmodellen zijn gebaseerd, te weten de verklaring voor recht dat de waterballonvullers van [appellante] inbreuk maken op de Gemeenschapsmodellen, het verbod inbreuk te maken op de Gemeenschapsmodellen en het bevel de door de Douane in beslag genomen partij waterballonvullers te vernietigen wegens inbreuk op de Gemeenschapsmodellen. Dat zijn rechtsvorderingen betreffende inbreuk in de zin van artikel 81 sub a GModVo ten aanzien waarvan de procedure op grond van artikel 91, eerste lid, GModVo moet worden geschorst, omdat voor toewijzing daarvan de bestreden geldigheid moet worden vastgesteld. Bijzondere redenen voor voortzetting van de behandeling van deze vorderingen zijn er niet. Integendeel, Tinnus, die de vorderingen heeft ingesteld, verzoekt zelf om schorsing. [appellante] heeft ook niet duidelijk gemaakt welk belang zij heeft bij een snelle behandeling van die inbreukvorderingen naast de niet-geschorste behandeling van haar eigen niet-inbreukvordering.
4.9.
Het betoog van [appellante] dat de Gemeenschapsmodellen van Tinnus evident nietig zijn, kan haar niet baten. Als de Gemeenschapsmodellen evident nietig zouden zijn (het hof laat in het midden of dat zo is), blijft staan dat voortzetting van de procedure voor de rechtbank er naar verwachting niet toe leidt dat [appellante] sneller een finale beslissing over de gestelde nietigheid krijgt, gelet op de relatief vergevorderde status van de procedure bij het Bureau. De argumenten van [appellante] dat zich bijzondere omstandigheden voordoen omdat schorsing resulteert in langdurige rechtsonzekerheid voor haar en haar afnemers en tot schade vanwege de beperkte houdbaarheid van de ballonnen en de korte commerciële levensduur van het product, en het argument dat Tinnus de procedure bij het Bureau moedwillig vertraagt, stranden ook op die omstandigheid.
4.10.
Het feit dat de behandeling van onder meer de auteursrechtelijke vorderingen wel moet worden voortgezet, kan in dit geval niet worden aangemerkt als bijzondere reden om de behandeling van de modelrechtelijke vorderingen ook voort te zetten. Hoewel de beoordeling van die vorderingen op bepaalde punten vergelijkbaar is, gaat het om vorderingen op basis van verschillende rechten die aan de hand van verschillende regels moeten worden beslecht. Een ander oordeel zou de hoofdregel van artikel 91 GModVo bovendien tot een dode letter maken, omdat het gebruikelijk is om in procedures over vormgeving modelrechten in te roepen naast auteursrechten.
4.11.
De behandeling van de overige vorderingen die [appellante] in reconventie naar voren heeft gebracht, te weten het wapperverbod, het bevel tot rectificatie en de veroordeling tot schadevergoeding, moet deels worden geschorst, althans aangehouden, en kan deels worden voortgezet. De behandeling moet worden geschorst voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op de gestelde nietigheid van de Gemeenschapsmodellen. Voor zover die vorderingen op dat punt niet gelijk moeten worden gesteld met vorderingen tot nietigverklaring in de zin van artikel 81 sub d GModVo, die krachtens artikel 91 GModVo moeten worden geschorst, liggen zij in ieder geval zodanig in het verlengde daarvan dat de behandeling van de vorderingen op die grondslag moet worden aangehouden. Ook ten aanzien van die reconventionele vorderingen bestaat immers het risico dat de rechtbank een oordeel over de geldigheid van de Gemeenschapsmodellen geeft dat onverenigbaar is met de finale beslissing in de bij het Bureau ingestelde nietigheidsprocedures. Van belang is daarbij dat het door de rechtbank in het kader van die vorderingen te geven oordeel over de geldigheid geen voorlopig oordeel is, omdat [appellante] de vorderingen niet heeft ingesteld als voorlopige maatregelen. Het betoog van [appellante] dat de maatstaf voor de beoordeling van onrechtmatige handhaving niet dezelfde is als de maatstaf voor beoordeling van de nietigheid van de Gemeenschapsmodellen, kan geen doel treffen. De vaststelling van de nietigheid is weliswaar geen voldoende voorwaarde voor de vaststelling van onrechtmatige handhaving (er moet daarnaast worden vastgesteld dat Tinnus wist of moest begrijpen dat de Gemeenschapsmodellen niet geldig zijn), maar het is – voor zover de onrechtmatigheid is gebaseerd op de gestelde nietigheid – wel een noodzakelijke voorwaarde.
4.12.
Of de in de voorgaande overweging bedoelde vorderingen krachtens artikel 91 GModVo moeten worden ‘geschorst’ of krachtens nationaal procesrecht moeten worden ‘aangehouden’, kan in het midden blijven omdat het effect van de beslissing tot schorsing identiek is aan het effect van een aanhouding. Het hof hoeft daarom ook niet te beoordelen of de rechtbank in het kader van deze vorderingen terecht spreekt van ‘schorsing’.
4.13.
Voor zover het wapperverbod, het bevel tot rectificatie en de veroordeling tot schadevergoeding zijn gebaseerd op andere grondslagen dan de gestelde nietigheid van de Gemeenschapsmodellen, bestaat er geen grond voor schorsing of aanhouding van de behandeling en moet de behandeling dus worden voortgezet.
4.14.
Ten aanzien van de reconventionele vordering van [appellante] tot vrijgave van de container met waterballonvullers, kan een oordeel achterwege blijven, aangezien Tinnus inmiddels heeft ingestemd met de vrijgave.
4.15.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat grief II van [appellante] met betrekking tot de schorsing van de verklaring van niet-inbreuk op de Gemeenschapsmodellen slaagt. De grieven V, VI en VII slagen ten dele, namelijk voor zover ze betrekking hebben op de vorderingen in conventie en reconventie betreffende het auteursrecht en de reconventionele vorderingen betreffende onrechtmatige handhaving, voor zover die laatste vorderingen niet zijn gebaseerd op de gestelde nietigheid van de Gemeenschapsmodellen. Voor het overige zijn de grieven om de bovengenoemde redenen ongegrond of kunnen die niet leiden tot een andere uitkomst. Het hof zal daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigen voor zover daarbij de schorsing is toegewezen van de behandeling van de op de Gemeenschapsmodellen gebaseerde inbreukvorderingen van Tinnus en de op de nietigheid van die Gemeenschapsmodellen gebaseerde vorderingen van [appellante], te weten de vordering tot nietigverklaring van die modellen en het wapperverbod, de rectificatie en de schadevergoeding voor zover gebaseerd op de nietigheid van de Gemeenschapsmodellen. Voor het overige moet het vonnis worden vernietigd, moet de schorsing worden afgewezen en moet de behandeling voortgezet. Het hof ziet geen aanleiding de zaak krachtens artikel 356 Rv aan zich te houden. Mede gelet op het feit dat het debat in de hoofdzaak nog niet was afgerond op het moment dat de schorsing werd toegewezen, moet in dit geval worden vastgehouden aan het uitgangspunt dat partijen recht hebben op behandeling van de zaak in twee feitelijk instanties. Het hof zal de zaak daarom terugwijzen naar de rechtbank ter verdere behandeling.
4.16.
Er zijn geen grieven gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de proceskostenveroordeling aan te houden. Over de proceskosten in eerste aanleg hoeft het hof dus niet te beslissen. Aangezien partijen in beroep over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in beroep in die zin worden gecompenseerd dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
5. De beslissing
Het hof
5.1.
bekrachtigt het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2018 voor zover daarbij schorsing is toegewezen van de behandeling van de volgende vorderingen, inclusief de daarop betrekking hebbende dwangsomveroordelingen:
de door Tinnus gevorderde verklaring voor recht dat [appellante] inbreuk maakt op de Gemeenschapsmodellen;
het door Tinnus gevorderde verbod op inbreuk op de Gemeenschapsmodellen;
het door Tinnus gevorderde bevel tot vernietiging van producten voor zover gebaseerd op de gestelde inbreuk op de Gemeenschapsmodellen;
de door [appellante] gevorderde nietigverklaring van de Gemeenschapsmodellen;
het door [appellante] gevorderde wapperverbod en de door [appellante] gevorderde rectificatie voor zover die vorderingen zijn gebaseerd op de gestelde nietigheid van de Gemeenschapsmodellen;
de door [appellante] gevorderde schadevergoeding voor zover die vordering is gebaseerd op de gestelde nietigheid van de Gemeenschapsmodellen;
5.2.
vernietigt de schorsing voor het overige en, opnieuw rechtdoende, wijst de verzochte schorsing af van de behandeling van de volgende vorderingen, inclusief de daarop betrekking hebbende de dwangsomveroordelingen:
de door Tinnus gevorderde verklaring voor recht dat [appellante] inbreuk maakt op auteursrechten van Tinnus op de vormgeving van haar waterballonvuller;
het door Tinnus gevorderde verbod op inbreuk op auteursrechten op de vormgeving van haar waterballonvuller;
het door Tinnus gevorderde bevel tot vernietiging van producten voor zover gebaseerd op andere grondslagen dan de gestelde inbreuk op de Gemeenschapsmodellen;
de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat zij met de waterballonvuller geen inbreuk maakt op de Gemeenschapsmodellen van Tinnus;
de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat zij met de waterballonvuller geen inbreuk maakt op enig auteursrecht van Tinnus;
het door [appellante] gevorderde wapperverbod en de door [appellante] gevorderde rectificatie voor zover die vorderingen zijn gebaseerd op andere grondslagen dan de gestelde nietigheid van de Gemeenschapsmodellen;
de door [appellante] gevorderde schadevergoeding voor zover die vordering is gebaseerd op andere grondslagen dan de gestelde nietigheid van de Gemeenschapsmodellen;
5.3.
wijst de zaak terug naar de rechtbank;
5.4.
compenseert de proceskosten in beroep in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. P.H. Blok, mr. J.I. de Vreese-Rood en mr. B.J. Lenselink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑08‑2019
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.