Voor dagvaardingszaken uitgemaakt in HR 29 april 2011, LJN: BQ3006, NJ 2011/192.
HR, 16-11-2012, nr. 12/02193
ECLI:NL:HR:2012:BX7466
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16-11-2012
- Zaaknummer
12/02193
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BX7466
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX7466, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑2012
Rechtbankuitspraak waarvan sprongcassatie: ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3372
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX7466
ECLI:NL:HR:2012:BX7466, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX7466
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3372, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑11‑2012
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/02193
Mr. P. Vlas
Zitting, 7 september 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst)
1.
In deze zaak, die een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op grond van art. 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) betreft, is het griffierecht niet tijdig betaald.
2.
Het verzoekschrift in cassatie is op 25 april 2012 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Nu de wettelijke betalingstermijn van vier weken (art. 3 lid 4 van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken) een dag later is aangevangen,1. verstreek deze op 23 mei 2012. Het door verzoeker tot cassatie verschuldigde griffierecht is op 4 juni 2012 door de Hoge Raad ontvangen, derhalve te laat. Het bepaalde in art. 427b Rv in verbinding met art. 282a lid 2 Rv brengt dan in beginsel mee dat verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep.
3.
Art. 282a lid 4 Rv in verbinding met art. 427b Rv biedt de mogelijkheid om deze sanctiebepaling buiten toepassing te laten indien de rechter van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van een of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.
Bij brief van 31 mei 2012 heeft de Hoge Raad verzoeker gelegenheid geboden zich schriftelijk uit te laten over de te late betaling van het griffierecht. Daarop heeft de advocaat van verzoeker bij brief van 14 juni 2012 verklaard dat hij het bedrag inderdaad nog niet had overgemaakt. De advocaat schrijft dat hem bij navraag is meegedeeld dat hem een nota voor het griffierecht is gestuurd en hij geeft aan dat de nota voor het griffierecht kennelijk in het ongerede is geraakt. Hij meldt dat hij het griffierecht per omgaande op 4 juni 2012 alsnog heeft voldaan. Ten slotte verzoekt de advocaat de zaak inhoudelijk in behandeling te nemen.
5.
De in de brief genoemde omstandigheden nopen niet tot een geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van art. 282a lid 2 Rv op grond van de hardheidsclausule. Als uitgangspunt moet immers worden genomen dat in cassatie partijen in alle gevallen worden vertegenwoordigd door een advocaat en dat deze op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Zelfs indien de advocaat van verzoeker deze nota niet heeft ontvangen, brengt dat niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.2. Bovendien kan de overschrijding van de cassatietermijn niet worden gesauveerd door alsnog te betalen. De advocaat heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de te late betaling rechtvaardigen. Dit betekent dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, zodat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.
6.
Geheel ten overvloede merk ik op dat het cassatieberoep overigens kansloos zou zijn geweest, nu het naturalisatiebesluit dateert van 9 augustus 1995 en de rechtbank terecht in overeenstemming met de rechtspraak van de Hoge Raad heeft overwogen dat een naturalisatiebesluit van vóór 1 april 2003 waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen de betrokkene - behoudens bijzondere omstandigheden - niet identificeert en daarom geen rechtsgevolg heeft.3. Nu betrokkene heeft toegegeven gebruik te hebben gemaakt van foutieve persoonsgegevens, moest worden nagegaan of verzoeker voldoende identificeerbaar was voor de Nederlandse instanties. De rechtbank heeft overwogen dat dit niet het geval was. Dat oordeel is niet onjuist of onbegrijpelijk. Hierop zou de klacht zijn gestrand.
7.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker tot cassatie in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑11‑2012
HR 10 februari 2012, LJN: BU5603, NJ 2012/228. Zie ook HR 16 maart 2012, LJN: BU7361, NJ 2012/275.
Zie HR 30 juni 2006, LJN: AV0054, NJ 2007/551, m.nt. G.R.de Groot. Zie ook HR 11 november 2005, LJN: AT7542, NJ 2006/149.
Uitspraak 16‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Betaling griffierecht in cassatie, art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken, verschoonbaarheid termijnoverschrijding, deskundigheid advocaat, hardheidsclausule, niet-ontvankelijkheid cassatieberoep.
Partij(en)
16 november 2012
Eerste Kamer
12/02193
RM/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E.R. Weegenaar,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, IMMIGRATIE- EN NATURALISATIEDIENST),
zetelende te Rijswijk,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 400440/ HA RK 11-453 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 januari 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het door [verzoeker] verschuldigde griffierecht is op 4 juni 2012 door de Hoge Raad ontvangen.
Aan de advocaat van [verzoeker] is verzocht zich schriftelijk uit te laten over de vraag waarom het griffierecht niet binnen de wettelijke betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad en de rechtsgevolgen daarvan.
De advocaat van [verzoeker] heeft zich bij brief van 14 juni 2012 over de te late betaling uitgelaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
3.1
Het verzoekschrift in deze zaak is ingediend op 25 april 2012. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende [verzoeker] ervoor te zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van zijn verzoekschrift zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort. De betalingstermijn verstreek derhalve op 23 mei 2012, maar [verzoeker] heeft het griffierecht pas op 4 juni 2012 voldaan. Dit brengt mee dat [verzoeker] op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv in zijn beroep niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
3.2
Daartoe door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld heeft de advocaat van [verzoeker] zich bij brief van 14 juni 2012 uitgelaten over de te late betaling.
De advocaat van [verzoeker] heeft erkend dat hij het griffierecht niet binnen de termijn had overgemaakt. Voorts heeft de advocaat verklaard dat hem bij navraag is meegedeeld dat er eerder een nota voor het griffierecht is verstuurd, waaraan hij heeft toegevoegd dat deze brief kennelijk in het ongerede is geraakt. Ten slotte heeft de advocaat de Hoge Raad verzocht de zaak inhoudelijk in behandeling te willen nemen, waarmee hij kennelijk verzoekt om toepassing door de Hoge Raad van de hardheidsclausule als bedoeld in art. 282a lid 4 Rv.
3.3
Als uitgangspunt moet worden genomen dat in cassatie partijen in alle gevallen worden vertegenwoordigd door een advocaat en dat deze op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Dit brengt mee dat de advocaat niet kan afwachten totdat hem een nota wordt toegestuurd, maar zo nodig actie moet ondernemen teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht. Dat de advocaat mogelijk niet binnen de wettelijke betalingstermijn een nota heeft ontvangen, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is (HR 16 maart 2012, LJN BU7361, NJ 2012/275). De advocaat heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die ertoe leiden dat de te late betaling verschoonbaar is.
Ook overigens heeft de advocaat geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een beroep op de hardheidsclausule kunnen rechtvaardigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 november 2012.