RvdW 2016/700
Wederzijdse dwaling; maatstaf; stelplicht en bewijslast.
HR 10-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1136
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 juni 2016
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron
- Zaaknummer
15/01191
- Conclusie
A-G mr. M.H. Wissink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:1136, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑06‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:117, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑03‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑02‑2015
- Wetingang
Art. 6:228 BW; art. 150 Rv
Essentie
Wederzijdse dwaling; maatstaf; stelplicht en bewijslast.
Volgens art. 6:228 lid 1, aanhef en onder c, BW is een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden. Op grond van de hoofdregel van deze bepaling in verbinding met ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.