Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.4.8.5.12:24.4.8.5.12 Is de inbreng door een vennoot als een met een handeling onder bezwarende titel gelijkgestelde prestatie aan te merken?
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.4.8.5.12
24.4.8.5.12 Is de inbreng door een vennoot als een met een handeling onder bezwarende titel gelijkgestelde prestatie aan te merken?
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS364489:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Hiervoor heb ik aangegeven dat inbreng niet onder bezwarende titel (in de zin van de btw) geschiedt (behoudens in gevallen van inbreng tegen boekwaarde met verrekening van de stille reserves om). Een eventueel aanwezige levering van een goed of dienst geschiedt daarmee niet onder bezwarende titel. Voordat echter de conclusie kan worden getrokken dat inbreng geen aanleiding geeft tot heffing van btw, moet nagegaan worden of er sprake is van een met een levering / dienst onder bezwarende titel gelijkgestelde handeling. Ik merk op dat – voor zover bekend – tot op heden in Nederland inbreng in natura nimmer als een met een levering of dienst onder bezwarende titel gelijkgestelde handeling is aangemerkt.
Ten aanzien van de inbreng van goederen (lichamelijke zaken) zijn de artt. 16 Btw-richtlijn (ex art. 5 lid 6 Zesde richtlijn, vgl. art. 3 lid 3 onderdeel a Wet OB) en 18 onderdeel c (ex art. 5 lid 7 onderdeel c, vgl. art. 3 lid 3 onderdeel c Wet OB) van belang (zie deel III, hoofdstuk 15, paragraaf 15.4.7). Het is de vraag of de inbreng een onttrekking of een verstrekking om niet is in de zin van art. 16 Btw-richtlijn, dan wel het onder zich hebben van goederen bij het beëindigen van het bedrijf in de zin van art. 18 onderdeel c Btw-richtlijn is.
Voor wat betreft de inbreng van niet-lichamelijke zaken, het genot van goederen en arbeid is art. 26 lid 1 onderdelen a en onderdeel b Btw-richtlijn (ex art. 6 lid 2 onderdelen a en b Zesde richtlijn, vgl. art. 4 lid 2 onderdelen a en b Wet OB) van belang (zie deel III, hoofdstuk 15, paragraaf 15.4.7). De vraag is, of de inbreng het gebruiken van een goed voor privédoeleinden of voor andere dan bedrijfsdoeleinden is, dan wel of de inbreng het om niet verrichten van diensten voor privédoeleinden of voor andere dan bedrijfsdoeleinden inhoudt.