Rb. Midden-Nederland, 25-01-2013, nr. 16/701523-12 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ0235
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
25-01-2013
- Zaaknummer
16/701523-12 (P)
- LJN
BZ0235
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ0235, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 25‑01‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Veroordeling in vereniging dealen en bezit cocaine, voorbereiding, witwassen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701523-12 (P)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd: P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2013. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 1 oktober 2012 samen met anderen cocaïne in zijn bezit heeft gehad,
feit 2: in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 oktober 2012 samen met anderen in cocaïne heeft gehandeld;
feit 3: op 1 oktober 2012 samen met anderen een aantal geldbedragen voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, dan wel terwijl hij kon weten, dat deze geldbedragen uit enig misdrijf waren verkregen;
feit 4: op 1 oktober 2012 samen met anderen, ten behoeve van voorbereiding van de handel in cocaïne, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmateriaal en versnijdingsapparatuur, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of kon weten dat deze voor het voorbereiden van de handel in cocaïne bedoeld waren.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij zelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van de hem ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft daartoe ten aanzien van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten - kort weergegeven - aangevoerd dat, nu meerdere personen toegang hadden tot de berging, niet vast te stellen is dat de aangetroffen cocaïne, versnijdingsmiddelen en voorwerpen van verdachte zijn, dan wel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan. Voorts had verdachte geen wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne in de slaapkamer die hij met zijn broer deelde.
Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsman primair dat de uitgevoerde enkelvoudige fotoconfrontaties onbetrouwbaar zijn en derhalve niet tot het bewijs kunnen dienen. Er is alleen een foto van verdachte getoond, terwijl getuigen spreken van meerdere personen.
Subsidiair is de ten laste gelegde periode niet vast te stellen nu getuigen daar niet of wisselend over verklaren. Meer subsidiair dient de periode, gelet op de historische gegevens van de aangetroffen telefoons beperkt te worden van 12 november 2011 t/m 23 september 2012.
Ten aanzien van feit 3 stelt de raadsman dat uit het dossier niet opgemaakt kan worden dat de aangetroffen geldbedragen in de slaapkamer en de berging aan verdachte toebehoren, dan wel dat hij hiervan wetenschap had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Feit 2
Op 30 november 2011 meldde een buurtbewoner in [woonplaats] aan verbalisant [verbalisant] dat hij in de buurt diverse malen een Marokkaanse man in een Seat Leon, kenteken [kenteken] zag rijden. De Marokkaanse man overhandigde tijdens kortdurende ontmoetingen vanuit de auto pakketjes aan een vrouw. De buurtbewoner had hiervan video/dvd opnames gemaakt. Op de opname, gedateerd 22 november 2011, zag verbalisant dat een vrouw aan de bestuurder van een zilverkleurige personenauto geld overhandigde en dat de bestuurder vervolgens een wit pakketje aan de vrouw gaf. Verbalisant herkende de bestuurder van de auto ambtshalve als verdachte [verdachte]. De auto met het kenteken [kenteken] stond op dat moment op naam van verdachte. Op de opname, gedateerd 28 november 2011, zag verbalisant dat de bestuurder van een personenauto Seat Leon een wit pakketje overhandigde aan een vrouw. Verbalisant herkende de vrouw als de hem bekende harddruggebruikster [A].
[A] heeft verklaard dat zij ongeveer twee jaar cocaïne gebruikt. De drugs werden door verschillende personen gebracht, telkens in dezelfde auto. [A] herkende de persoon, afgebeeld op een haar getoonde foto van verdachte, als de persoon van wie zij wel eens drugs kocht. Verdachte reed en verkocht drugs. Zij bestelde 1 a 2 maal per week één gram cocaïne. Het nummer waar [A] naar toe smst als zij haar drugs geleverd wilt hebben is [telefoonnummer]. Het nummer waarmee [A] via sms haar drugs bestelt is [telefoonnummer].
Op 23 juni 2012 wordt [A] aangehouden, zij heeft 5 ponypacks in haar bezit. Deze ponypacks bevatten cocaïne.
[A] heeft verklaard dat zij de ponypacks bij ene [naam] heeft gekocht. [A] herkende de persoon, afgebeeld op een haar getoonde foto van verdachte, als de persoon van wie zij de 5 pony packs had gekocht.
Op 5 juni 2012 worden [X] en [Y] in IJsselstein aangehouden op verdenking van de handel in verdovende middelen. Eén van de onder [X] in beslag genomen telefoons heeft het telefoonnummer [telefoonnummer] (goednummer [nummer]).
Een aantal van de personen voorkomende op de contactenlijst van de telefoon met het nummer [telefoonnummer] zijn als getuige gehoord:
[B] heeft verklaard dat hij sinds 2010 cocaïne koopt bij een dealer uit IJsselstein. Hij bestelde via de telefoon en hij had meestal de dealer aan de telefoon, die kwam de drugs ook zelf brengen. Soms kwam een ander de drugs brengen. De koop vond meestal plaats in IJsselstein, maar ook in Utrecht en Nieuwegein. [B] herkende de persoon, afgebeeld op een hem getoonde foto van verdachte, als de dealer van wie hij zijn drugs kocht.
Op 28 en 29 juni 2012 heeft [B] aangegeven dat hij op 27 juni 2012 en daarna was gebeld en ge-smsed door de dealer waarover hij had verklaard. Deze had gevraagd of hij drugs wilde kopen.
[C] heeft verklaard dat hij cocaïne bij een Marokkaanse jongen kocht. Die jongen leverde meestal zelf de drugs af, soms leverde een ander de drugs af. [C] herkende de persoon, afgebeeld op een hem getoonde foto van verdachte, als de jongen bij wie hij zijn drugs kocht.
[D] heeft verklaard dat hij cocaïne bestelde via telefoonnummer [telefoonnummer]. De persoon die hij daarvoor sinds 2 of drie jaar eenmaal per maand belt is dezelfde persoon die de cocaïne komt brengen. [D] herkende de persoon, afgebeeld op een hem getoonde foto van verdachte, als de dealer bij wie hij zijn drugs kocht.
[E] heeft verklaard dat hij cocaïne bestelde bij ene [naam], deze kwam de cocaïne ook afleveren. Dat was meestal in Utrecht, maar soms ook in IJsselstein. Hij kocht sinds februari 2012 ongeveer 40 keer bij [naam]. [E] herkende de persoon, afgebeeld op een hem getoonde foto van verdachte, als de dealer bij wie hij zijn drugs kocht.
[F] heeft op 1 juli 2012 verklaard dat zij cocaïne kocht bij een Marokkaan in IJsselstein. Zij kocht sinds anderhalf jaar bij hem. Meestal kwam hij het zelf brengen, soms een ander. [F] herkende de persoon, afgebeeld op een haar getoonde foto van verdachte, als de dealer bij wie zij haar drugs kocht.
[G] heeft op 16 juli 2012 verklaard dat zij sinds een jaar cocaïne kocht bij ene [naam]. De drugs werden via de telefoon besteld en afgeleverd in IJsselstein Houten en Woerden door [naam]of een andere Marokkaanse jongen, [naam] reed in verschillende auto’s, de laatste keer in een grijze auto.
[H] heeft verklaard dat hij cocaïne via de telefoon bestelde. De drugs werden dan ergens in IJsselstein afgeleverd door een Noord Afrikaans type in een auto.
[I] heeft op 22 juni 2012 verklaard dat hij sinds anderhalf jaar via de telefoon cocaïne bestelde bij een Marokkaanse jongen. De cocaïne werd door die jongen gebracht, soms door een ander.
[K] heeft verklaard dat hij telefonisch cocaïne bestelde. De cocaïne werd dan in IJsselstein of Nieuwegein afgeleverd door verschillende Marokkaanse jongens.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte werden in de slaapkamer van verdachte en de berging behorende bij de woning twee lijsten met namen en telefoonnummers aangetroffen. Voorts werd in de slaapkamer van verdachte onder andere een Nokia telefoon aangetroffen (goednummer [nummer]).
De contactenlijst van de gsm met telefoonnummer [telefoonnummer] (in beslag genomen onder [X]) en de contactlijst van de in de slaapkamer van verdachte aangetroffen telefoon vertoonde 33 overeenkomsten. Van de 33 overeenkomstige namen en telefoonnummers bleken twee personen als getuige gehoord te zijn, [C] en [H], die verklaarden over gebruik van verdovende middelen, die zij bij verdachte kochten. De contactenlijst van de in de slaapkamer van verdachte aangetroffen Nokia telefoon vertoonde 69 overeenkomsten met de in de slaapkamer van verdachte aangetroffen namenlijst en 15 overeenkomsten met de in de berging aangetroffen namenlijst.
De contactenlijst van de gsm met telefoonnummer [telefoonnummer] (in beslag genomen onder [X]) vertoonde 19 overeenkomsten met de in de slaapkamer van verdachte aangetroffen namenlijst en 9 overeenkomsten met de in de berging aangetroffen namenlijst.
Op de in de slaapkamer van verdachte aangetroffen telefoon en op de daarin aangetroffen simkaart zijn 18 sms berichten aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de aangetroffen sms berichten, gelet op hun aard en strekking, betrekking hebben op de handel in drugs.
Fotoconfrontatie.
De raadsman heeft aangevoerd dat de uitgevoerde fotoconfrontaties niet tot bewijs kunnen dienen nu de politie de betreffende getuigen tijdens het verhoor slechts één foto heeft getoond, te weten de foto van verdachte.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat voornoemde fotoconfrontaties, gelet op de specifieke wijze waarop en wanneer tijdens het verhoor van de betreffende getuigen de foto is getoond, wel voor het bewijs gebezigd kunnen worden. De rechtbank overweegt daartoe dat bij het tonen van één enkele foto tijdens een fotoconfrontatie in de regel wat aan te merken valt. De politie heeft in casu echter de betreffende getuigen pas een foto van verdachte getoond nadat zij een uitvoerig signalement van de betreffende dealer hadden gegeven, ook daar waar het gaat om de gebruikte auto’s, welke auto’s gelijk of soortgelijk waren aan auto’s welke bij verdachte in gebruik waren. Bij de getuigen die slechts een summier signalement gaven is geen foto getoond.
Voor zover er aan voornoemde fotoconfrontaties een beperkte bewijskracht zou worden toegekend, is de rechtbank verder van oordeel dat deze voldoende ondersteund worden door de overige bewijsmiddelen.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 oktober 2012 meermalen harddrugs in de vorm van cocaïne heeft verkocht.
Medeplegen
Uit de verklaringen van de getuigen en de onderzoeksresultaten naar aanleiding van de onder [X] in beslag genomen telefoon en de overeenkomsten in de contactenlijsten van de telefoon van [X], de telefoon van verdachte en de in de woning en berging van verdachte aangetroffen namenlijsten leidt de rechtbank af dat verdachte de feiten samen met anderen heeft gepleegd.
Feit 1 en 4
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte werden in de slaapkamer van verdachte onder andere een zakje met wit poeder, een koffiemolen met witte poederresten en ongebruikte vellen pony packs aangetroffen. In de berging behorende bij de woning werden onder andere aangetroffen: ongebruikte vellen pony packs, een tweetal koffiemolens met witte poederresten, diverse ponypacks met wit poeder, diverse (plastic) zakken met wit poeder, en diverse (plastic) zakken met witte brokken.
De aangetroffen hoeveelheden wit poeder en witte brokken, of monsters daarvan, zijn voor nader onderzoek naar het NFI gezonden. Uit het onderzoek volgt dat voornoemde poeders en brokken cocaïne (in totaal 208,10 gram), fenacetine (in totaal 1129,63 gram) lidocaine (in totaal 2822,19 gram bevatten. In relatie tot drugs zijn fenacetine en lidocaine versnijdingsmiddelen voor cocaïne.
De witte poederresten aangetroffen op voornoemde koffiemolens zijn door politie getest op de aanwezigheid van harddrugs en de testen gaven een positieve reactie op de aanwezigheid van cocaïne.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte cocaïne voorhanden heeft gehad. Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte ter voorbereiding van de handel in cocaïne versnijdingsmiddelen, apparatuur en verpakkingsmateriaal voor handen heeft gehad.
Medeplegen
Eveneens acht de rechtbank bewezen dat verdachte voornoemde feiten samen met anderen heeft gepleegd, mede gelet op hetgeen de rechtbank hierover ter zake feit 2 heeft overwogen alsmede de verklaringen van de gebruikers dat de cocaïne ook door anderen dan verdachte werd afgeleverd. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de aangetroffen hoeveelheden cocaïne en versnijdingsmiddelen en de diverse aangetroffen koffiemolens met restanten wit poeder, welke positief getest zijn op de aanwezigheid van cocaïne duidt op betrokkenheid van meerdere personen. Voorts zijn er in de berging poederresten aangetroffen op diverse lepels, een tweetal weegschalen, een geldkist en een aardappelschilmesje, welke poederresten eveneens positief getest zijn op de aanwezigheid van cocaïne.Uit het gegeven dat meerdere weegschalen alsmede lepels met poederresten zijn aangetroffen leidt de rechtbank tevens af dat deze goederen door meerdere personen, waaronder verdachte, kennelijk gebruikt zijn.
Feit 3
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] werden in de slaapkamer van verdachte een geldbedrag van € 590,00 aangetroffen en in de bij de woning behorende berging een bedrag van € 3.190,00.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat er in de handel in drugs, grote hoeveelheden contant geld omgaan. Gezien voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het uitblijven van enige aannemelijke verklaring over de herkomst van de geldbedragen, in combinatie met het feit dat verdachte geen enkele verklaring met betrekking tot zijn inkomsten heeft gegeven, de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geld - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf is verkregen en dat verdachte dit ook wist. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van voornoemde geldbedragen van € 590,00 en € 3.190,00.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de geldbedragen van €9.900,00 en €10.900,00 heeft witgewassen. De rechtbank overweegt daartoe dat beide geldbedragen zijn aangetroffen in de slaapkamer die verdachte met zijn broer deelt. De broer van verdachte, [broer], heeft direct aangegeven dat de jas en het daarin aangetroffen geldbedrag van € 9.900,00 zijn eigendom zijn. Het geld zou afkomstig zijn uit de verkoop van zijn auto. Om het geld was een vrijwaringbewijs van de door [broer] genoemde personenauto gewikkeld, met daarbij een oude tenaamstelling ten name van [broer]. Voorts heeft [Z] bevestigd dat hij de betreffende auto van [broer] heeft gekocht en hem daarvoor contant heeft betaald. Ten aanzien van het geldbedrag van €10.900,00 heeft [broer] verklaard dat hij dit van [W] heeft geleend. Bij het geldbedrag zijn een leaseovereenkomst en een ID bewijs ten name van [broer] aangetroffen. [W] heeft bevestigd dat hij een geldbedrag aan [broer] heeft geleend. Voorts bevindt zich in het dossier een afschrift van een overeenkomst waaruit volgt dat [W] een geldbedrag zou hebben geleend aan [broer].
De rechtbank is derhalve van oordeel dat op basis van het dossier niet uit te sluiten is dat voornoemde geldbedragen niet zijn verkregen uit de handel in cocaïne en eigendom zijn van de broer van verdachte. Dat de aangetroffen geldbedragen niet geheel overeenstemmen met de bedragen die in de verklaringen genoemd worden doet daar niet aan af.
De rechtbank zal verdachte derhalve partieel vrijspreken van het witwassen van voornoemde geldbedragen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
- -
ten aanzien van feit 1:
op 01 oktober 2012 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 208,10 gram van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- -
ten aanzien van feit 2:
hij op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2010 tot en met 01 oktober 2012 te IJsselstein en/of Vianen en/of Nieuwegein en/of Houten en/of Woerden en/of Utrecht, in elk geval in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd aan [B] en [C] en [D] en [E] en [F] en [A] en [G] en [H] en [I] en [K] en een of meerdere tot op heden onbekend gebleven kopers, een of meerdere (gebruikers) hoeveelhe(i)d(en) telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- -
ten aanzien van feit 3 primair:
op 01 oktober 2012, te [woonplaats], tezamen en in vereniging met anderen, meerdere geldbedragen, 3.190 euro en 590 euro heeft verworven en, voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader(s) wist(en) dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
- -
ten aanzien van feit 4:
op 1 oktober 2012 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- -
versnijdingsmiddelen (te weten: ongeveer 1.129,63 gram fenacetine en 2.822,19 gram lidocaine) en
- -
verpakkingsmateriaal (te weten: ponypack-zakjes) en
- -
versnijdingsapparatuur (te weten: meerdere koffiemolens)
voorhanden heeft gehad
waarvan hij, verdachte, en verdachtes mededader(s) wist(en) dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
feit 1: medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van witwassen;
feit 4: medeplegen van het voorbereiden van een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een
- -
gevangenisstraf van 3 jaar met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraken en de nog jonge leeftijd van verdachte, verzocht aan verdachte (maximaal) een gevangenisstraf op te leggen welke de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet te boven gaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van twee jaar schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne en heeft voorts een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer.
De rechtbank neemt dit alles verdachte kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte van 29 november 2012 volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 8 januari 2013. De reclassering adviseert daarin om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank ziet gelet op de ernst en de aard van de feiten geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Daarnaast heeft de reclassering aangegeven dat zij het risico op onttrekking aan de voorwaarden door verdachte als hoog ingeschat en heeft verdachte ter zitting aangegeven geen hulp en of begeleiding nodig te hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende en rekening houdend met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en met de omstandigheid dat verdachte zich gedurende een periode van twee jaar heeft gehandeld in cocaïne, een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 3 jaar geëist. De rechtbank is, in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd en gezien de oriëntatiepunten voor straftoemeting, van oordeel dat de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf substantieel lager dient te zijn. Het betreffen weliswaar zeer vervelende feiten, maar daartegenover staat de nog jonge leeftijd van verdachte en heeft verdachte geen veroordelingen voor soortgelijke feiten op zijn naam staan.
9. Beslag
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de teruggave aan verdachte van het onder verdachte in beslag genomen navigatiesysteem.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft het in beslag genomen navigatiesysteem gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het navigatiesysteem, merk Tomtom, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2B, 2C, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. Beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van witwassen;
feit 4: medeplegen van het voorbereiden van een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van een navigatiesysteem, merk Tomtom.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, en mrs. E.A.A. van Kalveen en I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2013.