. De feiten zijn ontleend aan rov. 2.2-2.10 van het in cassatie bestreden eindarrest van het hof Amsterdam van 22 september 2015 en aan de – in hoger beroep niet bestreden, zie rov. 2.1 eindarrest – rov. 2.1-2.14 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam in deze zaak van 8 januari 2014.
HR, 17-02-2017, nr. 16/00341
ECLI:NL:HR:2017:282
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2017
- Zaaknummer
16/00341
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:282, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑02‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1333, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:3920, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2016:1333, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:282, Gevolgd
- Vindplaatsen
AR 2017/890
Uitspraak 17‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Onrechtmatige daad. Zorgvuldigheid onderzoek schilderij door Stichting Van Gogh Museum. Bewijsaanbod.
Partij(en)
17 februari 2017
Eerste Kamer
16/00341
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
STICHTING VAN GOGH MUSEUM,gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma en mr. C.J.A. Seinen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en VGM.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/539635/HA ZA 13-428 van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2013 en 8 januari 2014;
b. de arresten in de zaak 200.148.918/01 van het gerechtshof Amsterdam van 16 september 2014 en 22 september 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
VGM heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van VGM begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 17 februari 2017.
Conclusie 16‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Onrechtmatige daad. Zorgvuldigheid onderzoek schilderij door Stichting Van Gogh Museum. Bewijsaanbod.
Partij(en)
Zaaknummer: 16/00341
mr. Wuisman
Roldatum: 16 december 2016
Conclusie inzake:
[eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
tegen
Stichting Van Gogh Museum,
verweerster in cassatie,
advocaten: mrs. D. Rijpma en C.J. Seinen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:(1.)
- -
i) Eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) verkreeg in 1997 uit de nalatenschap van zijn vader een schilderij, getiteld “Still life with peonies” of “Stilleven met pioenen” (hierna: ‘het Schilderij’), dat volgens hem van de hand van Vincent van Gogh (hierna: ‘Van Gogh’) is.
- -
ii) Verweerster in cassatie (hierna: ‘VGM’) richt zich op de 19e-eeuwse kunst in het algemeen en op het werk van Van Gogh in het bijzonder. Zij heeft een afdeling onderzoek en stelt zich mede tot doel om de door haar verworven kennis algemeen beschikbaar te stellen voor de wetenschap en het publiek. Zij voert authenticiteitsonderzoeken uit en verleent in dat kader gratis service aan eenieder die meent in het bezit van een werk van Van Gogh te zijn. Door ondertekening van een overeenkomst met VGM stemt de aanvrager van zo’n onderzoek in met de door VGM gekozen procedure.
- -
iii) In december 1978 had de Rijksdienst Kunsthistorische Documentatie (hierna: ‘RKD’), die toen in samenwerking met het toenmalige Rijksmuseum Vincent van Gogh expertise-onderzoeken uitvoerde, naar aanleiding van een expertise-onderzoek als haar mening gegeven, dat het Schilderij geen werk was van Van Gogh omdat het stilistisch gezien niet paste in één van zijn periodes. Bij die mening bleef RKD in 1981 na een hernieuwd verzoek om de authenticiteit van het schilderij te bepalen.
- -
iv) In de periode van 1980 tot en met 2003 hebben een elftal deskundigen over (aspecten van) het Schilderij uitlatingen gedaan, die steun bieden aan de mening van [eiser] dat het schilderij een werk van Van Gogh is.
- -
v) In 2001 is VGM opnieuw verzocht om een onderzoek naar de authenticiteit van het schilderij uit te voeren. Het verzoek werd gedaan door [betrokkene]. Er is door [betrokkene] een overeenkomst ondertekend, waarin onder meer is bepaald:
“The Museum shall be obliged to exercise reasonable care in its appraisal, but the Museum does not guarantee that its Judgement is correct. (...)
The Owner guarantees to the Museum that he is the sole owner of the Work, excluding other persons.”
( vi) Het Schilderij is aan een expertiseteam ter hand gesteld. Dat team, dat onder leiding stond van de heer L. van Tilborgh (als curator aan VGM verbonden en hierna te noemen: ‘Van Tilborgh’), heeft het Schilderij aan een visueel onderzoek onderworpen. Op basis van dit onderzoek kwam het team tot de conclusie dat het werk niet aan Van Gogh kon worden toegeschreven en dat aanvullend technisch onderzoek niet nodig was. In een brief van 19 november 2001 (hierna: de ‘Opinie’) heeft Van Tilborgh aan [betrokkene] bericht dat het Schilderij volgens hen niet aan Van Gogh kan worden toegeschreven. Hij heeft deze opinie als volgt toegelicht:
“(...) We have studied the material carefully and investigated the work in Amsterdam.
It is our opinion that your painting, Still life with peonies (37,5 x 43,5 cm), can not be attributed to Vincent van Gogh.
The brushstroke is not comparable to Van Gogh ’s way of painting, neither do the colours agree with his usual palette. If we assume that the scraped out signature is indeed ‘original’ (ie. not added by another hand), then the painting must even have been a deliberate fake. Several technical features suggest that this may have been the case. First, large parts of the composition were laid in with a white paint to create the impasto texture, applying colour only in thin layers brushed wet-on-wet on top. This differs from Van Gogh ’s full-bodied application of different colours. Furthermore, the impression of the canvas pattern in the impasto seems to have been the result of laying the still wet picture onto a red painted canvas, which is based on a wrong interpretation of the same phenomenon in Van Gogh ’s oeuvre. Sometimes paintings by Van Gogh show transferred flakes of paint on the surface, due to the fact that another canvas that was still wet was stacked faced to face, sticking together. Often impasto in Van Gogh ’s paintings may also show the impression of a canvas pattern, due to the backside of another canvas touching the pain surface. In this painting however, these two elements are combined, as the canvas pattern is coloured.
I am sorry to disappoint you. (...)”
- -
vii) Bij brief van 30 juli 2002 heeft [eiser] aan VGM bekend gemaakt dat hij eigenaar is van het schilderij en dat [betrokkene] uitsluitend in zijn opdracht had gehandeld. Daarop heeft VGM bij brief van 31 juli 2002 aan [eiser] verzocht een overeenkomst met VGM zoals hiervoor genoemd, ondertekend retour te sturen. [eiser] heeft daarop bij faxbericht van 2 oktober 2002 aan VGM verzocht om de Opinie met onmiddellijke ingang in te trekken. VGM heeft daarop laten weten de zaak niet meer in behandeling te zullen nemen. Op 12 februari 2004 heeft [eiser] de overeenkomst met VGM alsnog ondertekend teruggestuurd.
- -
viii) Tussen 2004 en 2012 heeft [eiser] VGM verschillende malen benaderd met het verzoek de Opinie te herzien. VGM zag telkens geen reden om dat te doen en heeft op 13 juni 2012 laten weten dat haar bemoeienis met het schilderij tot een einde was gekomen.
1.2
[eiser] heeft bij exploot van 1 maart 2013 een procedure tegen VGM bij de rechtbank Amsterdam aangespannen. Hij heeft toen, kort gezegd en voor zover in cassatie nog relevant, gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat VGM jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door na onzorgvuldig onderzoek en op onjuiste gronden de Opinie te verstrekken, door deze Opinie in stand te houden en door te weigeren nieuw onderzoek te doen of verder te reageren op bevindingen van andere experts, en voorts dat VGM zal worden veroordeeld tot vergoeding van de door hem geleden schade.
1.3
In haar vonnis van 8 januari 2014 komt de rechtbank tot het oordeel dat VGM niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, ook niet voor wat betreft de uitvoering van het aan de Opinie voorafgaand onderzoek en de vastlegging van de bevindingen in de Opinie. Zij wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten.
1.4
[eiser] is van het vonnis bij het hof Amsterdam in hoger beroep gekomen. Opnieuw voert hij aan dat VGM onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld vanwege de wijze van uitvoering van het onderzoek in 2001, vanwege het uitbrengen van de Opinie, die nl. stoelt op onjuiste aannames en beweringen en niet voldoet aan de voor de Opinie geldende eisen, en vanwege het in stand laten van die Opinie. Bij eindarrest van 22 september 2015 heeft het Amsterdamse hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. In met name rov. 3.2 zet het hof uiteen dat en waarom VGM niet wegens het betrachten van onvoldoende zorg jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld.
1.5
Tegen dit arrest is [eiser] bij dagvaarding van 22 december 2015 en daarmee tijdig in cassatie opgekomen. VGM heeft bij conclusie van antwoord van 27 mei 2016 geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Nadat partijen de zaak hebben doen toelichten door hun advocaten, heeft [eiser] nog gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel omvat drie onderdelen met klachten die alle betrekking hebben op rov. 3.2 uit het bestreden arrest van het hof.
Onderdeel 1
2.2
In rov. 3.2 laat het hof op zijn oordeel dat de rechtbank terecht [eiser] niet heeft gevolgd in zijn betoog dat het uitbrengen van de Opinie jegens hem onrechtmatig is, volgen: “Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat [eiser] er zelf voor gekozen heeft het VGM om een opinie te vragen.” Onderdeel 1 richt zich met een motiveringsklacht tegen deze overweging. Verondersteld wordt dat het hof met die overweging tot uitdrukking brengt dat vanwege die omstandigheid een minder strenge zorgvuldigheidsnorm voor VGM geldt. Daarmee laat het hof, zo wordt betoogd, genoemde omstandigheid ten nadele van [eiser] meewegen, wat een onbegrijpelijke beslissing is.
2.3
Onderdeel 1 faalt wegens gemis aan feitelijke grondslag: de veronderstelling waarop de klacht rust is immers onjuist. Met de verwijzing naar de overweging van de rechtbank geeft het hof aan wat de rechtbank bij haar oordeel dat VGM niet onrechtmatig jegens [eiser] in aanmerking heeft genomen. De betrokken overweging van de rechtbank treft men aan in de derde volzin van rov. 4.7 van het eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank brengt daar niet tot uitdrukking dat de keuze van [eiser] voor VGM meebracht dat deze laatste tegenover hem minder zorg hoefde te betrachten. Dat blijkt hieruit dat de rechtbank in de vierde volzin erop wijst dat het feit, dat VGM een gezaghebbende en belangrijke autoriteit is, meebrengt dat er sprake kan zijn van onrechtmatig handelen bij het betrachten van onvoldoende zorg. Die gedachte neemt het hof in rov. 3.2 over na de vermelding van de overweging van de rechtbank dat [eiser] er zelf voor gekozen heeft om een opinie te vragen.
Onderdeel 2
2.4
Onderdeel 2 bestaat uit een inleiding en de subonderdelen 2a en 2b.
In de inleiding wordt ter onderbouwing van de klachten in de twee subonderdelen, heel kort samengevat, het volgende aangevoerd. Eerst wordt gesteld dat VGM maar weinig inzicht heeft gegeven in wat het onderzoek, waarop de Opinie stoelt, heeft ingehouden.(2.) Vervolgens wordt onder verwijzing naar het gestelde in de memorie van grieven betoogd dat, nu [eiser] de nodige verklaringen/rapporten van deskundigen aan VGM heeft voorgelegd die steun bieden aan zijn standpunt dat het Schilderij een werk van Van Gogh is, VGM niet had mogen volstaan met een onderzoek van een connaisseur – een door VGM als kenner van Van Gogh en diens werk louter visueel uitgevoerd onderzoek – maar een onderzoek had moeten uitvoeren dat aan wetenschappelijke eisen voldoet, wat onder meer betekent dat technische en natuurkundige onderzoekingen hadden moeten plaatsvinden en dat in de verslaggeving van het onderzoek de argumenten pro en contra hadden moet zijn vermeld en vervolgens de afweging tegen elkaar van die argumenten had moeten zijn verantwoord. Ook wordt er nog op gewezen dat in de memorie van grieven ook de deskundigheid van de leden van het team, dat het onderzoek heeft uitgevoerd, aan de orde is gesteld en in dat verband is aangevoerd dat niet de persoon bij VGM met de meeste kennis bij het onderzoek is ingezet.
2. 5 In subonderdeel 2a wordt als klacht aangevoerd dat het hof heeft miskend dat in een geval, waarin sprake is van een (bijna) monopolistische expert die zich bezig houdt met kwesties van authenticatie van kunst, waarbij de op het spel zijnde staande belangen groot zijn en waarbij een tiental andere experts voorafgaand aan het onderzoek een opinie afgeven waarin het werk wordt toegeschreven aan een kunstenaar wiens werk zeer veel geld oplevert, voor het te verrichten authenticatie-onderzoek en de te formuleren opinie bepaalde minimumvereisten gelden en dat deze vereisten meebrengen dat bij het onderzoek de wetenschappelijke methode wordt gevolgd en niet de connaisseursmethode. Vervolgens worden dertien stappen genoemd die een expert bij een onderzoek volgens de wetenschappelijke methode heeft te zetten. In subonderdeel 2b wordt, voor het geval het hof niet heeft miskend welke uitvoering een expert bij de wetenschappelijke methode aan zijn onderzoek heeft te geven, er over geklaagd dat het hof een onbegrijpelijke beslissing heeft gegeven in het licht van de essentiële stellingen van [eiser] omtrent de noodzaak voor VGM het authenticatie-onderzoek volgens de wetenschappelijke methode uit te voeren en omtrent de eisen die bij die methode aan dat onderzoek zijn te stellen.
2.6
In rov. 3.2 geeft het hof er blijk van te hebben onderkend en ook te hebben meegewogen dat VGM bij het onderzoek naar de authenticiteit van het Schilderij bijzondere zorg had te betrachten. Voor de bepaling van de zorg die door VGM heeft moeten betrachten acht het hof immers van belang:
“dat het VGM een gezaghebbende en zeer belangrijke autoriteit is op het gebied van het werk van Van Gogh en moeten grote belangen van degenen die meent in het bezit te zijn van een werk van Van Gogh mede in aanmerking worden genomen”.
2.7
Deze omstandigheden brengen het hof evenwel niet ertoe te oordelen dat VGM haar onderzoek had moeten uitvoeren en verantwoorden volgens de door [eiser] gestelde wetenschappelijke methode en dat VGM door dat niet te doen tekort is geschoten in de tegenover [eiser] te betrachten zorg. Het hof overweegt in rov. 3.2 het volgende:
“Het VGM heeft het schilderij aan een onderzoek door een team van deskundigen onderworpen waarbij het onder meer de herkomst, de iconografie en de stijl heeft beoordeeld. Vast staat dat het VGM zich heeft verdiept in de schildertechniek, het doek, de gebruikte kleuren, de handtekening en de bijzonderheden van het schilderij (zoals de overgedragen verf) en dat het deze heeft vergeleken met hetgeen bekend is van het werk van Van Gogh.
Het VGM heeft zijn opinie in begrijpelijke termen schriftelijk gemotiveerd, summier, maar voldoende duidelijk, begrijpelijk en innerlijk consistent. Het VGM heeft de door [eiser] overgelegde rapporten in zijn onderzoek betrokken en zich er, naar aanleiding van het door [eiser] nader aangedragen materiaal van anderen die het schilderij hebben bezien, vervolgens ook van vergewist dat dit onvoldoende was om zijn mening te herzien. Daarbij heeft het VGM er blijk van gegeven open te staan voor andere of nieuwe argumenten, doch deze niet voldoende te achten voor een andere uitkomst van de aan hem gevraagde opinie. Daarmee heeft het onderzoek van het VGM voldaan aan de voornoemde norm. Dat meer, ander of aanvullend onderzoek mogelijk was geweest doet daaraan niet af. Dat andere experts tot andere opvattingen komen evenmin. Anders dan [eiser] betoogt, is de formulering van de opinie niet zodanig stellig dat deze neerkomt op de conclusie dat het schilderij een vervalsing is. Nu er, onweersproken, geen sprake is van nieuw materiaal behoeft het VGM ook niet nogmaals tot onderzoek over te gaan.”
Hiermee onderbouwt het hof zijn vooropstelling dat [eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat VGM met het door hem uitgevoerde onderzoek en de door hem uitgegeven Opinie, ook indien de eerder genoemde bijzondere omstandigheden in aanmerking worden genomen, onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld. Daarin ligt besloten de verwerping van de stellingen van [eiser] dat VGM vanwege de tegenover hem te betrachten zorg zijn onderzoek en de verantwoording daarvan in de Opinie conform de door hem verdedigde wetenschappelijke methode had moeten uitvoeren.
2.8
Bij de toetsing in cassatie van ’s hofs oordeel over de door VGM betoonde zorg dient het volgende voorop te worden gesteld. Welke zorg in een gegeven geval tegenover een ander is te betrachten is een vraag bij de beantwoording waarvan de omstandigheden van het betrokken geval een belangrijke rol spelen. Dat heeft, cassatietechnisch gezien, tot gevolg dat het antwoord vaak een oordeel vormt met een hoog feitelijk karakter, zodat de ruimte voor toetsing van dat oordeel in cassatie beperkt is.
2.9.1
Er spelen in de onderhavige zaak omstandigheden – het gezag van VGM op het vlak van authenticatie van kunstwerk van Van Gogh en de grote financiële belangen aan de zijde van [eiser] bij het Schilderij – die nopen tot het betrachten door VGM van meer zorg aan authenticatie-onderzoek met betrekking tot het Schilderij. Hierboven in 2.6 is al vermeld dat het hof dit heeft onderkend.
2.9.2
Het door VGM uitgevoerde authenticatie-onderzoek is niet (ten volle) uitgevoerd en in de Opinie verantwoord conform de wetenschappelijke methode zoals door [eiser] omschreven. Niettemin acht het hof door [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat het authenticatie-onderzoek dat VGM met betrekking tot het Schilderij heeft uitgevoerd, en de verantwoording ervan in de Opinie onvoldoende zijn geweest. Daarbij neemt het hof, zoals uit het hierboven in 2.7 weergegeven citaat uit rov. 3.2 blijkt, in aanmerking wat hem omtrent het door VGM uitgevoerde onderzoek, de verantwoording daarvan door VGM in de Opinie en de opstelling van VGM tegenover opvattingen en informatie van derden is gebleken. Een en ander levert een sterk feitelijk geaard oordeel op, waarvan niet gezegd kan worden dat het onbegrijpelijk is. In verband met dit laatste is het volgende van belang. Het hof stelt in rov. 3.2 vast - welke vaststelling in cassatie onbestreden is gebleven -, dat VGM bij het onderzoek van het Schilderij de herkomst, de iconografie en de stijl ervan heeft beoordeeld, zich heeft verdiept in de schildertechniek, het doek, de gebruikte kleuren, de handtekening en de bijzonderheden van het schilderij (zoals de overgedragen verf) en het Schilderij heeft vergeleken met hetgeen bekend is van het werk van Van Gogh. Gesteld noch gebleken is dat VGM, bij wie bijzondere kennis van Van Gogh en diens werk aanwezig mag worden geacht, met het uitvoeren van het onderzoek op deze voet niet tot verantwoorde conclusies heeft kunnen komen. Ook is niet gesteld en gebleken dat het (geheel) aanhouden van de door [eiser] verdedigde wetenschappelijke methode waarschijnlijk geleid zou hebben tot bevindingen bij VGM die VGM tot andere inzichten en meningen met betrekking tot de authenticiteit van het Schilderij zouden hebben kunnen brengen. Verder is – in cassatie ook niet bestreden – gebleken dat VGM openstond voor andere inzichten en opvattingen, dus het onderzoek niet met oogkleppen op heeft uitgevoerd of geen bereidheid heeft gehad zijn eigen bevindingen te heroverwegen. De Opinie acht het hof summier maar voldoende duidelijk, begrijpelijk en innerlijk consistent. Dat oordeel is als zodanig niet als onbegrijpelijk bestreden. Dat de Opinie hiermee niet aan alle eisen van de door [eiser] verdedigde wetenschappelijke methode voldoet, impliceert nog niet dat VGM met de Opinie zoals opgesteld onvoldoende zorg jegens [eiser] heeft betracht. Gesteld noch gebleken is dat hij reeds door de wijze van verantwoording van het onderzoek in de Opinie is benadeeld.
2.10
Het voorgaande voert tot de slotsom dat onderdeel 2 geen doel treft.
Onderdeel 3
2.11
In onderdeel 3 wordt opgekomen tegen de vaststelling van het hof in rov. 3.2 “dat het VGM zich heeft verdiept in de schildertechniek, het doek, de gebruikte kleuren, de handtekening en de bijzonderheden van het schilderij”, meer in het bijzonder tegen het gebruik van het woord “verdiept”. Dat woord wordt opgevat als zich ernstig gewijd hebben aan de studie van genoemde aspecten. Daarvoor is echter, zo wordt betoogd, geen grondslag in der stukken te vinden. VGM heeft zelf gesteld alleen visueel onderzoek te hebben verricht en niet tevens aanvullend technisch onderzoek.
2.12
Met het woord ‘verdiept’ brengt het hof tot uitdrukking dat er sprake is geweest van een nauwkeurig aandacht schenken door VGM aan de door het hof genoemde aspecten van het Schilderij. Dat genoemde aspecten niet nauwkeurig kunnen worden onderzocht bij een visueel onderzoek valt niet in te zien en wordt niet nader toegelicht. En, zoals hierboven al opgemerkt, is evenmin gesteld of gebleken dat het aanhouden van de door [eiser] verdedigde wetenschappelijke methode VGM tot andere inzichten en meningen met betrekking tot de authenticiteit van het Schilderij zou hebben kunnen brengen.
2.13
Ook onderdeel 3 is gedoemd te falen.
3. Conclusie
Geconcludeerd wordt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑12‑2016
. Verwezen wordt naar enkele vindplaatsen in de conclusie van antwoord van VGM in eerste aanleg. Onvermeld blijft wat VGM bij gelegenheid van de comparitie van partijen bij de rechtbank en in appel in met name 33 van haar memorie van antwoord over het onderzoek heeft opgemerkt.