Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district 's-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2016122974, sluitingsdatum 2 juni 2016, pg. 1 tot en met 99. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 18-09-2019, nr. 20-001015-18
ECLI:NL:GHSHE:2019:3454
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-09-2019
- Zaaknummer
20-001015-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:3454, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑09‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1569
- Wetingang
Uitspraak 18‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Incident bij het AZC te Overloon, gemeente Boxmeer, op 30 mei 2016. Het hof legt aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren voor het bedreigen van drie politieambtenaren door middel van het in hun richting gooien van een stuk glas en van drie medewerkers van het COA, onder meer door het vernielen van ruiten en het forceren van deuren en het zich in de richting van die medewerkers bewegen, terwijl zij zich vanwege de ontstane dreiging in een kamer hadden teruggetrokken en die hadden gebarricadeerd. Vanwege de bijzondere ernst en het gewelddadig karakter van de bewezen verklaarde feiten legt het hof een hogere straf op dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf en de door de rechtbank opgelegde straf.
Parketnummer : 20-001015-18
Uitspraak : 18 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 maart 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-865061-16 en 01-860327-17, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat, meermalen gepleegd (feit 1 parketnummer 01-865061-16) en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken (feit 2 parketnummer 01-865061-16) alsmede ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, meermalen gepleegd (parketnummer 01-860327-17) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft:
- -
zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- -
een verweer met betrekking tot de straf gevoerd;
- -
de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet inhoudelijk betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 01-865061-16: 1. hij op of omstreeks 30 mei 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan één of meer opsporingsambtena(a)r(en) (hoofdagenten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (een) stuk(ken) glas ter hand heeft genomen en/of dat/die stuk(ken) glas in de richting van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, een of meer opsporingsambtena(a)r(en), (te weten hoofdagent(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] ), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat, immers is verdachte in de richting van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] gelopen en/of heeft opzettelijk dreigend een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp getoond en/of ter hand genomen en/of zichzelf met het mes, althans met dat op een mes gelijkend voorwerp verwond en/of (een) stuk(ken) glas ter hand genomen en/of dat/die stuk(ken) glas in de richting van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] gegooid;
2.hij op of omstreeks 30 mei 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, opzettelijk en wederrechtelijk (een) ruit(en) en/of (een) deur(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
In de zaak met parketnummer 01-860327-17: hij op of omstreeks 30 mei 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstond en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen aldaar
- (een) ruit(en) vernield in/van het pand waarin die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 2] zich bevonden en/of
- (een) snijdende beweging bij en/of in de richting van zijn hals gemaakt en/of
- één of meer deuren van genoemd pand geforceerd en/of
- een prullenbak tegen (een) deur(en) gegooid en/of met een prullenbak tegen (een) deur(en) geslagen en/of
- zich (schreeuwend) in de richting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] bewogen (welke [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] zich in een kamer bevonden welke ze hadden gebarricadeerd) en/of (daarbij) die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] dreigend de woorden toegevoegd "fuck Holland, fuck COA", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 01-865061-16 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-865061-16 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 01-860327-17 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 01-865061-16: 1. hij op 30 mei 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, opsporingsambtenaren, te weten hoofdagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte in de richting van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] gelopen en/of heeft opzettelijk dreigend een stuk glas ter hand genomen en dat stuk glas in de richting van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] gegooid;
2.hij op 30 mei 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, opzettelijk en wederrechtelijk ruiten en deuren, toebehorende aan het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
In de zaak met parketnummer 01-860327-17: hij op 30 mei 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft de verdachte toen aldaar een snijdende beweging bij zijn hals gemaakt en [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en [benadeelde 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen aldaar
- ruiten vernield in/van het pand waarin die [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en die [benadeelde 2] zich bevonden en
- deuren van genoemd pand geforceerd en
- een prullenbak tegen een deur gegooid en/of met een prullenbak tegen een deur geslagen;
- zich in de richting van die [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en [benadeelde 2] bewogen, welke [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zich in een kamer bevonden welke ze hadden gebarricadeerd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen1.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
Alle bewijsmiddelen gelden ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten, voor zover zij daar, blijkens de inhoud ervan, betrekking op hebben. De aanduiding van de feiten zoals tussen haakjes vermeld is slechts bedoeld voor de leesbaarheid van het geheel.
1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2016 (pg. 27-29), proces-verbaalnummer PL2100-2016120478-6, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , allen hoofdagent van politie:
Op 30 mei 2016 omstreeks 19.00 uur kregen wij, verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 1] , de melding om te gaan naar het Asielzoekerscentrum gelegen aan de Stevensbeekseweg 14A te Overloon. Aldaar zou een manspersoon met een prullenbak een ruit hebben vernield. Tevens zou de man helemaal door het lint gaan.
Omstreeks 19.15 uur kwamen wij ter plaatse. Wij werden gestuurd naar het kantoorgebouw van het Centraal Orgaan Asielzoekers, hierna te noemen COA. Wij zagen een manspersoon staan met een ontbloot bovenlijf, tezamen met een groep van ongeveer 8 mensen. Wij zagen dat een ruit van een deur vernield was en dat er scherven van glas op de grond lagen. Wij zagen dat een metalen prullenbak nabij de vernielde deur lag.
Wij naderden de man met het ontblote bovenlijf, hierna te noemen de verdachte, en wij zagen dat hij een glasscherf in zijn rechterhand hield. Wij zagen dat hij dit stuk glas nabij zijn hals hield. Wij zagen dat het stuk glas ongeveer 15 à 20 centimeter groot was. Wij hoorden en zagen bij het benaderen van de verdachte dat hij luidkeels schreeuwde. (...) Wij zagen dat er een manspersoon uit de groep stapte en in onze richting kwam lopen. Wij hoorden dat de man zich aanbood als vertaler. Wij kregen van de man te horen dat hij zowel de Engelse taal alsmede de Syrische taal machtig was.
Wij zagen dat een vrouw constant naast de verdachte stond. Wij hoorden van de vertaler dat dit zijn vrouw was (het hof begrijpt: de vrouw van de verdachte).
Wij zagen dat er een steeds grotere groep mensen zich verzamelden rondom de verdachte. (...) Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , hebben meerdere keren aangeboden om in gesprek te gaan met de verdachte (...). Wij hoorden dat de verdachte het hier niet mee eens was en opnieuw agressief reageerde in onze richting, waarbij hij het stuk glas weer tegen zijn borst en hals drukte. (...)
Wij zagen dat hij zijn vrouw met zijn linkerarm omarmde en met het stuk glas in zijn rechterhand in de richting van zijn vrouw en kind bewoog. Wij zagen dat de dreiging naar zijn vrouw en kind was gericht. Wij zagen dat de verdachte met de glasscherf ter hoogte van de rechterborst van de vrouw kwam. Wij zagen dat de glasscherf rakelings langs het hoofd van de baby ging. (...)
Wij zagen dat de verdachte in onze richting kwam lopen. Wij zagen dat de verdachte gooibewegingen in onze richting begon te maken. Wij zagen dat de verdachte de glasscherf gericht onze kant op gooide. Wij zagen dat de verdachte op dat moment op ongeveer 10 meter afstand stond. Wij zagen dat het stuk glas de hand van de verdachte verliet en wij zagen dat het stuk glas vanuit ons standpunt gezien naar rechts afboog. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat het stuk glas op een afstand van minder dan een meter rechts langs mij voorbij vloog. Wij, verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 1] , voelden ons hierdoor allen bedreigd.
Wij zagen dat de verdachte zichzelf met een mes begon te snijden op zijn rug, borst en linker bovenarm. Wij zagen dat er door deze snijbewegingen letsel ontstond aan het lichaam van de verdachte. Wij zagen dat het letsel bestond uit diverse sneden waar bloed uit stroomde.
De verdachte is op een later tijdstip door de onderhandelaars op artikel 3 (het hof begrijpt: van de Politiewet) meegenomen naar het politiebureau te Boxmeer, waar de verdachte later is aangehouden voor de strafbare feiten.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2016 (pg. 35-36), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van politie:
Op 30 mei 2016 was ik betrokken bij het incident wat zich afspeelde op het Asielzoekerscentrum te Overloon. Ik was ten tijde van het incident in uniform gekleed en zodanig herkenbaar als politieagent. Ik verwijs hierbij naar het eerder opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, BVH 201620478-6.
Ik zag dat de verdachte het stuk glas in zijn rechterhand hield. Ik zag dat de verdachte voordat hij het stuk glas gooide meerdere malen dreigde het glas te gooien in onze richting. Ik zag dat hij dat deed door zijn rechterarm naar achter te halen. Ik zag dat de verdachte het stuk glas met volle overgave in mijn richting en in de richting van mijn collega's gooide. Ik zag dat hij dat deed door zijn rechterarm naar achter te halen en hij kracht bijzette door met zijn linkerarm in onze richting te wijzen. Ik zag dat de verdachte op dat moment op ongeveer 10 meter afstand van mij stond. Ik voelde mij bedreigd door het gooien van het glas. Buiten een steekwerend vest droeg ik geen bescherming.
Ik zag dat het stuk glas dat de verdachte gooide een driehoek betrof van ongeveer 5 bij 5 bij 5 centimeter. Het betreft een schatting, het kan ook iets groter zijn geweest.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2016 (pg. 39-40), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie:
Op 30 mei 2016 was ik, verbalisant [verbalisant 2] , betrokken bij het incident aan de Stevensbeekseweg 14a te Overloon. Aldaar is het Asielzoekerscentrum gevestigd. Dit proces-verbaal is een aanvulling van het eerder opgemaakte proces-verbaal van bevindingen welke is vastgelegd onder 2016120478-6.
Ik wil nader toelichten waar de bedreiging uit bestond welke door de verdachte werd geuit. Ik stond samen met verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] op een afstand van zo'n 8 à 10 meter. Deze afstand varieerde constant, doordat de verdachte naar ons toe liep, maar soms ook weer van ons weg liep.
Ik heb voor de duur van tenminste 45 minuten contact gehad met de verdachte. Dit contact verliep door een derde persoon, welke fungeerde als een Syrisch-Engelse tolk. In de tientallen minuten dat het gesprek gaande was, merkte ik dat de verdachte steeds meer eisen ging stellen.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb tenminste acht maal aangegeven dat een gesprek mogelijk is met een medewerker van het COA echter zonder glasscherven dan wel andere wapens. Ik zag dat de verdachte weer agressief reageerde en zijn glas in de richting van zijn lichaam bracht. Ik zag dat het een glasscherf betrof met een scherpe punt. Ik zag dat er letsel ontstond in de vorm van krassen op de huid en lichte snede in de huid.
Ik zag dat de agressie die de verdachte in zich had zich verplaatste naar omstanders. Ik zag dat hij begon te roepen. Ik zag dat de verdachte ongedurig op en neer liep. Ik zag dat hij in het rokersgebouwtje een voorwerp in zijn broekzak stopte. Ik zag dat er een glimmend, vermoedelijk metalen lemmet zichtbaar was. Ik had het vermoeden dat het een mes betrof door de vorm die het voorwerp had. Het lemmet schat ik rond de 15 centimeter lengte. (…)
Ik zag dat de verdachte een glasscherf in zijn hand had en het mes ondertussen in zijn rechter broekzak had gedaan. Ik zag dat de verdachte opnieuw wild om zich heen bewoog. Ik zag dat hij zijn vrouw vastpakte en deze ook bedreigde met de glasscherf. Ik schrok hier behoorlijk van aangezien de vrouw nog een baby op haar arm had. Ik zag dat de glasscherf dicht bij het gezichtje van de baby werd gehouden. De verdachte hield tijdens deze gedraging zijn vrouw stevig vast door zijn linkerarm om haar heen te klemmen, ter hoogte van haar nek. We riepen dat hij dit niet moest doen. Ik zag dat de verdachte reageerde en in onze richting stapte en op een afstand van nog geen 10 meter voor ons kwam staan. Ik voelde me door zijn houding en de voorwerpen die hij bij zich had bedreigd. Deze angst was voor mijzelf, mijn mede verbalisanten, maar zeker voor de omstanders.
Ik had het idee dat hij steeds een stap verder ging in zijn bedreigende gedrag. Ik zag dat de volgende gebeurtenissen zich in snel tempo opvolgden. Ik zag dat hij de glasscherf boven zijn hoofd bracht en deze na een aantal keer dreigen daadwerkelijk gooide. Ik zag dat deze glasscherf als een soort werpster richting mij en verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] werd gegooid. Ik zag de glasscherf door de lucht vliegen en door zijn driehoekige vorm afdraaien in de lucht. Ik zag dat de glasscherf langs verbalisant [verbalisant 1] vloog op nog geen meter afstand. Ik hoorde dat de glasscherf met kracht op de grond uiteen spatte. Ik voelde me op dat moment zeer bedreigd. Ik hoorde dat de man opnieuw begon te schreeuwen en zag dat hij het mes uit zijn broekzak haalde. De man sloeg compleet door en begon zichzelf de snijden. Ditmaal ontstonden er diepe sneden waar bloed uitkwam.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2016 (pg. 42-43), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie:
Op 30 mei 2016 omstreeks 19.00 uur was ik, verbalisant [verbalisant 1] , samen met collega [verbalisant 2] doende met algemene noodhulp surveillance. Ik was in herkenbaar uniform gekleed. Op genoemde dag en tijd was ik betrokken bij het incident wat zich afspeelde op het Asielzoekerscentrum te Overloon. Ik verwijs hierbij naar het eerder opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, PL2100-2016120478-6. Naar aanleiding van deze bevindingen maak ik een aanvullend proces-verbaal van bevindingen op.
Ik zag dat de verdachte gedurende langere tijd een grote glasscherf in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij deze glasscherf tegen zijn borst en hals drukte. Op een gegeven ogenblik zag ik dat de verdachte een op een mes gelijkend voorwerp in zijn rechterhand vasthad. Ik kreeg het gevoel dat de verdachte meer onberekenbaar werd. Dit gevoel werd bevestigd doordat de verdachte met het mes zichzelf begon te verminken. Ik zag dat hij met dit mes snijbewegingen maakte over zijn borst en zijn linker bovenarm. Ik zag dat hierdoor oppervlakkige krassen ontstonden. Ik zag dat de verdachte steeds agressiever werd in de richting van mij en mijn collega's.
Op een later moment gooide de verdachte een glasscherf in de richting van mij en collega's. Ik zag dat hij de glasscherf in zijn rechterhand hield. Ik zag dat het een glasscherf betrof van ongeveer het formaat van de handpalm van de verdachte. Ik zag dat de verdachte omstanders aan de kant duwde om vrij zicht te hebben op mij en mijn collega’s. Ik zag dat de verdachte bewegingen maakte om de glasscherf in onze richting te gooien. Ik zag dat hij zijn rechterarm naar achteren haalde. Ik zag dat hij met kracht de glasscherf in onze richting gooide. Ik voelde me bedreigd door het gooien van het glas. Dit komt mede doordat ik alleen een steekwerend vest als bescherming aan had. Ik zag dat de verdachte na het gooien van de glasscherf weer het mes in zijn linkerhand vast had. Ik zag dat hij met het mes snijbewegingen over zijn borst en linker bovenarm maakte. Ik zag dat hij het mes met kracht op zijn huid zette en in zijn huid sneed.
5. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2016 (pg. 77-79), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 3]:
Ik doe aangifte van bedreiging. Op 30 mei 2016 omstreeks 19.15 uur kwam ik naar aanleiding van een melding aan bij het AZC te Overloon, gelegen aan de Stevensbeekseweg 14a te Overloon, binnen de gemeente Boxmeer. Ik was daar als politieagent en in uniform gekleed. Ik was daar samen met twee collega's.
Ter plaatse werden wij door medewerkers van de beveiliging van het AZC gewezen in de richting van het COA gebouw. Wij zagen rechts naast het gebouw een man met ontbloot bovenlichaam staan. In de directe omgeving van de man bevond zich een vrouw, via de vertaler werd mij duidelijk dat dit de echtgenote van de man was.
Ik zag dat de man een stuk glas in zijn rechterhand had. Ik zag dat de ruit van de deur naast de man kapot was. Ik zag meerdere glasscherven op de grond liggen. Ik zag dat er een gat in de ruit van de deur zat. Ik zag dat het stuk glas 15 à 20 centimeter groot was en een scherpe punt had.
Ik zag dat de man het stuk glas afwisselend tegen zijn borst en tegen zijn nek aan hield. Ik zag dat hij dat deed op het moment dat wij dichterbij kwamen. Ik zag dat hij met zijn rechterhand het stuk glas enkele centimeters in zijn huid drukte. (...)
Ik zag enkele ogenblikken later dat de man een mes in zijn handen had. Ik zag dat hij met dit mes snijbewegingen maakte over zijn borst en linkerarm waardoor krassen ontstonden. De man was verbaal erg agressief in mijn richting en in de richting van mijn collega's. Ik voelde mij bedreigd doordat ik en mijn collega's hierdoor de situatie op dat moment niet onder controle hadden. Wij stonden op dat moment op ongeveer 15 meter afstand van de man. Wij konden niet vluchten. De situatie was te gevaarlijk voor omstanders. (...)
Ik zag dat de man een stuk glas in zijn rechterhand had. Ik zag dat de man zijn vrouw met zijn linkerhand vastpakte en met het glas dreigde ter hoogte van de borst van de vrouw. Ik zag dat de vrouw haar kind vast had. Ik zag dat het stuk glas zich vlak naast het hoofd dan wel de nek van het kind bevond.
Ik zag dat de man dreigde het stuk glas in onze richting te gooien. Ik zag dat hij dat deed door zijn rechterarm naar achter te halen. Ik zag dat hij het stuk glas met volle overgave in mijn richting en in de richting van mijn collega's gooide. Ik zag dat hij dat deed door zijn rechterarm naar achter te halen en hij kracht bijzette door met zijn linkerarm in onze richting te wijzen. Ik zag dat de man op dat moment op dat moment op ongeveer 10 meter afstand van mij stond. Ik zag dat het glas op twee meter afstand aan mijn rechter voorzijde op de grond kwam. Ik voelde mij bedreigd door het glas, mede doordat ik buiten een steekwerend vest geen bescherming droeg die mijn lichaam kon beschermen tegen dit scherpe voorwerp. Ik kon op dat moment niet weg (...)
Ik zag dat de man een mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij snijbewegingen begon te maken. Ik zag dat de man hierdoor gewond raakte. Ik zag namelijk krassen op zijn lichaam welke direct begonnen te bloeden.
Gezien de handelingen die de man verrichtte, hebben mijn collega en ik besloten om de man aan te houden. Dit mede door de dreiging die de man uitte in mijn richting, maar ook in de richting van zichzelf en anderen. (...) Ik voelde mij door de situatie waar de man mij in bracht ontzettend bedreigd. Ik had het gevoel dat de man mij daadwerkelijk lichamelijk letsel zou toebrengen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
6. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juni 2016 (pg. 81-83), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 2]:
Ik doe aangifte van bedreiging, gepleegd op 30 mei 2016 te Overloon, binnen de gemeente Boxmeer. Ik had de volle overtuiging dat de verdachte mij of andere personen zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen dan wel gevaar zou veroorzaken voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Op 30 mei omstreeks 19.15 uur was ik werkzaam als politieagent binnen het basisteam Cuijk. Ik kreeg het verzoek om te rijden naar Overloon, het asielzoekerscentrum.
Ik ben samen met verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] in de richting van de aangewezen man met ontbloot bovenlichaam gelopen. Ik zag een metalen prullenbak in meerdere delen op de grond liggen. Ik zag verder dat er een deur, welke gedeeltelijk was voorzien van glas, was vernield. Ik zag dat er een groot gat in de ruit zat. Ik zag dat de gehele vloer was bezaaid met glasscherven. Ik zag dat de man een glasscherf in zijn handen had. Hij droeg deze als een steekwapen. Ik zag namelijk dat hij de glasscherf met de grootste punt naar boven droeg, zodat het gebruikt kan worden als steekvoorwerp. Ik zag dat de man meerdere glasscherven in zijn handen had en deze af en toe wisselde.
Ik zag dat de man de grootste glasscherf tegen zijn ontblote bovenlichaam zette. Ik zag dat hij de glasscherf met kracht in zijn huid duwde. Ik zag dat hij de glasscherf op onder andere zijn schouder en borstkas plaatste. Ook heeft hij meerdere malen de glasscherf nabij zijn nek en hals gehouden. Ik wilde de man zo spoedig mogelijk kalmeren zodat het niet verder zou escaleren. Ik probeerde de verdachte te kalmeren door met hem in gesprek te blijven. Ik merkte echter dat de man niet luisterde naar wat wij aan hem vroegen. Ik heb hem tenminste achtmaal gevraagd om de glasscherven weg te leggen. Hier gaf hij geen gehoor aan. (...)
Ik zag dat de man een mes in zijn handen had. Ik zag dat hij het mes in zijn broekzak stopte. Ik zag dat hij weer teruggreep naar de glasscherf en met zijn linkerarm zijn vrouw vastpakte. Ik zag dat hij de glasscherf op de borst van zijn vrouw zette. Dit was op nog geen 10 centimeter van het hoofdje van de baby. Ik voelde me hierdoor bedreigd. Ik had op dat moment de overtuiging dat hij letsel zou toebrengen aan zijn vrouw of kind.
Ik voelde me gedwongen tot handelen en wilde als verbalisant ingrijpen maar stond daarvoor te ver weg. Ik schat de afstand zo'n 10 à 12 meter. Ik wilde naar voren om de man te doen stoppen. Ik zag echter dat hij hierop reageerde door te dreigen de glasscherf in onze richting te gooien. Ik voelde me door zijn houding en gedrag zeer bedreigd. Ik kon niet weg omdat er omstanders voor mij stonden en collega's achter mij. Ik zag dat de verdachte de glasscherf met kracht in onze richting gooide. Ik zag dat dit op een afstand van 10 meter gebeurde. Ik had enkel een veiligheidsvest aan waardoor enkel mijn borstkas was beschermd tegen het glas dat werd gegooid. Ik voelde me bedreigd door deze situatie.
Ik zag dat deze glasscherf als een soort werpster richting mij en verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] werd gegooid. Ik zag de glasscherf door de lucht vliegen en door zijn driehoekige vorm afdraaien in de lucht. Ik zag dat de glasscherf op nog geen meter afstand langs verbalisant [verbalisant 1] vloog. Ik hoorde dat de glasscherf met kracht op de grond uiteen spatte. Ik voelde me op dit moment zeer bedreigd. De man bracht niet enkel meer zichzelf in gevaar, maar ook omstanders, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] en mijzelf.
Ik voelde mij bedreigd door de situatie die de verdachte had gecreëerd.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
7. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juni 2016 (pg. 85-87), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 1]:
Ik doe aangifte van bedreiging, gepleegd op 30 mei 2016 te Overloon, binnen de gemeente Boxmeer. Ik had de volle overtuiging dat de man mij of andere personen zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen dan wel gevaar zou veroorzaken voor de veiligheid van personen of goederen.
Op 30 mei 2016 omstreeks 19.00 uur was ik werkzaam als politieagent. Ik kreeg het verzoek om te gaan naar het Asielzoekerscentrum te Overloon. Aldaar zou een man aan het doordraaien zijn. Omstreeks 19.15 uur kwam ik ter plaatse. Ik ben samen met collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in de richting gelopen van de man met het ontblote bovenlichaam. Ik zag dat een ruit van gebouw 7 was vernield. Ik zag dat er een groot gat in de ruit zat. Ik zag dat er grote glasscherven op de grond lagen. Ik zag dat een zware metalen prullenbak in delen op de grond lag. Ik zag dat de prullenbak gebruikt was om de ruit in te gooien. (...)
Ik zag dat de man een glasscherf in zijn handen had. Ik zag dat hij de glasscherf in zijn handen had als een steekwapen. Ik zag dat de man de glasscherf tegen zijn ontblote bovenlichaam zette. Ik zag dat hij de glasscherf met kracht in zijn huid duwde. Ik zag dat hij de glasscherf op onder andere zijn schouder en borstkas plaatste. Ik zag dat hij de glasscherf meerdere malen nabij zijn nek en hals hield. Ik voelde me door zijn houding ongemakkelijk. Ik hoorde dat mijn collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 2] middels een vertaler in gesprek waren met de man om hem te kalmeren. Ik hoorde dat mijn collega's meerdere keren vroegen of de man het glas wilde wegleggen. Ik zag dat de man het glas bleef vasthouden en zeer boos reageerde op onze aanwezigheid.
Ik zag dat er een vrouw met een kind op haar arm naast de man stond. Ik hoorde van mijn collega's dat dit de vrouw van de man betrof. (...) Ik zag dat de man een mes in zijn handen had. Ik zag dat hij het mes in zijn rechter broekzak stopte. Ik zag dat hij weer teruggreep naar de glasscherf en met zijn linkerarm zijn vrouw vastpakte. Ik zag dat hij de glasscherf op de borst van zijn vrouw zetten. Dit was op nog geen 10 centimeter van het hoofdje van de baby.
Ik voelde me gedwongen tot handelen en wilde als verbalisant ingrijpen maar stond daarvoor te ver weg. Ik schat de afstand zo'n 10 à 12 meter. Ik stapte naar voren om de man te doen stoppen. Ik zag echter dat hij hierop reageerde door te dreigen de glasscherf in onze richting te gooien. Ik zag dat hij zijn rechterarm naar achteren haalde. Ik voelde me door zijn houding en gedrag zeer bedreigd. Ik kon niet weg omdat er omstanders voor mij stonden en collega's achter mij. (...) Ik was samen met collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 2] in de situatie gekomen dat er gehandeld moest worden, omdat de man steeds agressiever werd en er gevaar ontstond voor ons en de omstanders. Ik zag dat de man op ongeveer 10 meter afstand stond op het moment dat hij de glasscherf gooide. Ik had geen mogelijkheid om weg te komen en hoopte dat ik niet geraakt werd door de glasscherf. Ik had ter bescherming enkel een veiligheidsvest aan waardoor alleen mijn borstkas was beschermd tegen het glas dat werd gegooid. Ik voelde me bedreigd door deze situatie.
Ik zag dat de glasscherf in mijn richting werd gegooid. Ik zag dat de glasscherf rechts van mij voorbij vloog en op nog geen meter afstand op de grond terecht kwam. Ik hoorde dat de glasscherf met kracht op de grond uiteen spatte. Ik voelde me zeer bedreigd. Ik zag dat de man niet meer alleen zichzelf, maar ook omstanders en mijn collega's in gevaar bracht.
Ik zag dat de man het mes weer in zijn rechterhand vastpakte. Ik zag dat de man extreem begon te reageren op de situatie. Ik hoorde de man luid schreeuwen. Ik zag dat de man zichzelf begon te snijden in zijn borstkas en linker bovenarm. (...) Ik ben geschrokken van het voorval omdat de situatie steeds verder escaleerde en ik het gevoel had dat ik niet weg kon.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
8. De proces-verbaal verhoor van getuige, bevattende de verklaring van [getuige], afgelegd op 5 december 2017 ten overstaan van de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant, voor zover inhoudende:
Mij wordt gevraagd of ik herinneringen heb aan een incident op 30 mei 2016 op het AZC te Overloon.
Mij wordt gezegd dat er op die dag een incident zou zijn geweest, waarbij er met glas naar de politie zou zijn gegooid en dat de politie zou zijn bedreigd. Nu u mij dat vertelt, kan ik mij dat incident weer herinneren. Ik was buiten en heb gezien dat een man glas in de richting van de politie gooide.
Ik heb ook gezien dat die man glas langs zijn hals haalde.
Ik begreep tijdens het vertalen dat er een probleem zou zijn (…). Die man zou ook dingen van het COA kapot hebben gemaakt. Ik heb geprobeerd die man over te halen zich over te geven aan de politie. Het was een heftig gesprek.
(ten aanzien van het bewezen verklaarde in de zaak met parketnummer 01-865061-16 onder 2 en in de zaak met parketnummer 01-860327-17)
9. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2016 (pg. 89-91), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 1]:
Ik doe aangifte van bedreiging, gepleegd op 30 mei 2016 te Overloon, binnen de gemeente Boxmeer. Ik ben COA medewerkster op het asielzoekerscentrum gelegen aan de Stevensbeekseweg 14a te Overloon. Op 30 mei 2016 omstreeks 19.00 uur was ik aan het werk op het asielzoekerscentrum. Ik was in dienst met mijn collega's [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .
Omstreeks 19.00 uur waren wij allemaal in het COA gebouw, gebouw 7. Ik hoorde opeens hard gebonk op de toegangsdeur. Dit betreft de toegangsdeur die wij zelf gebruiken om het gebouw binnen te komen. Deze deur wordt niet gebruikt door de bewoners van het asielzoekerscentrum. Deze toegangsdeur is van buiten niet open te maken.
Ik ben vervolgens samen met mijn collega [benadeelde 4] naar de toegangsdeur gelopen om te kijken wie er op de deur bonkte. Ik zag vervolgens dat er een bewoner op de deur aan het bonken was. Ik zag dat deze bewoner meneer [verdachte] betrof. Hij woont in gebouw 9 op de begane grond (...)
Wij maakten vervolgens de deur open. Ik zag dat [verdachte] agressief gedrag vertoonde. Ik zag dat hij een erg boze blik in zijn ogen had en hij riep erg hard. (...) Ik hoorde dat [verdachte] bij alles wat hij zei zijn stem verhief. (...) Ik zag dat [verdachte] helemaal flipte. Wij vonden het gedrag van [verdachte] zeer dreigend op ons overkomen. Wij hebben daarom de deur weer dichtgedaan en zijn vervolgens meteen weggelopen naar binnen toe, zodat wij uit het zicht waren. Ik zag nog wel dat [verdachte] om zich heen keek of hij iets kon pakken.
Wij zijn naar de computerruimte gegaan. Vanuit de hal van de computerruimte keek ik af en toe wat er gebeurde bij de toegangsdeur.
Ik zag dat [verdachte] een grote staande asbak in zijn handen had. Ik zag dat hij met kracht de asbak tegen de ruit van de toegangsdeur aan sloeg. Ik zag dat [verdachte] maar door bleef gaan met tegen de ruiten slaan. Op een gegeven moment ontstond er bij mij een angstgevoel. Dit omdat het duidelijk was dat [verdachte] naar binnen wilde komen om ons iets aan te doen. [verdachte] bleef maar tegen de deur slaan en ik had het idee dat hij echt naar binnen wilde. Op een gegeven moment hoorde ik het slaande geluid van de deuren dichterbij komen. Ik hoorde dat [verdachte] inmiddels al de wachtruimte binnen was gekomen. Ik voelde mij echt bedreigd. Wij hebben de deur naar de computerruimte vervolgens met een kast gebarricadeerd. (...) Totdat de politie er was, is [verdachte] constant bezig geweest om bij ons te komen. (...) Ik heb mijzelf gedurende de hele situatie ernstig bedreigd gevoeld door [verdachte] .
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
10. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2016 (pg. 93-95), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 3]:
Ik doe aangifte van bedreiging, gepleegd op 30 mei 2016 te Overloon, binnen de gemeente Boxmeer. Gisteren heeft er tijdens mijn werkzaamheden als medewerkster van COA een situatie voorgedaan waarin ik mij bedreigd voelde. Ik was bang dat mij iets aangedaan werd. Niemand had het recht of toestemming dit feit te plegen.
Op 30 mei 2016 was ik samen met mijn collega [benadeelde 2] (het hof begrijpt: [benadeelde 2] ) bij de receptie van het AZC te Overloon. (...) [benadeelde 2] had een persoon, dit bleek meneer [verdachte] te zijn, verteld dat hij zelf contact moest opnemen met de politie, die eigenlijk wilde dat de COA dit voor hem deed. (…) [verdachte] werd boos en begon van alles te roepen. (….) [benadeelde 2] en ik zijn hierop naar gebouw 7 gelopen en hebben niet meer op de heer [verdachte] gereageerd.
Omstreeks 18.55 uur zag ik dat [verdachte] eraan kwam. Ik heb meteen de deur op slot gedraaid omdat ik het niet vertrouwde. Ik heb toen ook nog collega's opgeroepen omdat ik hoorde dat [verdachte] op de ramen en deur aan het slaan was. Omdat wij [verdachte] zo hoorden bonken, zijn wij naar een andere kamer gegaan. Daar kwam ik samen met [benadeelde 2] , [benadeelde 1] (het hof begrijpt: [benadeelde 1] ) en [benadeelde 4] (het hof begrijpt: [benadeelde 4] ). Toen wij daar zaten, hoorden wij [verdachte] nog steeds bonken. Tussen ons en [verdachte] zaten vier deuren die op slot konden en de vijfde deur was van de kamer. Wij hoorden dat hij diverse deuren doorbrak en bij ons in de buurt kwam. Toen we de laatste deur kapot hoorden gaan, voelde ik mij bedreigd. Ik was bang wat er zou gebeuren als [verdachte] door de laatste deur zou breken. Wij hebben zelfs nog een kast voor de deur geschoven zodat hij het nog moeilijker zou krijgen om bij ons te komen.
[benadeelde 2] belde op dat moment voor de tweede keer met de politie, die toen ook ter plaatse kwamen voor het gebouw. Toen is [verdachte] vertrokken naar buiten.
Ik zag later dat de kantine overhoop gehaald was en dat er drie deuren vernield waren. Twee van deze deuren hadden kapot glas en van de derde was het slot kapot gebroken.
Ik vond de gehele situatie bedreigend voor mij. Toen ik [verdachte] op de deuren hoorde bonken en doorbreken, was ik bang. Ik was bang dat [verdachte] mij iets aan zou doen als hij bij ons kwam.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
11. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2016 (pg. 97-99), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 2]:
Ik doe aangifte van bedreiging tegen het leven gericht, gepleegd op 30 mei 2016 te Overloon, binnen de gemeente Boxmeer. Bij mij bestond de overtuiging dat de verdachte zijn bedreigingen werkelijk ten uitvoer zou kunnen leggen.
Op 30 mei 2016 was ik werkzaam als woonbegeleider binnen het COA van het asielzoekerscentrum te Overloon. Toen ik met mijn collega [benadeelde 3] gebouw 6 uitliep, kwam de heer [verdachte] naar ons toe gelopen. [verdachte] gaf aan dat zijn telefoon een tijdje terug door de politie in beslag was genomen en hij wilde graag zijn telefoon terug. Ik gaf aan dat wij als COA er niks aan konden doen dat zijn telefoon in beslag was genomen. [verdachte] werd boos en begon mij en mijn collega uit te schelden. Vervolgens zag ik dat de heer [verdachte] met zijn wijsvinger naar zijn nek wees en een snijdende beweging maakte. Het leek erop alsof hij met zijn vinger zijn nek aan het doorsnijden was.
Hierop ben ik samen met mijn collega [benadeelde 3] teruggelopen naar gebouw 7, het gebouw van het COA waar de kantoren zitten. Wij liepen naar gebouw 7 en wij draaiden de deuren op slot.
Hierna ben ik weer verder gegaan met mijn werkzaamheden. Ik hoorde van mijn collega’s [benadeelde 4] (het hof begrijpt: [benadeelde 4] ) en [benadeelde 1] (het hof begrijpt: [benadeelde 1] ) dat meneer [verdachte] naar de deur van het kantoor was gekomen. Hij was erg agressief naar [benadeelde 4] en [benadeelde 1] toe.
Omstreeks 18.40 uur was ik aan het werk op mijn kantoor toen ik plotseling een hoop kabaal hoorde. Ik liep naar de gang en zag dat meneer [verdachte] op de deur die toegang verschaft tot de wachtruimte en op de deur die toegang verschaft tot ons kantoor aan het bonken was. Ik zag dat hij allebei zijn vuisten gebald had en met kracht op de deuren sloeg. Ik zag dat door de slagen die hij met zijn vuisten op de deur gaf, de ruiten van de deur kapot gingen. Ik zag meneer [verdachte] staan en ik zag dat hij weer een snijdende beweging maakte met zijn wijsvinger. Ik zag dat hij in mijn richting keek en ik zag dat hij met zijn wijsvinger langs zijn keel gleed. Het leek erop alsof hij met zijn wijsvinger zijn keel aan het doorsnijden was.
Ik zag dat hij vervolgens begon met trappen tegen de deur. Ik zag dat meneer [verdachte] , nadat hij een aantal keren op beide deuren had getrapt, een prullenbak pakte. Ik zag dat hij met deze prullenbak probeerde om binnen te komen. Ik zag dat hij met deze prullenbak tegen beide deuren aansloeg. Ik zag dat meneer [verdachte] naar buiten liep en ik zag dat hij terugkwam met een asbak. Het is een asbak die op een soort voet staat. De voet is gemaakt van gietijzer en weegt ongeveer 15 tot 20 kilo. Ik zag dat meneer [verdachte] de asbak oppakte en ik zag dat hij met de voet tegen de deuren aansloeg. Ik zag dat de ruiten verder kapot gingen.
Ik liep samen met [benadeelde 4] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] naar een kantoor en wij deden de deur op slot. Er zitten in het kantoor twee deuren. De andere deur, die niet op slot kon, hebben wij gebarricadeerd door een kast voor de deur te zetten. In het kantoor hebben wij meteen de politie gebeld. Wij hadden vervolgens geen zicht meer op meneer [verdachte] . Wij hoorden nog wel een hoop kabaal.
Ik voelde mijzelf deze gehele situatie bedreigd. Vooral toen ik mijzelf opsloot, samen met collega's, voelde ik me bang. Ik hoorde dat meneer [verdachte] tegen de deuren bleef bonken. Ik had het gevoel dat als meneer [verdachte] de ruimte waarin wij schuilden binnen kon komen, hij ons zwaar letsel toe zou brengen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
12. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2016 (pg. 24-26), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 4]:
Ik was op 30 mei 2016, omstreeks 19.00 uur, aan het werk bij het AZC te Overloon. Op een gegeven moment hoorden wij een hard gebonk op de buitendeur van gebouw 7. Dit is het COA gebouw en hier zit ook ons kantoor. Deze deur kun je niet zomaar openmaken, deze deur moet met een sleutel worden geopend.
[benadeelde 1] (het hof begrijpt: [benadeelde 1] ) en ik zijn toen naar de buitendeur gelopen. [benadeelde 1] heeft toen de buitendeur op een kier geopend en een gesprek gehad. Ik zag aan de houding van [verdachte] dat hij erg agressief was. Hij was veel aan het schreeuwen. Ik zag dat hij voorover gebogen richting ons stond en met beide handen veel handgebaren maakte. (…)
Ongeveer een kwartier laten stond hij (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) weer voor de deur samen met een andere bewoner, Altbban, die fungeerde als tolk. (…)
Toen ik weer in het kantoor was, hoorde ik een hard gebonk en toen ben ik naar de gelopen om aan [benadeelde 2] (het hof begrijpt: [benadeelde 2] ) te vragen of (hof: hij/ik) 112 moest bellen. Op dat moment was [benadeelde 2] al op de gang. Ik zag op het moment dat ik op de gang was dat [verdachte] tegen de buitendeur aan het schoppen was. Dit kun je zien omdat dit een glazen deur is en je erdoorheen kunt kijken. Ik kon [verdachte] goed zien, ik had vrij zicht.
Wij hebben ons vervolgens opgesloten in ons kantoor, 112 gebeld en voor de deur kasten geschoven, zodat hij niet binnen kon komen. Ik zat daar met [benadeelde 2] , [benadeelde 3] (het hof begrijpt: [benadeelde 3] ) en [benadeelde 1] .
(ten aanzien van alle feiten)
13. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 30 mei 2016 (pg. 13-14), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisanten]:
Op 30 mei 2016 omstreeks 22.26 uur hielden wij te Boxmeer als verdachte aan:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in [land] .
14. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 september 2019, voor zover inhoudende:
Op 30 mei 2016 verbleef ik op het asielzoekerscentrum in Overloon. U, voorzitter, vraagt mij of het juist is dat ik deuren van gebouw 7 van het COA heb geforceerd om binnen te komen. Ja, dat heb ik gedaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-865061-16 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 01-865061-16 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken.
Het in de zaak met parketnummer 01-860327-17 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft aangevoerd dat het hoger beroep niet is gericht tegen de bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde, maar tegen de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. De verdediging heeft het hof verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, al dan niet gecombineerd met een taakstraf. De verdediging heeft betoogd dat rekening moet worden gehouden met de feiten en omstandigheden van dit geval en dat sprake is van verschillende strafverminderende omstandigheden. Onder invloed van de emoties die de verdachte voelde toen bleek dat de zwangerschap van zijn vrouw was geëindigd in een miskraam is er iets bij hem geknapt, waardoor hij zijn agressie de vrije loop heeft gelaten. De verdachte is afkomstig uit een oorlogsgebied en heeft daar veel verschrikkingen meegemaakt. Ook dit kan van invloed zijn geweest op zijn gedrag. De verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen en heeft nu een eigen woning, een uitkering en hij is bezig met het leren van de Nederlandse taal. Verder krijgt de verdachte hulp van een psycholoog. De verdediging heeft verder aangevoerd dat de feiten uit 2016 dateren en er sindsdien geen incidenten meer zijn geweest.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van drie medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), van het vernielen, beschadigen en/of onbruikbaar maken van ruiten en deuren van het gebouw waarin het COA is gehuisvest en van het bedreigen van drie politieambtenaren die naar aanleiding van de melding ter plaatse zijn gegaan.
Uit de voorhanden zijnde stukken volgt dat de verdachte op 30 mei 2016 op het asielzoekerscentrum in Overloon volledig door het lint is gegaan. Uit de aangiftes van [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] , medewerkers van het COA, volgt dat de verdachte, die zichtbaar boos was en agressief gedrag vertoonde, zich door vernielingen te plegen aan verschillende (afgesloten) deuren en ruiten de toegang heeft verschaft tot het gebouw. Aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] hadden de toegangsdeur tot het kantoor waarin zij zich bevonden, gebarricadeerd met een kast om te voorkomen dat de verdachte bij hun kon komen. Zij hoorden hoe de verdachte door meerdere deuren brak en zo steeds dichterbij kwam. Zij hebben zich hierdoor ernstig bedreigd gevoeld. Ook de ter plaatse gearriveerde politieambtenaren [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , werden geconfronteerd met een zeer agressieve verdachte. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] volgt dat hij tenminste 45 minuten doende is geweest met het in gesprek komen met de verdachte, echter zonder het gewenste resultaat. De verdachte bleef agressief reageren. De drie voornoemde politieambtenaren hebben in hun processen-verbaal en aangiftes verklaard dat zij zagen dat de verdachte, die een ontbloot bovenlichaam had, tussen de glasscherven van een vernielde ruit stond, dat hij een glasscherf oppakte en dat hij de indruk wekte zichzelf daarmee iets te willen aandoen, dat hij een mes bij zich had, dat hij een glasscherf dicht langs het lichaam van zijn vrouw en het hoofd van hun baby bracht en dat hij vervolgens de glasscherf in de richting van de verbalisanten heeft gegooid. De glasscherf spatte op nog geen meter afstand van politieambtenaar [verbalisant 1] uiteen en kwam ten opzichte van politieambtenaar [verbalisant 3] op twee meter afstand aan diens rechter voorzijde op de grond. Vervolgens heeft de verdachte zichzelf met het mes gesneden. De verbalisanten hebben gerelateerd dat sprake was van een zeer dreigende sfeer. Er waren ook veel omstanders aanwezig.
Het hof overweegt dat dit soort feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving als algemeen veroorzaken, en bij de medewerkers van het AZC en het COA en de betrokken verbalisanten in het bijzonder. De verdachte heeft met zijn zeer dreigende en agressieve gedrag voorts de politieambtenaren ernstig belemmerd in het uitvoeren van hun werkzaamheden, terwijl hij ook hun gevoel van veiligheid heeft aangetast. De verdachte had anders kunnen en moeten handelen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Dat er sprake was van een eventuele miskraam, wat daar ook van zij, maakt het optreden van de verdachte niet minder laakbaar.
Anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, waarvan de omstandigheden hiervoor uiteen zijn gezet, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een gevangenisstraf van een duur als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het hof wijst in dit verband nogmaals op de hiervoor genoemde omstandigheden;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de mate waarin de bewezen verklaarde feiten hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de betrokken drie politieambtenaren en de drie medewerkers van het COA. Uit de aangiftes en processen-verbaal volgt hoeveel impact de gebeurtenissen op 30 mei 2016 op de betrokkenen hebben gehad. Zij hebben zich zeer ernstig bedreigd gevoeld. De gevoelens van angst zijn ook tot uitdrukking gebracht in de schriftelijke slachtofferverklaringen van aangeefster [benadeelde 1] . Zij heeft onder meer verklaard dat de impact van het gebeuren groot was. De veiligheid en het leuke werk om mensen op het centrum zo goed mogelijk te begeleiden waren vanaf dat moment weg. Zij voelde zich evenals haar collega’s erg onveilig. De eerste weken sliep ze slecht of sliep bijna niet. Ze heeft zich de eerste weken erg onveilig gevoeld en heeft samen met naaste collega’s professionele hulp gehad.
Alles overwegende zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest opleggen.
Met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 427,15, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, € 12,65 voor medicijnen en € 14,50 voor reiskosten die zijn gemaakt in het kader van de aangifte bij de politie.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 422,49, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 01-860327-17 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 400,00 en tot een bedrag van € 27,15 voor materiële schade, te weten € 12,65 voor medicijnen en € 14,50 voor reiskosten. Bij de vordering is uitgegaan van een vergoeding voor reiskosten à € 0,28 per kilometer, conform het bepaalde in artikel 11, eerste lid en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Het hof zal deze bepaling naar analogie toepassen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd ten aanzien van de gevorderde immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2016 en voor wat betreft de gevorderde materiële schade met ingang van 1 juni 2016, zijnde de momenten waarop de schades zijn ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 427,15. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 657,35, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, en € 257,35 voor reiskosten die zijn gemaakt in het kader van de aangifte bij de politie, psychische ondersteuning en een gesprek met Slachtofferhulp Nederland.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 574,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 01-860327-17 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 400,00 en tot een bedrag van € 257,35 voor materiële schade. Bij de vordering is uitgegaan van een vergoeding voor reiskosten à € 0,28 per kilometer, conform het bepaalde in artikel 11, eerste lid en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Het hof zal deze bepaling naar analogie toepassen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd ten aanzien van de gevorderde immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2016 en voor wat betreft de gevorderde materiële schade met ingang van 22 september 2017 (de datum van ondertekening van de vordering tot schadevergoeding), zijnde de momenten waarop de schades zijn ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 657,35. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-865061-16 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-865061-16 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 01-860327-17 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01-865061-16 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 01-860327-17 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860327-17 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 427,15 (vierhonderdzevenentwintig euro en vijftien cent) bestaande uit € 27,15 (zevenentwintig euro en vijftien cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860327-17 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 427,15 (vierhonderdzevenentwintig euro en vijftien cent) bestaande uit € 27,15 (zevenentwintig euro en vijftien cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 mei 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860327-17 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 657,35 (zeshonderdzevenenvijftig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 257,35 (tweehonderdzevenenvijftig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860327-17 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 657,35 (zeshonderdzevenenvijftig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 257,35 (tweehonderdzevenenvijftig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 (dertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 mei 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 september 2017.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 18 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. van der Schans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑09‑2019