HR, 06-12-2013, nr. 13/01951
ECLI:NL:HR:2013:1441
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2013
- Zaaknummer
13/01951
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑12‑2013
ECLI:NL:HR:2013:1441, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑2013; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2013/61.3 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2014/2.1
FED 2014/17 met annotatie van E. POELMANN
NTFR 2014/231
NTFR 2013/2487 met annotatie van mr. N. ten Broek
Beroepschrift 06‑12‑2013
2. middel van cassatie
Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht jo art. 2 lid 3 Besluit proceskosten bestuursrecht, doordat de beslissing van het Hof dat het aannemelijk acht dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen een vergissing heeft gemaakt en niet, zoals belanghebbende stelt, dat de inspecteur heeft nagevorderd terwijl hij zich ervan bewust is geweest dat hij de verliesvaststellingsbeschikking niet heeft herzien, de betekenis en strekking van het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007 nr. 41.235 BNB 2007/260 miskent.
3. toelichting
Op 31 januari 2008 is door de Belastingdienst een verliesbeschikking afgegeven voor het jaar 2005 voor een bedrag van € 44.566 Dit verlies is vervolgens verrekend met de inkomens uit werk en woning van de jaren 2002 en 2003.
Naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2008, heeft de inspecteur het verzamelinkomen van 2005 nader vastgesteld op € 79.353 resulterend in navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 en 2003 om daarmee het ten onrechte verrekende verlies uit werk en woning uit 2005 terug te draaien, echter zonder dat de bovengenoemde verliesbeschikking werd herzien.
Naar aanleiding van door ons kantoor ingediende bezwaarschriften zijn de betreffende navorderingsaanslagen vernietigd en heeft de inspecteur voor de twee bezwaarschriften een forfaitair vastgestelde proceskostenvergoeding ter zake van de ingediende bezwaarschriften toegekend van € 218, zulks in afwijking van de gevraagde vergoeding van de voor beide bezwaarschriften werkelijk gemaakte proceskosten.
In het tegen deze proceskostenvergoeding ingestelde beroep heeft de Rechtbank Arnhem geoordeeld, dat er geen sprake is van handelen tegen beter weten in. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat het aannemelijk is, dat er sprake is geweest van een foutieve administratieve verwerking die is veroorzaakt door een vergissing zodat er geen sprake is van navorderingen door de inspecteur waarbij hij zich bewust is geweest dat de verliesvaststellingsbeschikking nog niet was herzien. Derhalve heeft belanghebbende aldus het gerechtshof niet aannemelijk gemaakt, dat de inspecteur de navorderingsaanslagen tegen beter weten in heeft opgelegd.
Naar mijn mening hebben zowel de rechtbank als het gerechtshof een te enge interpretatie gegeven van de door uw Raad in het arrest van 13 april 2007 nr. 41.235, BNB 2007/260 geformuleerde rechtsregel dat er plaats is voor een integrale vergoeding van de proceskosten indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Ik stel mij op het standpunt dat hiervoor niet vereist is, dat de inspecteur wist dat zijn standpunt in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Ook als hij dat objectief gezien had kunnen weten, is er sprake van het bovengenoemde verwijt en dienen de integrale proceskosten te worden vergoed.
Overigens merk ik nog op, dat ook de definitie die de Van Dale geeft van het woord ‘verwijten’, te weten berispend wijzen op een tekortkoming, geen aanleiding geeft tot het stellen van een bewustheidsvereiste zoals het gerechtshof lijkt te impliceren noch het uitsluiten van vergissingen.
4. conclusie
Op grond van het bovenstaande is er naar mijn mening sprake van een verwijt welke leidt tot een integrale vergoeding van de proceskosten, nu de inspecteur op grond van constante jurisprudentie had kunnen weten dat het opleggen van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 en 2003 in de daartegen ingestelde procedures zou leiden tot vernietiging van die aanslagen. De bestreden uitspraak kan derhalve niet in stand blijven.
5. slotopmerkingen
Hierbij verzoek ik u ten slotte om veroordeling van de wederpartij in de proceskosten een en ander conform artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ik heb er verder geen bezwaar tegen indien door uw Raad arrest wordt gewezen zonder nadere mondelinge behandeling.
Uitspraak 06‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding. Art. 8:75 Awb. Art. 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht. Grond voor integrale kostenvergoeding? Van een verwijt als bedoeld in BNB 2007/260 is niet zonder meer sprake indien het besluit van de Inspecteur louter het gevolg is van een administratieve vergissing en zonder die vergissing niet zou zijn genomen.
Partij(en)
6 december 2013
nr. 13/01951
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2013, nrs. 12/00550 en 12/00551, betreffende een ten aanzien van belanghebbende genomen besluit inzake vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van een bezwaar.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2002 en 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur vernietigd, waarbij de Inspecteur een vergoeding heeft toegekend van de kosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 12/1418 en AWB 12/1419) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
De navorderingsaanslagen zijn opgelegd ter ongedaanmaking van de verrekening van een verlies van 2005 met de belastbare inkomens uit werk en woning voor de onderhavige jaren (2002 en 2003). Zij zijn bij de uitspraken op bezwaar vernietigd, omdat de Inspecteur, in strijd met hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 1 april 2005, nr. 40321, ECLI:NL:HR:2005:AR6000, BNB 2005/196, had verzuimd voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslagen de beschikking waarbij het verlies van 2005 is vastgesteld (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking) te herzien.
3.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen een vergissing heeft gemaakt die heeft geleid tot een onjuiste administratieve verwerking en niet heeft nagevorderd terwijl hij zich ervan bewust was dat hij de verliesvaststellingsbeschikking niet had herzien. Het Hof heeft hieraan de conclusie verbonden dat de navorderingsaanslagen niet zijn opgelegd tegen beter weten in en dat geen sprake is van een grond als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, BNB 2007/260 (hierna: het arrest BNB 2007/260), die toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) rechtvaardigt.
3.2.2.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, BNB 2011/103, heeft het Hof voorts – in cassatie onbestreden – geoordeeld dat de door de Inspecteur begane vergissing niet kan worden aangemerkt als in vergaande mate onzorgvuldig handelen.
3.3.1.
Het middel richt zich tegen ‘s Hofs hiervoor in 3.2.1 vermelde oordeel met het betoog dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een grond als hiervoor in 3.2.1 bedoeld niet van belang is of de Inspecteur wist dat zijn standpunt in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Volgens het middel is daarvoor voldoende dat de Inspecteur dit objectief bezien had kunnen weten.
3.3.2.
In het arrest BNB 2007/260 is geoordeeld dat voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit grond bestaat indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden.
In het door het middel bestreden oordeel ligt besloten dat de navorderingsaanslagen louter het gevolg zijn van een vergissing van administratieve aard en dat zij zonder die vergissing niet zouden zijn opgelegd. In een dergelijk geval kan de Inspecteur niet zonder meer een verwijt als hiervoor bedoeld worden gemaakt. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2013.