Procestaal: Pools.
HvJ EU, 20-05-2021, nr. C-879/19
ECLI:EU:C:2021:409
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
20-05-2021
- Magistraten
N. Wahl, F. Biltgen, L. S. Rossi
- Zaaknummer
C-879/19
- Roepnaam
Format
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2021:409, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 20‑05‑2021
Uitspraak 20‑05‑2021
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Sociale zekerheid — Vaststelling van de toepasselijke wetgeving — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 13, lid 2, onder a) — Artikel 14, lid 2 — Persoon die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen — Enige arbeidsovereenkomst — In de lidstaat van woonplaats van werknemer gevestigde werkgever — Uitsluitend in andere lidstaten verrichte werkzaamheden in loondienst — Werkzaamheden die in opeenvolgende tijdvakken in verschillende lidstaten zijn verricht — Voorwaarden’
N. Wahl, F. Biltgen, L. S. Rossi
Partij(en)
In zaak C-879/19,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd NajwyŻszy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen) bij beslissing van 19 september 2019, ingekomen bij het Hof op 2 december 2019, in de procedure
FORMAT Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe
tegen
Zakład Ubezpieczeń Społecznych I Oddział w Warszawie,
in tegenwoordigheid van:
UA,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: N. Wahl, kamerpresident, F. Biltgen (rapporteur) en L. S. Rossi, rechters,
advocaat-generaal: E. Tanchev,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
FORMAT Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe, vertegenwoordigd door W. Barański, adwokat,
- —
Zakład Ubezpieczeń Społecznych I Oddział w Warszawie, vertegenwoordigd door M. Drewnowski, radca prawny,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck en S. Baeyens als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en A. Szmytkowska als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 14, lid 2, onder b), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998 (PB 1998, L 209, blz. 1) (hierna: ‘verordening nr. 1408/71’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de vennootschap FORMAT Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe (hierna: ‘Format’) en de Zakład Ubezpieczeń Społecznych I Oddział w Warszawie (Instituut voor sociale zekerheid, eerste afdeling Warschau, Polen) over de vaststelling van de wetgeving die van toepassing is op UA, werknemer van Format (hierna: de ‘betrokkene’) op het gebied van de sociale zekerheid.
Toepasselijke bepalingen
3
Volgens de zesde overweging van verordening nr. 1408/71 moeten de coördinatievoorschriften het behoud van de verworven en in wording zijnde rechten en voordelen waarborgen aan de werknemers die zich binnen de Europese Gemeenschap verplaatsen, alsmede aan hun rechthebbenden en nabestaanden.
4
Blijkens de achtste overweging van die verordening beogen de bepalingen ervan te waarborgen dat de belanghebbenden in beginsel aan het socialezekerheidsstelsel van één enkele lidstaat zijn onderworpen, teneinde samenloop van toepasselijke wetgevingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen.
5
Artikel 1, onder h), van voornoemde verordening bepaalt dat voor de toepassing van die verordening onder ‘woonplaats’ de normale verblijfplaats wordt verstaan.
6
In titel II van deze verordening, met het opschrift ‘Vaststelling van de toe te passen wetgeving’, bepaalt artikel 13, met het opschrift ‘Algemene regels’:
- ‘1.
Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
- 2.
Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
- a)
is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
[…]’
7
In diezelfde titel bepaalt artikel 14 van verordening nr. 1408/71, met als opschrift ‘Bijzondere regels voor personen in loondienst, met uitzondering van zeelieden’:
- ‘1.
Ten aanzien van de toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:
- a)
Op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst verricht voor een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, en [die] door deze onderneming gedetacheerd wordt op het grondgebied van een andere lidstaat teneinde aldaar voor haar rekening arbeid te verrichten, blijft de wetgeving van eerstbedoelde lidstaat van toepassing, mits de te verwachten duur van die arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt en hij niet wordt uitgezonden ter vervanging van een andere persoon wiens detachering beëindigd is;
[…]
- 2.
Op degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:
- a)
op degene die behoort tot het rijdend, varend of vliegend personeel van een onderneming welke voor rekening van anderen of voor eigen rekening internationaal vervoer van personen of goederen per spoor, over de weg, door de lucht of over de binnenwateren verricht en op het grondgebied van een lidstaat haar zetel heeft, is de wetgeving van laatstbedoelde staat van toepassing. […]
[…]
- b)
op andere personen dan die bedoeld onder a) is van toepassing:
- i)
de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij wonen, indien zij een deel van hun werkzaamheden op dit grondgebied uitoefenen of indien zij verbonden zijn aan meer dan één onderneming of meer dan één werkgever die hun zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende lidstaten hebben;
- ii)
de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij zij werkzaam zijn, zich bevindt, indien zij niet wonen op het grondgebied van een der Staten waar zij hun werkzaamheden uitoefenen.’
[…]’
8
Volgens artikel 12 bis, punten 2 en 4, van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB 1972, L 74, blz. 1), zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB 2005, L 117, blz. 1), moeten de autoriteiten van de krachtens verordening nr. 1408/71 bevoegde lidstaat aan degene die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten pleegt uit te oefenen in de zin van artikel 14, lid 2, onder b), van die laatste verordening, een bewijs verstrekken waarin wordt verklaard dat hij aan de wetgeving van die bevoegde lidstaat is onderworpen.
9
Dat bewijs, waarvan het model is vastgelegd in besluit nr. 202 van de Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers van 17 maart 2005 betreffende modelformulieren voor de toepassing van de verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 van de Raad (E 001, E 101, E 102, E 103, E 104, E 106, E 107, E 108, E 109, E 112, E 115, E 116, E 117, E 118, E 120, E 121, E 123, E 124, E 125, E 126 en E 127) (PB 2006, L 77, blz. 1), wordt doorgaans aangeduid als ‘E 101-formulier’ of ‘E 101-verklaring’.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
10
Betrokkene, een Pools onderdaan met woonplaats in Polen, heeft voor Format, die gevestigd is in Polen, gewerkt in het kader van een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur in het tijdvak van 20 oktober 2006 tot en met 31 december 2009. Tijdens dit tijdvak werkte hij vanaf 23 oktober 2006 in Frankrijk, van 5 november 2007 tot en met 6 januari 2008 in het Verenigd Koninkrijk, en vervolgens vanaf 7 januari 2008 opnieuw in Frankrijk.
11
In een besluit van 13 februari 2008 heeft de Zakład Ubezpieczeń Społecznych I Oddział w Warszawie, zich op artikel 14, lid 1, onder a), en lid 2, onder b), van verordening nr. 1408/71 gebaseerd voor zijn weigering om aan de betrokkene een E 101-formulier uit te reiken ter bevestiging van het feit dat hij van 23 december 2007 tot en met 31 december 2009 onder het Poolse socialezekerheidsstelsel viel uit hoofde van de arbeid die hij voor Format had verricht.
12
Format en betrokkene hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Sąd Okręgowy w Warszawie (rechter in eerste aanleg Warschau, Polen), die dit beroep heeft verworpen. Deze rechterlijke instantie heeft geoordeeld dat, aangezien de betrokkene gedurende meerdere maanden achtereenvolgens op het grondgebied van twee lidstaten voor Format had gewerkt, hij niet binnen de werkingssfeer van artikel 14, lid 2, onder b), van verordening nr. 1408/71 maar wel binnen die van artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening viel.
13
Format heeft tegen de beslissing van die rechter hoger beroep ingesteld bij de Sad Apelacyjny w Warszawie (rechter in tweede aanleg Warschau, Polen), die dat beroep bij beslissing van 23 januari 2018 heeft verworpen.
14
Deze rechterlijke instantie heeft erop gewezen dat uit het arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe (C-115/11, EU:C:2012:606), volgt dat het begrip ‘degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen’ in de zin van artikel 14, lid 2, onder b), ii), van verordening nr. 1408/71 niet ziet op situaties waarin het verrichten van werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van één enkele lidstaat de gebruikelijke situatie van de betrokkene vormt. Deze rechterlijke instantie heeft geoordeeld dat, gelet op het feit dat de werkzaamheden die de betrokkene in elke lidstaat heeft verricht meerdere maanden hebben geduurd, gelet op de aard van zijn werk, te weten bouwwerkzaamheden, en gelet op het activiteitenprofiel van Format, te weten de uitvoering van bouwwerkzaamheden in verschillende lidstaten, de betrokkene in werkelijkheid werkzaamheden verrichtte op het grondgebied van één enkele lidstaat en dus binnen de werkingssfeer van artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening viel.
15
Format heeft tegen deze beslissing cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.
16
Deze rechterlijke instantie is van oordeel dat het arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe (C-115/11, EU:C:2012:606), dat betrekking had op een zaak die eveneens Format betrof en waaraan feiten ten grondslag lagen die plaatsvonden in hetzelfde tijdvak als dit welk in het hoofdgeding aan de orde is, de in de onderhavige zaak met betrekking tot de uitlegging van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 gerezen twijfels niet wegneemt. Het is juist dat het Hof in dat arrest voor recht heeft verklaard dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die in het kader van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten die als arbeidsplaats het grondgebied van meerdere lidstaten vermelden, zijn werkzaamheden in loondienst gedurende de duur van elk van deze overeenkomsten feitelijk slechts op het grondgebied van een van deze staten uitoefent, niet onder het begrip ‘degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen’ in de zin van deze bepaling valt. De feiten die aan de orde waren in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, waarbij de betrokkene in meerdere lidstaten had gewerkt op basis van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en hij gedurende de duur van elk van deze overeenkomsten uitsluitend op het grondgebied van een van die lidstaten werkzaamheden in loondienst had verricht, verschillen echter van de feiten die thans in het hoofdgeding aan de orde zijn, aangezien de betrokkene, op basis van één enkele arbeidsovereenkomst, gedurende twee onmiddellijk op elkaar volgende tijdvakken werkzaamheden in loondienst heeft verricht op het grondgebied van twee verschillende lidstaten.
17
Bovendien blijkt uit het arrest van 12 juli 1973, Hakenberg (13/73, EU:C:1973:92, punt 19), dat het begrip ‘degene die werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen’ in de zin van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 verwijst naar een persoon met een samenhangende en voortdurende maar gelijktijdig of in opeenvolgende tijdvakken over het grondgebied van verschillende lidstaten verdeelde beroepswerkzaamheid, maar niet naar een persoon die in een bepaald tijdvak feitelijk werkzaam is in één lidstaat in het kader van een arbeidsovereenkomst en in het daaropvolgende jaar, in het kader van een andere arbeidsovereenkomst, werkzaam is in een andere lidstaat.
18
De verwijzende rechter, die aangeeft dat hij dit begrip in twee bij hem aanhangige zaken anders heeft uitgelegd, acht het noodzakelijk om het Hof een vraag te stellen teneinde de twijfels ter zake weg te nemen.
19
Daarop heeft de Sąd NajwyŻszy de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Moet het begrip ‘degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen’ van artikel 14, lid 2, eerste volzin, van verordening [nr. 1408/71] aldus worden uitgelegd dat het tevens betrekking heeft op een persoon die in het kader van een en dezelfde arbeidsovereenkomst die is gesloten met een en dezelfde werkgever gedurende de looptijd van deze overeenkomst werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van minstens twee lidstaten en deze werkzaamheden niet gelijktijdig of parallel maar in onmiddellijk op elkaar volgende perioden van meerdere maanden uitoefent?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
20
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een persoon die in het kader van één enkele arbeidsovereenkomst die is gesloten met één enkele werkgever en die in de uitoefening van een beroepsactiviteit in meerdere lidstaten voorziet, gedurende meerdere opeenvolgende maanden uitsluitend op het grondgebied van elk van deze lidstaten werkzaamheden verricht.
21
In dit verband zij eraan herinnerd dat een persoon werkzaamheden in loondienst moet plegen uit te oefenen op het grondgebied van twee of meer lidstaten om onder artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 te vallen (arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe, C-115/11, EU:C:2012:606, punt 39).
22
Volgens de rechtspraak van het Hof moeten, om te beoordelen of een persoon dient te worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten pleegt uit te oefenen, of het daarentegen slechts gaat om werkzaamheden die af en toe zijn verdeeld over het grondgebied van meerdere lidstaten, in het bijzonder volgende elementen in de beschouwing worden betrokken: de duur van de tijdvakken en de aard van de werkzaamheden in loondienst zoals die zijn vastgelegd in de contractdocumenten alsook, in voorkomend geval, de daadwerkelijk uitgeoefende werkzaamheden, met name de wijze waarop de tussen de werkgever en de betrokken werknemer gesloten arbeidsovereenkomsten in de praktijk in het verleden zijn uitgevoerd, de omstandigheden waaronder deze overeenkomsten zijn gesloten en, meer in het algemeen, de kenmerken en wijzen van uitvoering van de door de betrokken onderneming verrichte werkzaamheden (zie arrest van 13 september 2017, X, C-570/15, EU:C:2017:674, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23
In casu preciseert de verwijzingsbeslissing niet welke gegevens de arbeidsovereenkomst tussen de betrokkene en Format bevat, met name wat betreft de plaatsen waar de door betrokkene uitgeoefende werkzaamheden worden verricht en de duur van die werkzaamheden.
24
Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt echter dat, voor de periode van 20 oktober 2006 tot en met 31 december 2009, de betrokkene in het kader van de tussen hem en Format gesloten arbeidsovereenkomst vanaf 23 oktober 2006 in Frankrijk heeft gewerkt, vervolgens van 5 november 2007 tot en met 6 januari 2008 in het Verenigd Koninkrijk, en vanaf 7 januari 2008 opnieuw in Frankrijk.
25
Indien dat inderdaad het geval is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, moet ervan worden uitgegaan dat de betrokkene zijn werkzaamheden in loondienst achtereenvolgens in twee lidstaten heeft uitgeoefend maar dat de ononderbroken tijdvakken van werkzaamheden in de eerste lidstaat respectievelijk ongeveer dertien maanden en bijna twee jaar bedroegen, met een tussenliggend tijdvak van ongeveer twee maanden in de tweede lidstaat. Aldus moet worden vastgesteld dat betrokkene in het kader van zijn voor het tijdvak van 20 oktober 2006 tot en met 31 december 2009 gesloten arbeidsovereenkomst nagenoeg al zijn werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van één enkele lidstaat heeft verricht.
26
Stellig legt artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 geen beperkingen in de tijd op voor de eventuele opeenvolgende tijdvakken waarin werkzaamheden op het grondgebied van meer dan één lidstaat worden uitgeoefend.
27
Uit de rechtspraak van het Hof volgt evenwel dat, wanneer de betrokken persoon gewoonlijk werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van één lidstaat, hij niet onder de werkingssfeer van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 kan vallen (zie in die zin arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe, C-115/11, EU:C:2012:606, punt 40).
28
Derhalve kan niet worden aanvaard dat een persoon die werkzaamheden in loondienst verricht in omstandigheden als die in het hoofdgeding, zoals deze zijn omschreven in de punten 24 en 25 van het onderhavige arrest, onder het begrip ‘degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen’ in de zin van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 valt.
29
Een dergelijke uitlegging zou immers tot gevolg hebben dat de werkingssfeer van deze bepaling wordt uitgebreid tot situaties waarin de betrokken persoon gedurende zo lange tijd op het grondgebied van één enkele lidstaat werkzaam is in loondienst, dat deze werkzaamheid als de normale arbeidsregeling van de betrokkene moet worden beschouwd.
30
Onderstreept zij overigens dat de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, waarvan artikel 14 deel uitmaakt, volgens vaste rechtspraak een volledig en eenvormig stelsel van aanwijsregels vormen, die tot doel hebben de binnen de Unie migrerende werknemers onder de socialezekerheidsregeling van één enkele lidstaat te brengen teneinde samenloop van nationale regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen (zie in die zin arresten van 16 februari 1995, Calle Grenzshop Andresen, C-425/93, EU:C:1995:37, punt 9; 13 september 2017, X, C-570/15, EU:C:2017:674, punt 14, en 8 mei 2019, Inspecteur van de Belastingdienst, C-631/17, EU:C:2019:381, punt 33).
31
Daartoe is in artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 het beginsel neergelegd dat op de werknemer de socialezekerheidsregeling van toepassing is van de lidstaat waar hij werkzaam is (zie in die zin arrest van 13 september 2017, X, C-570/15, EU:C:2017:674, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
Dat beginsel geldt echter ‘[o]nder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17’ van verordening nr. 1408/71. In een aantal bijzondere gevallen zou een strikte toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening neergelegde algemene regel immers kunnen leiden tot het creëren in plaats van het vermijden van administratieve complicaties, zowel voor de werknemer als voor de werkgever en de sociale zekerheidsorganen, waardoor de uitoefening van het vrije verkeer door de onder die verordening vallende personen zou kunnen worden belemmerd (arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe, C-115/11, EU:C:2012:606, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
Artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 vormt dus, net als lid 1, onder a), van dat artikel, een afwijking van het in artikel 13, lid 2, onder a), van deze verordening neergelegde algemene beginsel. Artikel 14, lid 2, van deze verordening moet dan ook strikt worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 16 januari 2007, Perez Naranjo, C-342/05, EU:C:2007:26, punt 29).
34
Wat dit betreft dient er rekening mee te worden gehouden dat de Uniewetgever inzake de toepassing van de uitzondering van artikel 14, lid 1, onder a), van verordening nr. 1408/71 kennelijk van mening was dat de tijdelijke en kortstondige detachering van een werknemer in een andere lidstaat gedurende maximaal twaalf maanden een uitzondering rechtvaardigt op de regel van de lidstaat waar de werkzaamheden worden uitgeoefend, als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening (zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Mazák in de zaak Format Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe, C-115/11, EU:C:2012:267, punt 55).
35
Teneinde een coherente uitlegging van artikel 14, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening nr. 1408/71 te verzekeren, dient bijgevolg te worden geoordeeld dat een persoon die gedurende opeenvolgende tijdvakken in loondienst werkzaam is in verschillende lidstaten, moet worden geacht op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst te verrichten in de zin van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71, voor zover de duur van de ononderbroken tijdvakken van werkzaamheden in elk van deze lidstaten niet meer dan twaalf maanden bedraagt. Alleen met een dergelijke uitlegging kan worden voorkomen dat het in artikel 13, lid 2, onder a), van deze verordening neergelegde beginsel wordt omzeild.
36
Derhalve moet worden vastgesteld dat artikel 14, lid 2, onder b), van verordening nr. 1408/71, onder voorbehoud van verificatie door de nationale rechter, niet van toepassing is op een situatie als die in het hoofdgeding.
37
Daarbij komt dat een dergelijke situatie op het eerste gezicht evenmin onder artikel 14, lid 1, onder a), van verordening nr. 1408/71 valt. Alleen een onderneming die op het grondgebied van de lidstaat van vestiging doorgaans activiteiten van betekenis verricht, komt immers in aanmerking voor het voordeel van de in die bepaling voorziene uitzondering (arrest van 10 februari 2000, FTS, C-202/97, ECLI:EU:C:2000:75, punt 40). In casu preciseert de verwijzingsbeslissing niet of Format in het tijdvak van 20 oktober 2006 tot en met 31 december 2009 gewoonlijk belangrijke werkzaamheden heeft verricht in Polen, de lidstaat waar zij is gevestigd. Bovendien volgt uit het arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i MontaŻe Przemysłowe (C-115/11, EU:C:2012:606, punt 32), dat betrekking had op een zaak die eveneens Format betrof in verband met feiten die plaatsvonden in hetzelfde tijdvak als aan de orde is in het hoofdgeding, dat die vennootschap in Polen gewoonlijk geen werkzaamheden van betekenis verricht. Op het eerste gezicht blijkt dus niet dat in casu is voldaan aan deze voorwaarde, waarbij het evenwel aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan.
38
Een dergelijke situatie kan daarentegen wel onder het beginsel vallen dat in artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 is vastgesteld.
39
Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een persoon die in het kader van één enkele arbeidsovereenkomst die is gesloten met één enkele werkgever en die in de uitoefening van een beroepsactiviteit in meerdere lidstaten voorziet, gedurende meerdere opeenvolgende maanden uitsluitend op het grondgebied van elk van deze lidstaten werkzaamheden verricht, wanneer de duur van de ononderbroken tijdvakken van werkzaamheden van die persoon in elk van deze lidstaten meer dan twaalf maanden bedraagt, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
Kosten
40
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 14, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een persoon die in het kader van één enkele arbeidsovereenkomst die is gesloten met één enkele werkgever en die in de uitoefening van een beroepsactiviteit in meerdere lidstaten voorziet, gedurende meerdere opeenvolgende maanden uitsluitend op het grondgebied van elk van deze lidstaten werkzaamheden verricht, wanneer de duur van de ononderbroken tijdvakken van werkzaamheden van die persoon in elk van deze lidstaten meer dan twaalf maanden bedraagt, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑05‑2021