Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/1.2.2
1.2.2 IPR goederenrecht
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS438219:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Voetnoten
Voetnoten
Haags verdrag van 1 juli 1985 inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts, Trb. 1985, 141.
Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende fmanciëlezekerheidsovereenkomsten, Pb EG 2002 L 168, p. 43 – 50. Zie tevens: Van der Weide 2006, p. 8 – 11.
Kamerstukken II, 2009-2010, 32 137, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 5.
Kamerstukken II, 2009-2010, 32 137, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 71.
Koppenol-Laforce 2011, p. 129.
Het ipr betreffende het goederenrecht is, in tegenstelling tot het in de vorige paragraaf behandelde ipr betreffende het toepasselijke recht op overeenkomsten, (nog) niet geharmoniseerd door middel van Europese richtlijnen of verordeningen of verdragen, uitzonderingen, zoals het Haags Trustverdrag1 en de Richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten daargelaten.2 Bij gebrek aan enige harmonisatie op dit terrein kunnen lidstaten van de EU derhalve (vooralsnog) zelf het ipr bepalen betreffende het toepasselijke recht op de overdracht van goederen.
De Nederlandse regels van ipr betreffende goederenrecht zijn sinds 1 januari 2012 opgenomen in Boek 10 BW. De wetgevingsexercitie van Boek 10 BW betreffende het goederenrecht betrof slechts een hercodifïcatie/consolidatie van de regels die opgenomen waren in de Wet conflictenrecht goederenrecht. Een inhoudelijke wijziging van de bepalingen van die wet was niet beoogd.3 De ipr-conflictregels betreffende het toepasselijke recht op goederen is opgenomen in Titel 10.10 BW, getiteld ‘goederenrecht’ en bevat de artikelen 10:126 tot en met 10:152 BW.
De overdracht van zaken wordt beheerst door het recht van het land waar die zaak zich bevindt, de lex rei sitae (artikel 10:127 lid 1 BW). Aan de hand van dat recht wordt bepaald of een zaak roerend of onroerend is, wat een bestanddeel is van een zaak, of een zaak vatbaar is voor overdracht van de eigendom, of beperkte rechten daarop gevestigd kunnen worden, welke eisen gesteld worden aan overdracht of vestiging van beperkte rechten daarop, welke rechten op een zaak kunnen rusten, hoe die rechten ontstaan, zich wijzigen, overgaan en tenietgaan en wat hun onderlinge verhouding is (artikel 10:127 lid 5 BW). De inhoud van artikel 10:127 BW heeft tot gevolg dat naar Nederlands ipr zowel voor roerende als voor onroerende zaken de lex rei sitae bepalend is voor het goederenrechtelijk regime op die zaken.
Voor vorderingen aan toonder wordt ook aangesloten bij het recht van de staat waar de vordering zich bevindt, de lex cartae sitae. Het recht van de staat op welks grondgebied het toonderstuk zich bevindt bepaalt in de eerste plaats of het stuk, waarin de vordering is belichaamd, een vordering op naam, dan wel een vordering aan toonder is (artikel 10:134 BW). Is het stuk een vordering aan toonder, dan wordt aangesloten bij de lex cartae sitae (artikel 10:136 lid 1 BW).
Is de vordering een vordering op naam, hetgeen in de visie van de wetgever altijd het geval is indien de vordering niet is belichaamd in een stuk,4 of is naar de lex rei sitae het stuk geen vordering op naam, dan wordt de vatbaarheid voor overdracht van een vordering op naam en de vestiging van rechten op die vordering beheerst door het recht dat van toepassing is op de vordering (artikel 10:135 lid 1 BW). Het recht dat van toepassing is op de vordering is het recht van de staat dat van toepassing is op de rechtsverhouding waar de vordering haar basis in heeft, zoals een overeenkomst, onrechtmatige daad of zaakwaarneming.5