Hof Arnhem-Leeuwarden, 10-03-2016, nr. 200.173.398/01
ECLI:NL:GHARL:2016:2130
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
10-03-2016
- Zaaknummer
200.173.398/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:2130, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 10‑03‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie. Lotsverbondenheid. Verdiencapaciteit, draagkracht en limitering.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.398/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, C/16/376066/FL RK 14-1871)
beschikking van de familiekamer van 10 maart 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. van den Eshof, kantoorhoudend te Dronten,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.J. Backx, kantoorhoudend te 's-Hertogenbosch.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 juli 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 26 augustus 2015;
- het journaalbericht namens de vrouw van 8 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op 9 oktober 2015;
- het journaalbericht namens de vrouw van 12 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op 12 oktober 2015;
- het journaalbericht namens de man van 12 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op 13 oktober 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 oktober 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Ter mondelinge behandeling hebben de advocaten een pleitnotitie overgelegd.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2009 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van de meerderjarige kinderen:
- [C] , geboren [in] 1991, en
- [D] , geboren [in] 1993.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, verder ook te noemen: partneralimentatie.
4.2
De vrouw heeft in eerste aanleg op 28 augustus 2014 een verzoekschrift ingediend waarin zij heeft verzocht te bepalen - kort gezegd - dat de man met ingang van de datum van de indiening van het verzoekschrift een partneralimentatie van € 2.568,- per maand zal voldoen.
4.3
De man heeft zich daartegen verweerd en verzocht het verzoek af te wijzen althans de partneralimentatie op nihil te stellen en de alimentatieduur te limiteren tot 2 jaar.
4.4
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vrouw afgewezen.
4.5
De vrouw is daartegen in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel een datum die het hof juist acht, maandelijks en bij vooruitbetaling een partneralimentatie van € 1.427,- bruto per maand aan haar zal voldoen, dan wel een bedrag dat het hof juist acht.
5. De motivering van de beslissing
De behoefte van de vrouw
5.1
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen op de grond dat zij haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd.
5.2
De vrouw heeft bepleit om bij de berekening van de hoogte van haar behoefte uit te gaan van de zogenaamde hofnorm, die de behoefte berekent op 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen dat partijen aan het einde van het huwelijk verdienden, minus de kosten van de kinderen, maar volgens vaste rechtspraak kan deze norm alleen worden gehanteerd wanneer het gebruik ervan niet in geschil is. Bovendien geldt dat de behoefte in redelijkheid moet worden bepaald aan de hand van alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven in de laatste periode van het huwelijk en daarnaast dient de behoefte zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde te worden bepaald. Hiertoe kan door de onderhoudsgerechtigde een gespecificeerde behoeftelijst worden opgesteld. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
5.3
Volgens de vrouw is haar behoefte minimaal € 1.195,- per maand netto, hetgeen de man heeft bestreden. De vrouw heeft weliswaar diverse stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van haar uitgaven, maar zij heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij genoemd bedrag heeft berekend. Omdat het bestaansminimum bepaald wordt door de bijstandsnorm, zal het hof - anders dan de rechtbank - de behoefte van de vrouw bepalen op ten minste die norm (die vanaf medio 2014 € 948,- netto bedroeg), nu de kosten van levensonderhoud die deze norm overstijgen onvoldoende zijn onderbouwd.
Verbreking lotsverbondenheid en huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit
5.4
Nu het hof anders dan de rechtbank een (minimale) behoefte vaststelt en aldus de eerste grief van de vrouw slaagt, dient het hof in verband met de devolutieve werking van het appel de door de rechtbank verworpen stellingen van de man over de verbreking van de lotsverbondenheid en de huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit van de vrouw te beoordelen, nu het in de rechtsoverwegingen gegeven, in het nadeel van de man uitgevallen, oordeel daarover niet in het dictum heeft doorgewerkt.
5.5
Het hof onderschrijft de op deze punten gegeven motivering van de rechtbank zoals weergegeven in de bestreden beschikking op pagina 3 en in de eerste twee alinea's van pagina 4. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Het hof zal de stellingen van de man daarom terzijde leggen.
Verbleking behoefte
5.6
De stelling van de man in eerste aanleg dat de behoefte van de vrouw verbleekt is, welke stelling door de vrouw is weersproken en door de rechtbank onbesproken is gelaten, dient als gevolg van de devolutieve werking van het appel eveneens door het hof te worden beoordeeld.
5.7
Met ‘verbleken van de behoefte’ wordt over het algemeen bedoeld dat door tijdsverloop de behoefte van de alimentatiegerechtigde minder gerelateerd is aan de welstand zoals deze er tijdens het huwelijk was. Aangezien het hof de behoefte van de vrouw op het bestaansminimum, de bijstandsnorm, heeft bepaald, kan bespreking van deze stelling achterwege blijven. Immers, deze behoefte kan naar het oordeel van het hof niet nog lager worden vastgesteld.
Het hof blijft derhalve uitgaan van de hiervoor onder overweging 5.3 vastgestelde behoefte.
Ingangsdatum
5.8
De vrouw heeft verzocht de partneralimentatie te bepalen met ingang van de datum van indiening van haar inleidend verzoekschrift.
5.9
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Gebruikelijk is dat - in een situatie als de onderhavige - de alimentatie ingaat op de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. De man verzet zich tegen deze, door de vrouw gewenste, ingangsdatum. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank het verzoek om een partneralimentatie heeft afgewezen omdat de vrouw haar behoefte onvoldoende onderbouwd heeft, hetgeen voor haar rekening en risico moet komen. Bovendien confronteert een partneralimentatie hem met een direct opeisbare schuld die hij niet kan voldoen, aldus de man.
Deze argumenten geven het hof geen aanleiding af te wijken van wat gebruikelijk is, aangezien de man vanaf die datum met een eventuele alimentatieverplichting rekening kon houden. Het hof zal de ingangsdatum daarom bepalen op 28 augustus 2014.
Verdiencapaciteit van de vrouw
5.10
Vast staat dat de vrouw in elk geval sinds maart 2014, een aantal maanden voor de door haar gewenste ingangsdatum van de partneralimentatie, een bijstandsuitkering ontvangt.
5.11
Partijen verschillen van mening over de vraag of (en in hoeverre) de vrouw verdiencapaciteit heeft. Redelijkerwijs te verwerven eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde verminderen namelijk de alimentatiebehoefte. De man heeft naar voren gebracht dat de vrouw verdiencapaciteit heeft en in staat is zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft daartegen ingebracht dat zij medische beperkingen heeft en niet in staat is om inkomen te genereren.
5.12
Gelet op de stukken en de door de vrouw ter zitting gegeven toelichting acht het hof voldoende onderbouwd dat de vrouw niet in staat is om binnen afzienbare termijn geheel of gedeeltelijk in haar levensonderhoud te voorzien.
Uit een medisch en arbeidsdeskundig belastbaarheidsonderzoek van september 2013 blijkt dat zij niet belastbaar is voor regulier werk en dat er geen verbetering in de belastbaarheid wordt verwacht. Niet bestreden is dat de vrouw door de rechter-commissaris in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling bij brief van 31 januari 2014 ontheven is van de sollicitatieverplichting. Ten slotte heeft de man ter zitting in eerste aanleg erkend dat hij weet dat het auto-ongeluk van de vrouw in 2011 beperkingen tot gevolg heeft gehad.
Daarbij geldt dat de vrouw thans 57 jaar oud is en geen relevante diploma’s heeft met uitzondering van enkele certificaten.
Het paardenpension dat partijen hadden en waar de vrouw de dieren en de stallen verzorgde, is in 2010 verkocht. In 2009 heeft de vrouw gewerkt als assistente van een parapsycholoog in de onderneming Para-Touch, praktijk voor reading, healing en coaching (productie 7 bij het verweerschrift van de man). Niet bestreden is dat de vrouw daarna korte tijd als aardappelsorteerster heeft gewerkt.
5.13
De man heeft gewezen op de webshop van de vrouw waarvan zij de domeinnaam op 17 juni 2015 heeft laten registeren. Volgens hem heeft de vrouw hier inkomsten uit, wat de vrouw heeft bestreden. Uit het dossier blijkt dat de vrouw een website heeft over (orthomoleculaire) voeding waarop bezoekers worden doorverwezen naar een webshop. Die webshop is een netwerkmarketing- of multilevelmarketingbedrijf. De vrouw heeft ter zitting toegelicht dat zij korting krijgt op haar eigen aankopen bij het bedrijf en een percentage wanneer anderen bij de webshop kopen, maar dat zij er nog geen inkomen mee verdiend heeft. De vrouw heeft tot slot gesteld dat de gemeente akkoord is met deze activiteit van de vrouw. Gelet op deze toelichting van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om zijn stelling dat de vrouw inkomsten uit de website/webshop genereert nader te onderbouwen. Bij uitblijven daarvan neemt het hof als vaststaand aan dat de vrouw daaruit nog geen inkomsten heeft ontvangen.
5.14
Waar voorts niet ter discussie is dat de vrouw haar uitkering is blijven ontvangen, is het hof van oordeel dat er ook in het kader van de onderhavige procedure van kan worden uitgegaan dat de vrouw aan alle voor haar geldende verplichtingen heeft voldaan.
5.15
De bijstandsuitkering van de vrouw vermindert overigens niet de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man vanwege het subsidiaire (vangnet)karakter ervan.
5.16
Gelet op haar leeftijd, gebrek aan opleiding, werkervaring en met name haar gezondheid zal het hof de vrouw thans geen verdiencapaciteit toerekenen. In ieder geval ziet het hof geen aanleiding te veronderstellen dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft, die tezamen met de hierna te bepalen alimentatie de vastgestelde behoefte overstijgt.
De man dient daarom zijn gehele voor partneralimentatie beschikbare draagkracht aan te wenden om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De draagkracht van de man
5.17
Partijen strijden onder meer over de draagkracht van de man.
5.18
Partijen hebben in hun (laatste) draagkrachtberekeningen een inkomen van de man van € 4.916,- bruto per maand - conform zijn basisloon op de loonstroken van juni en juli 2015 - en een vakantietoeslag van € 4.719,- opgenomen. Het hof zal daarom eveneens uitgaan van voornoemd inkomen.
5.19
De vrouw heeft rekening gehouden met een pensioenpremie van € 1.968,- per jaar en de man van € 3.743,- per jaar. Uit de genoemde loonstroken van juni en juli 2015 blijkt dat een pensioenpremie van afgerond € 1.961,40 per jaar is ingehouden en een ANW-premie van afgerond € 1.777,80 per jaar. Tezamen is dat afgerond € 3.739,- per jaar. Het hof zal dit bedrag in de draagkrachtberekening opnemen.
5.20
De vrouw heeft erop gewezen dat de man zijn woonlasten kan delen met zijn partner en dat daarom de helft van de huur van € 954, zijnde € 477,- per maand, dient te worden meegenomen. De man heeft gesteld dat zijn partner tot en met januari 2016 een geringe WW-uitkering ontvangt en daarom niet de helft van de woonlasten voor haar rekening kan nemen.
5.21
Hoofdregel is dat wanneer een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner de helft van de woonkosten (en andere gezamenlijke lasten) aan die partner worden toegerekend, tenzij de onderhoudsplichtige aannemelijk maakt dat zijn partner niet geheel in eigen onderhoud kan voorzien.De stelling van de man dat zijn huidige partner een geringe WW-uitkering ontvangt en daardoor niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien is onvoldoende onderbouwd. De man heeft in verband daarmee slechts twee betaalspecificaties van haar WW-uitkering overgelegd. Uit de eerste betaalspecificatie blijkt dat de partner in april/mei 2014 omgerekend naar een maand een bedrag van € 942,72 per maand netto aan uitkering ontving. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de partner daarmee in haar specifieke (woon)situatie niet geheel in haar eigen onderhoud kan voorzien, te meer daar gegevens van andere periodes ontbreken. Weliswaar blijkt uit de betaalspecificatie van juli 2015 dat zij omgerekend naar een maand nog maar een bedrag van € 668,42 per maand ontving, maar dat maakt het vorenstaande niet anders, alleen al omdat de man op geen enkele wijze heeft onderbouwd welke pogingen de partner heeft ondernomen om meer inkomsten te genereren.
Het hof gaat daarom met de vrouw uit van een huurlast aan de zijde van de man van € 477,- per maand.
5.22
Partijen zijn beiden uitgegaan van een zorgverzekeringspremie van € 117,- per maand. Het hof zal dat bedrag overnemen in de draagkrachtberekening. De man heeft in zijn draagkrachtberekening een eigen risico zorgverzekering opgenomen maar ter zitting is erkend dat dat buiten beschouwing kan blijven.
5.23
Het hof zal per 1 september 2015 rekening houden met de aflossing van € 350,- per maand aan de moeder van de vrouw nu vast staat dat deze aflossing huwelijksgerelateerd is. Uit het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2015 blijkt dat de man vanaf 1 september 2015 die aflossing dient te betalen.
Partijen zijn het er over eens dat de aflossing van de man van € 387,- per maand op de lening bij de heren [E] en [F] per 1 november 2015 is geëindigd. Niet in geschil is dat deze lening eveneens huwelijksgerelateerd is. Het hof zal deze maandtermijn daarom in de draagkrachtberekening tot 1 november 2015 in aanmerking nemen.Het voorgaande brengt mee dat het hof in de periode tot 1 september 2015 een aflossing van € 387,- per maand in aanmerking neemt, in de periode van 1 september 2015 tot 1 november 2015 (€ 387,- + € 350,-) € 737,- per maand en in de periode vanaf 1 november 2015 € 350,- per maand.
5.24
Partijen hebben beiden rekening gehouden met de door de man betaalde kosten van levensonderhoud en studie van hun dochters van € 300,- per maand. Het hof zal daarom rekening houden met die kosten en wel als bijdrage in de kosten van de kinderen (post 141).
5.25
Op grond van het voorgaande heeft het hof - conform de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekeningen die door de griffier gewaarmerkt zijn - de draagkracht van de man in de periode tot 1 september 2015 berekend op € 1.127,- bruto per maand.
Blijkens de tweede draagkrachtberekening is de draagkracht van de man in de periode van 1 september 2015 tot 1 november 2015 € 761,- bruto per maand.
In de derde draagkrachtberekening heeft het hof de draagkracht van de man in de periode vanaf 1 november 2015 berekend op € 1.099,- bruto per maand.
Limitering
5.26
De rechtbank is niet toegekomen aan het als zelfstandig verzoek aan te merken verzoek van de man om de partneralimentatie te limiteren tot 2 jaar vanaf de datum van de beschikking. Nu een grief van de vrouw slaagt, zal het hof dat verzoek evenwel beoordelen.
5.27
Op grond van artikel 1:157 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) is uitgangspunt dat de onderhavige onderhoudsverplichting van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het derde lid van dat artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren. Een zodanige rechterlijke limitering heeft een definitief karakter in die zin dat het de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde - behoudens het in artikel 1:401 lid 2 BW omschreven uitzonderlijke geval - definitief doet eindigen na afloop van de gestelde termijn. Om die reden worden hoge eisen gesteld aan de motivering van een verzoek tot limitering. In het algemeen is vaststelling van de onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op voor hem passende wijze in zijn eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
5.28
Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.16 en is daarom van oordeel dat niet te verwachten is dat de vrouw over twee jaar in staat is volledig in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Naar het oordeel van het hof heeft de man overigens onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden moeten leiden dat er over twee jaar een definitief einde dient te worden gemaakt aan het recht van de vrouw op een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en opnieuw beslissende de partneralimentatie bepalen overeenkomstig de hiervoor berekende draagkracht van de man.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 12 mei 2015 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 28 augustus 2014 tot 1 september 2015 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.127,- bruto per maand dient te betalen, in de periode van 1 september 2015 tot 1 november 2015 € 761,- bruto per maand en met ingang van 1 november 2015 € 1.099,- bruto per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. B.F. Keulen, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 maart 2016.