Vgl. HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:377, rov. 2.4.2.
HR, 03-10-2017, nr. 16/01128
ECLI:NL:HR:2017:2536
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2017
- Zaaknummer
16/01128
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Aanbestedingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2536, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1003, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1003, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2536, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑01‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0409 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/373 met annotatie van mr. D. Bektesevic
Uitspraak 03‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Levert bewezenverklaarde medeplegen van gijzeling dan wel medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving op? Art. 282a.1 en 282 Sr.HR herhaalt ECLI:NL: HR:2015:1695: de dader van het in art. 282a Sr omschreven feit is slechts strafbaar indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen. Wanneer de wederrechtelijke vrijheidsberoving strekt tot het dwingen van de gijzelaar zelf en niet van een derde om iets te doen of niet te doen, is geen sprake van gijzeling a.b.i. art. 282a Sr. Het Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat het bewezenverklaarde medeplegen van gijzeling oplevert; i.c. strekte de in de bewezenverklaring omschreven wederrechtelijke vrijheidsberoving van X ertoe die X en niet een derde te dwingen tot het wijzen van de weg naar de woning of verblijfplaats van Y. HR verbetert de kwalificatie: het bewezenverklaarde levert op medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving a.b.i. art 282 Sr. HR wijst zaak wat betreft strafoplegging terug.
Partij(en)
3 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/01128
SG/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 februari 2016, nummer 22/000489-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde, tot kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde als "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden" en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde 'medeplegen van gijzeling' oplevert.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 04 november 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk één persoon, genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer], te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- [slachtoffer] mee naar buiten genomen en
- de mobiele telefoon van [slachtoffer] afgepakt en, onbruikbaar gemaakt en
- [slachtoffer] meegenomen in (de laadruimte van) een bus en de weg laten wijzen naar (de woning/verblijfplaats van) [betrokkene 1] en hem vervolgens verder vervoerd en op straat gezet."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van gijzeling" en de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
"Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een substantiële gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt. Teneinde te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten wordt een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opgelegd. De gevangenisstraf die het hof oplegt is langer dan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gijzeling van het slachtoffer [slachtoffer]. Het slachtoffer is door de verdachte en zijn mededaders tegen zijn wil meegenomen in de laadruimte van een bus, nadat [slachtoffer] daarvoor reeds door een tweetal mededaders tot bloedens toe was geslagen. Het slachtoffer is na de gijzeling aan zijn lot overgelaten. Hij werd buiten Den Haag langs de weg achtergelaten terwijl zijn telefoon door de daders kapot was gemaakt. De verdachte heeft samen met zijn mededaders een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Zijn vriendin heeft hierdoor gevreesd voor het welzijn van haar partner.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 januari 2016 waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van (andersoortige) strafbare feiten.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de tot het persoonsdossier van de verdachte behorend rapport van Reclassering Nederland van 23 januari 2014. Geadviseerd wordt om aan de verdachte - ingeval van een bewezenverklaring - een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen waarbij bijzondere voorwaarden niet zijn geïndiceerd.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf ook gelet op de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep waaruit volgt dat hij de ernst van het feit en de laakbaarheid van zijn handelen niet inziet.
Gijzeling is, gelet op het daarop gestelde strafmaximum (15 jaren gevangenisstraf), een ernstig misdrijf. Het is een misdrijf waarmee niet alleen geweld wordt aangedaan aan het recht om zich veilig en vrij te voelen, maar ook geprobeerd wordt munt te slaan uit de angsten van het slachtoffer. Het is bovendien een feit dat bijdraagt aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. In de regel kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van geruime duur met zich brengt. In deze zaak speelt ook dat de verdachte en zijn broers zich schuldig hebben gemaakt aan eigenrichting in verband met een mishandeling van de verdachte, een feit waarvoor zij [betrokkene 1] ter verantwoording wilden roepen. Het had op de weg van de verdachte gelegen om daarvan (eerder) aangifte te doen en niet om eerst samen met zijn broers de confrontatie te zoeken, laat staan door een derde ten behoeve van de 'geschillenbeslechting' te gijzelen. Dat de verdachte en zijn mededaders gekozen hebben voor eigenrichting is in strijd met de fundamentele beginselen van een rechtstaat. Daartegen dient streng te worden opgetreden.
Het hof ziet in de genoemde omstandigheden alsmede in de straffen die doorgaans voor delicten zoals deze worden opgelegd, aanleiding om een hogere straf op te leggen dan die door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank is opgelegd. Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit daarin onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht. Het hof is zich er van bewust dat de straf ten aanzien van de verdachte hoger uitvalt dan die is opgelegd aan zijn beide reeds onherroepelijk veroordeelde broers.
(...)"
2.3.1.
Art. 282, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie."
Art. 282a, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen wordt als schuldig aan gijzeling gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie."
2.3.2.
De dader van het in art. 282a Sr omschreven feit is slechts strafbaar indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen. Wanneer de wederrechtelijke vrijheidsberoving strekt tot het dwingen van de gijzelaar zelf en niet van een derde om iets te doen of niet te doen, is geen sprake van gijzeling zoals bedoeld in art. 282a Sr (vgl. HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1695, NJ 2015/313).
2.4.1.
Nu in de onderhavige zaak de in de bewezenverklaring omschreven wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] ertoe strekte [slachtoffer] en niet een derde te dwingen tot het wijzen van de weg naar de woning of verblijfplaats van [betrokkene 1], heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat dit feit 'medeplegen van gijzeling' in de zin van art. 282a Sr oplevert.
2.4.2.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal met vernietiging van de bestreden uitspraak de kwalificatie verbeteren. Het bewezenverklaarde moet dan in plaats van 'medeplegen van gijzeling' als 'medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden' worden gekwalificeerd.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie en wat betreft de strafoplegging;
kwalificeert het bewezenverklaarde als "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden";
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2017.
Conclusie 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Levert bewezenverklaarde medeplegen van gijzeling dan wel medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving op? Art. 282a.1 en 282 Sr.HR herhaalt ECLI:NL: HR:2015:1695: de dader van het in art. 282a Sr omschreven feit is slechts strafbaar indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen. Wanneer de wederrechtelijke vrijheidsberoving strekt tot het dwingen van de gijzelaar zelf en niet van een derde om iets te doen of niet te doen, is geen sprake van gijzeling a.b.i. art. 282a Sr. Het Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat het bewezenverklaarde medeplegen van gijzeling oplevert; i.c. strekte de in de bewezenverklaring omschreven wederrechtelijke vrijheidsberoving van X ertoe die X en niet een derde te dwingen tot het wijzen van de weg naar de woning of verblijfplaats van Y. HR verbetert de kwalificatie: het bewezenverklaarde levert op medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving a.b.i. art 282 Sr. HR wijst zaak wat betreft strafoplegging terug.
Nr. 16/01128 Zitting: 11 juli 2017 (bij vervroeging) | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 25 februari 2016 door het Gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van gijzeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel houdt in dat het hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als gijzeling, en wel omdat gijzeling inhoudt dat men iemand van zijn vrijheid berooft om een derde te dwingen iets te doen en niet om degene die van zijn vrijheid wordt beroofd te dwingen iets te doen.
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 04 november 2013 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk één persoon, genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer] te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- [slachtoffer] mee naar buiten genomen en
- de mobiele telefoon van [slachtoffer] afgepakt en onbruikbaar gemaakt en
- [slachtoffer] meegenomen in (de laadruimte van) een bus en de weg laten wijzen naar (de woning/verblijfplaats van) [betrokkene 1] en hem vervolgens verder vervoerd en op straat gezet.”
5. Art. 282, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Art. 282a, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen wordt als schuldig aan gijzeling gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
6. In zijn arrest van 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1695 (NJ 2015/313) overwoog de Hoge Raad:
“3.5. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van art. 282a Sr moet worden aangenomen dat de dader van het daarin omschreven feit slechts strafbaar is indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen. Nu de in het eerste deel van de bewezenverklaring omschreven wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] ertoe strekte [slachtoffer] en niet een derde te dwingen tot onder meer de afgifte van een (grote) hoeveelheid hennep, heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat dit feit "medeplegen van gijzeling" in de zin van art. 282a Sr oplevert.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre de kwalificatie verbeteren. Het desbetreffende, eerste gedeelte van de bewezenverklaring moet dan in plaats van "medeplegen van gijzeling" als "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden" worden gekwalificeerd.”
7. De in de bewezenverklaring omschreven wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] strekte ertoe [slachtoffer] en niet een derde te dwingen iets te doen. Derhalve heeft het hof het bewezenverklaarde ten onrechte gekwalificeerd als “medeplegen van gijzeling”.
8. Het middel slaagt. Met betrekking tot de afdoening in cassatie is het volgende van belang.
9. Het bewezenverklaarde levert op: “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”.
10. Het hof heeft de oplegging van de gevangenisstraf als volgt gemotiveerd:
“Het hof is — alles overwegende — van oordeel dat een substantiële gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt. Teneinde te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten wordt een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opgelegd. De gevangenisstraf die het hof oplegt is langer dan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gijzeling van het slachtoffer [slachtoffer]. Het slachtoffer is door de verdachte en zijn mededaders tegen zijn wil meegenomen in de laadruimte van een bus, nadat [slachtoffer] daarvoor reeds door een tweetal mededaders tot bloedens toe was geslagen. Het slachtoffer is na de gijzeling aan zijn lot overgelaten. Hij werd buiten Den Haag langs de weg achtergelaten terwijl zijn telefoon door de daders kapot was gemaakt. De verdachte heeft samen met zijn mededaders een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Zijn vriendin heeft hierdoor gevreesd voor het welzijn van haar partner.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 januari 2016 waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van (andersoortige) strafbare feiten.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de tot het persoonsdossier van de verdachte behorend rapport van Reclassering Nederland van 23 januari 2014. Geadviseerd wordt om aan de verdachte — ingeval van een bewezenverklaring — een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen waarbij bijzondere voorwaarden niet zijn geïndiceerd.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf ook gelet op de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep waaruit volgt dat hij de ernst van het feit en de laakbaarheid van zijn handelen niet inziet.
Gijzeling is, gelet op het daarop gestelde strafmaximum (15 jaren gevangenisstraf), een ernstig misdrijf. Het is een misdrijf waarmee niet alleen geweld wordt aangedaan aan het recht om zich veilig en vrij te voelen, maar ook geprobeerd wordt munt te slaan uit de angsten van het slachtoffer. Het is bovendien een feit dat bijdraagt aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. In de regel kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van geruime duur met zich brengt. In deze zaak speelt ook dat de verdachte en zijn broers zich schuldig hebben gemaakt aan eigenrichting in verband met een mishandeling van de verdachte, een feit waarvoor zij [betrokkene 1] ter verantwoording wilden roepen. Het had op de weg van de verdachte gelegen om daarvan (eerder) aangifte te doen en niet om eerst samen met zijn broers de confrontatie te zoeken, laat staan door een derde ten behoeve van de ‘geschillenbeslechting’ te gijzelen. Dat de verdachte en zijn mededaders gekozen hebben voor eigenrichting is in strijd met de fundamentele beginselen van een rechtstaat. Daartegen dient streng te worden opgetreden.
Het hof ziet in de genoemde omstandigheden alsmede in de straffen die doorgaans voor delicten zoals deze worden opgelegd, aanleiding om een hogere straf op te leggen dan die door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank is opgelegd. Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit daarin onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht. Het hof is zich er van bewust dat de straf ten aanzien van de verdachte hoger uitvalt dan die is opgelegd aan zijn beide reeds onherroepelijk veroordeelde broers.
Ambtshalve stelt het hof vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof neemt hierbij in aanmerking het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep tegen het vonnis op 5 februari 2015 en de inzending van de stukken naar het hof door de rechtbank op 6 november 2015. De inzendtermijn is aldus met één maand overschreden. Gelet op de geringe overschrijding en de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep, zal het hof met de enkele constatering van die overschrijding volstaan en hier verder geen consequenties aan verbinden.”
11. Gelet op het bewezenverklaarde feit, de door het Hof gebezigde kwalificatie en de strafmotivering als hiervoor onder 10 weergegeven, moet worden aangenomen dat het Hof geen aanleiding zou hebben gevonden tot het opleggen van een lagere straf wanneer het bewezenverklaarde was gekwalificeerd als "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”.1.Daarbij neem ik niet alleen in aanmerking dat op het aldus gekwalificeerde feit ook een zware vrijheidsstraf staat, te weten acht jaar (art. 282 Sr), maar ook - en in het bijzonder - dat het hof blijkens de strafmotivering de hoogte van de straf met name heeft laten bepalen door hetgeen de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer hebben aangedaan. Derhalve kan de Hoge Raad met vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de kwalificatie deze verbeteren in ”medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”.
12. Het tweede middel klaagt dat het hof Google streetview ten onrechte heeft beschouwd als een feit van algemene bekendheid.
13. De aanvulling met bewijsmiddelen houdt onder meer in:
“Nadere bewijsoverweging
Het hof overweegt nog het volgende.
Het hof stelt — gelet op het voorgaande — vast dat [slachtoffer] op enig moment na het bezoek aan de verblijfplaats van [betrokkene 1] uit de auto is gelaten. Voorts stelt het hof vast dat dat is gebeurd relatief ver weg van zowel de plek waar de auto van de verdachte2.stond geparkeerd als van zijn woning. De bewijsmiddelen houden immers in dat de auto van [slachtoffer] stond geparkeerd in de nabijheid van de Hoefkade te Den Haag en hij uit een auto is gezet in de buurt van de Middachtenweg te Den Haag. Volgens de openbare bron Google Streetview zijn die twee locaties circa 2 kilometer van elkaar verwijderd. De afstand van de Middachtenweg naar de woning van [slachtoffer] aan de Drebbelstraat te Den Haag, is volgens dezelfde openbare bron circa 3 kilometer.”
14. De door het hof in zijn bewijsoverweging genoemde afstanden zijn zonder noemenswaardige moeite te achterhalen uit algemeen toegankelijke bronnen zoals reisplanners. Daarom zijn deze gegevens aan te merken als feiten van algemene bekendheid.3.Derhalve kan in het midden blijven of Google streetview zo’n algemeen toegankelijke bron is.
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend voor wat betreft de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde, tot kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde als "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden” en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑07‑2017
Zie HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6374, NJ 2007/627. Zie voor afstanden reeds HR 6 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:AB9537, NJ 1998/881.
Beroepschrift 12‑01‑2017
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
griffienummer: S16/01128
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag uitgesproken op 25 februari 2016.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 282a Sr, 350, 359, 415 Sv geschonden aangezien het hof ten onrechte heeft geoordeeld c.q. in zoverre blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dat het bewezenverklaarde feit ‘medeplegen van gijzeling’ in de zin van art. 282a Sr oplevert. Het bewezenverklaarde houdt immers in dat verzoeker en zijn mededaders [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk [slachtoffer] te dwingen iets te doen. Gijzeling is evenwel slechts strafbaar indien de dader handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar, dus een ander dan in casu [slachtoffer], te dwingen iets te doen of niet te doen (vgl. HR 23 juni 2015, NJ 2015/313). Nu [slachtoffer] blijkens de bewezenverklaring de gijzelaar is, kan hij niet tegelijkertijd de gegijzelde zijn, op wie het oogmerk betrekking dient te hebben.
De bewezenverklaring is aldus niet voldoende met redenen omkleed.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 339 lid 2, 340, 359, 415 Sv, 6 EVRM geschonden doordien het hof informatie van Google Streetview kennelijk heeft beschouwd als een feit van algemene bekendheid, zulks ten onrechte aangezien deze informatie de eigen waarneming van het hof betreft, zoals ook blijkt uit de omschrijving ‘streetview’, en/of ten onrechte heeft nagelaten zijn waarneming c.q. de bevindingen van het hof na raadpleging van Google Streetview aan verzoeker en zijn raadsman mede te delen, zodat zij hiermee rekening konden houden. De bewezenverklaring is op grond hiervan onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
In deze zaak heeft het hof de navolgende bewijsoverweging in de aanvulling houdende de gebezigde bewijsmiddelen, zakelijk weergegeven, opgenomen:
‘Het hof stelt — gelet op het voorgaande — vast dat [slachtoffer] op enig moment na het bezoek aan de verblijfplaats van [betrokkene 1] uit de auto is gelaten. Voorst stelt het hof vast dat dat is gebeurd relatief ver weg van zowel de plek waar de auto van verdachte stond geparkeerd als van zijn woning. De bewijsmiddelen houden immers in dat de auto van [slachtoffer] stond geparkeerd in de nabijheid van de Hoefkade te Den Haag en hij uit een auto is gezet in de buurt van de Middachtenweg te Den Haag. Volgens de openbare bron Google Streetview zijn die twee locaties circa 2 kilometer van elkaar verwijderd. De afstand van de Middachtenweg naar de woning van [slachtoffer] aan de [a-straat] te Den Haag, is volgens dezelfde openbare bron circa 3 kilometer.’
2.
Blijkens de in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde pleitnotities en het (vernietigde) vonnis is vorenbedoelde afstand aan de orde gesteld. In die pleitnotities noch in het vonnis wordt gerefereerd aan Google Streetview. In HR 20 november 2007, NJ 2007/627 is aanvaard dat de afstand tussen de woning van de verdachte en plaats van overval alsmede de gemiddelde reisduur voor deze afstand zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen zijn te achterhalen, zodat deze gegevens zijn aan te merken als feiten van algemene bekendheid. Het betrof gegevens uit drie nationale routeplanners, te weten Routeplanner ANWB, Routeplanner Routenet en Routeplanner De Telefoongids Professioneel.
Op grond hiervan werd een bewijsverweer verworpen.
3.
Het verschil tussen een routeplanner en Google Streetview is dat in het laatste geval het afstandsgegeven gecombineerd wordt met beeldmateriaal over de afstand.
Daarom is primair sprake van eigen waarneming van het hof.
4.
In de onderhavige zaak heeft het hof, gelet op de inhoud van de bewijsoverweging waarin geen verwijzing naar een verweer is opgenomen, de bewijsvoering mede doen steunen op gegevens die het heeft ontleend aan Google Streetview. Door tweemaal te benadrukken dat het gaat om een openbare bron, lijkt het hof tot uitdrukking te willen brengen dat het gaat om een feit van algemene bekendheid.
5.
In HR 27 maart 2016, NJ 2016/249 m.nt. Mevis heeft de Hoge Raad evenwel beslist dat de enkele omstandigheid dat een bepaald gegeven aan openbare bronnen op het internet kan worden ontleend, op zichzelf nog niet meebrengt dat zo een gegeven daarom een feit of omstandigheid van algemene bekendheid is in de hierbedoelde zin. Bij dergelijke feiten of omstandigheden gaat het in de regel om gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is.
6.
In casu zijn het vooral de bewijsrechtelijke consequenties die aan deze ‘gegoogelde’ gegevens verbonden zouden kunnen worden betwist. Daartoe is blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotitie aangevoerd dat van een vooropgezet plan om [slachtoffer] zo ver mogelijk bij zijn auto en huis te laten gaan, geen sprake is geweest. Dit standpunt houdt in dat de Google Streetview-informatie als een verrassing voor verzoeker en zijn raadsman moet zijn gekomen. Op grond hiervan had het hof de inhoud van de Google-informatie ter terechtzitting moeten meedelen aan de procespartijen c.q. verzoeker en zijn raadsman. Door zulks na te laten is aan de verdediging de mogelijkheid onthouden ‘to challenge the evidence’. Dit geldt in versterkte mate voor bewijsgegevens die aan het internet zijn ontleend. Informatie op het internet is immers zo talrijk en veelzijdig dat bezwaarlijk van de verdediging kan worden verlangd rekening te houden met de nagenoeg onbegrensde zegeningen van het internet in raadkamer van de rechter. Het bezigen van internet-informatie buiten de procedure om tast mitsdien het tegensprekelijke debat dat door art. 6 EVRM wordt beschermd aan.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 12 januari 2017
mr G. Spong