Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/2.4.3
2.4.3 Bevoegdheid van de rechter om bescheiden op te vragen
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS381953:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II 1985/86, 19 574, nr. 2: wijziging van de bepalingen die verband houden met de persoonlijke verschijning van partijen in procedures.
Kamerstukken II 1985/86, 19 574, nr. 3, p. 2.
Kamerstukken II 1985/86, 19 574, nr. 3, p. 6.
Kamerstukken II 1985/86, 19 574, nr. 3, p. 3.
Kamerstukken II 1986/87, 19 574, nr. 5, p. 1.
Kamerstukken II 1987/88, 19 574, nr. 6, p. 2.
Kamerstukken 1 1988/89, 19 574, nr. 187, p. 1-2.
Waarover: Langeveld 1986, p. 1368-1369 en - in reactie daarop - Falkena 1987, p. 317-318.
Kamerstukken 1 1988/89, nr. 187a, p. 2.
Kamerstukken II 1986/87, nr. 3, p. 7-8 en 27.
Al vrij snel na de totstandkoming van het nieuwe bewijsrecht krijgt de mogelijkheid om bescheiden op te vragen toch weer een impuls. Die impuls was opgenomen in een wetsvoorstel1 dat de praktijk moet ondersteunen, waarbij rechtbanken na eis en antwoord een comparitie gelasten. Die praktijk wordt op dat moment bij 15 van de 19 rechtbanken gevolgd: in 40% van de gevallen wordt een comparitie gelast die in 40% tot 50% van de gevallen tot een schikking leidt.2 Het wetsvoorstel beoogde de comparitie na antwoord te faciliteren, maar voorzag niet in een bekorting van de gebruikelijke schriftelijke procesgang: partijen hielden recht op repliek en dupliek, ook als een comparitie had plaatsgevonden.3 Die aanspraak op een tweede schriftelijke ronde zou pas vervallen bij de wetswijziging in 2002, waarna het gebruik van de comparitie een verdere vlucht nam.
Voor de exhibitieplicht is van belang, dat de minister voorstelde om in de wet te bepalen, dat de rechter bescheiden bij partijen op kan vragen. Het opnemen van een wettelijke basis verdient aanbeveling, aldus de minister, ook om onzekerheden weg te nemen over het antwoord op de vraag of de rechter gevolgen mag verbinden aan het niet gevolg geven aan het bevel.4 Enkele kamerleden werpen de begrijpelijke vraag op, waarom deze volgens hen principiële wending niet reeds is opgenomen in het wetsvoorstel met het nieuwe bewijsrecht. Zij nodigen de minister uit zich uit te laten over de afweging van de gevolgen van de nieuwe bevoegdheden voor de processuele positie van partijen.5 Zij krijgen een oppervlakkig antwoord. In zijn reactie geeft de minister aan dat het opvragen van bescheiden niet vereenzelvigd zou moeten worden met een bewijsopdracht, al zal het geschrift, aldus de minister, is sommige gevallen wel in het proces als bewijs kunnen gaan functioneren. Dit antwoord lijkt een spel met woorden, waar geen inhoud achter schuil gaat: een bevel zal immers juist gegeven worden teneinde de feiten vast te stellen, kortom: met het oog op bewijslevering. Het is volgens de minister niet ongebruikelijk dat de rechter zelf initiatieven neemt, waarbij hij verwijst naar de mogelijkheid om ambtshalve een getuigenverhoor te gelasten. Er is, kortom, geen sprake van een inbreuk op enig beginsel van procesrecht, aldus de minister.6
Het wetsvoorstel wordt met souplesse tot wet. Vanuit de Eerste Kamer7 wordt de aandacht van de minister gevraagd voor de regeling van de verplichting tot verstrekking van bescheiden in België,8 die niet beperkt zou zijn tot bepaalde procedures en duidelijker sancties zou kennen. Volgens de minister maken deze Belgische bepalingen echter deel uit van de regeling voor de bewijslevering en zouden deze dus een andere strekking hebben dan de mogelijkheid voor de rechter om een bevel te geven bescheiden te verstrekken.9 Waarom er een verschil is tussen het opvragen van bescheiden ten behoeve van oordeelsvorming én het meer specifiek aangeven dat die oordeelsvorming bewijslevering betreft, valt wederom niet uit te leggen en wordt dus ook niet verder toegelicht, waardoor het antwoord vooral iets heeft van een petitio principii. Het onderscheid spreekt ook niet aan: verstrekking van bescheiden op bevel van de rechter strekt er immers evenzeer als verstrekking op vordering van een partij toe om de feitelijke grondslag van het geschil vastgesteld te krijgen.
Niet veel later komt een nieuwe wettelijke regeling voor de kantongerechtsprocedure tot stand. In die regeling krijgt de rechter geheel in het algemeen en derhalve ook buiten het kader van een eventuele comparitie de mogelijkheid om partijen te bevelen bescheiden in het geding te brengen. Aan die wijziging wijdt de minister niet veel meer woorden, dan dat bij het procesrecht voor de kantonrechter een grote soepelheid is nagestreefd, omdat strakke processchema's niet doelmatig zouden zijn, dat een mogelijkheid om een dergelijk bevel te geven daarbij goed past én dat de kantonrechters aangegeven hebben behoefte te hebben aan deze mogelijkheid.10