Hof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2020, nr. 19/01701
ECLI:NL:GHARL:2020:8019
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
06-10-2020
- Zaaknummer
19/01701
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:8019, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 06‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:101
- Vindplaatsen
NLF 2020/2274 met annotatie van
Uitspraak 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
OB. Verzoek ontheffing administratieve verplichtingen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 19/01701
uitspraakdatum: 6 oktober 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 november 2019, nummer AWB 19/2061, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft bij beschikking op de voet van artikel 25, derde lid, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) het verzoek van belanghebbende om ontheffing van administratieve verplichtingen afgewezen.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is zelfstandig belastingadviseur en kwalificeert voor deze economische activiteit als ondernemer voor de omzetbelasting.
2.2.
In de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft belanghebbende telkens nihilaangiften omzetbelasting gedaan. Vanaf het derde kwartaal van 2016 is er per saldo sprake van verschuldigde omzetbelasting voor zijn activiteiten als belastingadviseur.
2.3.
Op het dak van de woning van belanghebbende zijn op 13 november 2018 zonnepanelen geïnstalleerd. Belanghebbende heeft een formulier ‘Opgaaf zonnepaneelhouders’ ingediend bij de Belastingdienst en hierin aangegeven dat hij voor een andere activiteit al als ondernemer voor de omzetbelasting is geregistreerd. Hij heeft in het formulier ook aangegeven dat hij vanaf het volgende jaar ontheven wil worden van administratieve verplichtingen.
2.4.
Bij beschikking van 7 januari 2019 heeft de Inspecteur als volgt op het verzoek om ontheffing van administratieve verplichtingen beslist:
“Uw cliënt krijgt geen ontheffing van de administratieve verplichtingen voor de btw. Ik baseer mijn besluit op artikel 25 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. Uw cliënt voldoet niet aan de volgende voorwaarde voor de ontheffing: De ontheffing administratieve verplichtingen wordt, mits voldaan wordt aan de voorwaarden, verleend aan de ondernemer en niet aan de onderneming. U heeft 2 ondernemingen welke geregistreerd zijn onder het omzetbelastingnummer [0000.00.000] .B01. De totaal verschuldigde omzetbelasting is hoger dan € 1.345 per jaar.”
2.5.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard omdat belanghebbende met het totaal van zijn economische activiteiten niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor de kleine ondernemersregeling (KOR) die is opgenomen in artikel 25 Wet OB.
2.6.
In hoger beroep heeft belanghebbende een kopie van een brief overgelegd die aan één van zijn cliënten is verzonden. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Via de btw-aangifte die u van ons ontvangt na uw aanvraag, vraagt u de btw terug over de aankoop en installatie van de zonnepanelen. In deze aangifte geeft u ook de btw aan die u moet betalen over uw leveringen van stroom. Vaak is dat een forfait, een vast bedrag aan btw. Daarom hoeft u waarschijnlijk alleen deze btw-aangifte te doen en sturen wij u daarna geen btw-aangiften meer.
Hebt u toch nog andere btw-aangiften ontvangen, dan moet u die nog wél doen
Vul deze op tijd en volledig in en betaal eventuele verschuldigde omzetbelasting. Doet u dit niet, dan kunnen wij u een naheffingsaanslag en/of verzuimboete opleggen.
(...)
Verandert er iets in de toekomst?
Koopt u bijvoorbeeld nieuwe zonnepanelen? Of gaat u activiteiten verrichten als ondernemer? En moet of wilt u daardoor wel btw-aangifte doen? Kijk dan op belastingdienst.nl/kor naar de voorwaarden van de kleineondernemersregeling. Ook leest u daar wanneer en hoe u zich kunt afmelden voor de regeling.”
3. Geschil
In geschil is of het verzoek om ontheffing van administratieve verplichtingen terecht is afgewezen. In dit verband beroept belanghebbende zich ook op het motiveringsbeginsel, het neutraliteitsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Voorts is de proceskostenvergoeding in geschil.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de exploitatie van de zonnepanelen een zelfstandige economische activiteit vormt, die niet mag worden samengevoegd met zijn activiteiten als belastingadviseur. Volgens belanghebbende mogen de activiteiten als belastingadviseur hem op geen enkele wijze benadelen bij de fiscale behandeling van de exploitatie van de zonnepanelen. Volgens belanghebbende wordt hem de toepassing van de KOR onthouden, doordat de Inspecteur aan hem geen subnummer heeft toegekend.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat de toekenning van een subnummer voor de beoordeling van het verzoek om ontheffing niet van belang is. Het enige dat van belang is, is de hoogte van de belasting die de ondernemer uiteindelijk moet voldoen indien de KOR buiten toepassing wordt gelaten. Is dit bedrag beneden de drempel die in artikel 25 Wet OB wordt genoemd, dan gaat de wetgever ervan uit dat de kosten de baten overstijgen en ziet de wetgever af van het recht het saldo te heffen en te innen. De KOR is gebaseerd op een bijzondere regeling in de Btw-richtlijn. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden afgeleid dat administratieve vereenvoudiging (en de hiervoor genoemde kosten/baten-analyse) de reden is voor de invoering van de bijzondere regeling voor kleine ondernemers (arresten van 2 mei 2019, Jarmuškienė, C‑265/18, ECLI:EU:C:2019:348, punt 37; 26 oktober 2010, Schmelz, C‑97/09, ECLI:EU:C:2010:632, punt 63; 29 juli 2019, B (Chiffre d’affaires du revendeur de véhicles d’occasion), C-388/18, ECLI:EU:C:2019:642, punten 31 en 42 en 9 juli 2020, AJPF Caraş-Severin en DGRFP Timişoara, C-716/18, ECLI:EU:C:2020:540, punt 40). Uit de artikelen 287 en 288 van de Btw-richtlijn blijkt dat de omzet van alle door de belastingplichtige verrichte belaste leveringen van goederen en diensten moet worden meegenomen om te toetsen of de drempel voor toepassing van de KOR al dan niet wordt overschreden (zie punt 77 van het hiervoor genoemde arrest-Schmelz). Dit betekent dat de omzet die belanghebbende met het belastingadviseurschap behaalt, meetelt bij de beoordeling of de KOR van toepassing is. Indien het standpunt van belanghebbende zou worden gevolgd, zou een ondernemer via “smurfen” (het in kleine blokken verdelen van zijn economische activiteiten) kunnen bereiken dat hij zonder omzetbelasting verschuldigd te zijn, een behoorlijke omzet kan behalen. Dat is niet de bedoeling van de richtlijngever (zie de hiervoor aangehaalde arresten). Mede gelet op de hiervoor beschreven bedoeling van de richtlijngever is voor de beoordeling of een belastingplichtige in aanmerking komt voor de KOR, niet van belang of zijn verschillende economische activiteiten op zichzelf staan. Aangezien belanghebbende als belastingadviseur de drempel al overschrijdt, heeft de Inspecteur het verzoek om ontheffing van de administratieve verplichtingen terecht afgewezen. Dat belanghebbende hierdoor anders wordt behandeld dan ondernemers die enkel zonnepanelen exploiteren, is het gevolg van de hogere omzet die belanghebbende behaalt en zijn handelingen als belastingadviseur. De ondernemers die enkel zonnepanelen exploiteren en verder geen economische activiteiten verrichten, zijn voor de KOR feitelijk geen gelijke gevallen.
4.3.
Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat de omzet van de exploitatie van de zonnepanelen ten onrechte alleen aan hem wordt toegerekend, omdat hij de zonnepanelen samen met zijn echtgenote exploiteert. Dit standpunt behoeft binnen het kader van deze procedure geen behandeling, omdat het volgen van dit standpunt geen gevolgen zou hebben voor de beschikking die de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende heeft genomen. De ontheffing is, zoals het Hof hiervoor heeft geoordeeld, indien aan alle voorwaarden wordt voldaan van toepassing op alle economische activiteiten van de betrokken belastingplichtige en niet op een deel daarvan, zelfstandig of niet. Belanghebbende voldoet niet aan de voorwaarden.
4.4.
Belanghebbende stelt zich meer subsidiair op het standpunt dat hij niet heeft kunnen reageren op nieuwe veronderstellingen van de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar. Hierdoor is belanghebbende tijdens de bezwaarprocedure in zijn procesbelangen geschaad. De uitspraak op bezwaar is onvoldoende gemotiveerd. In dit verband beroept belanghebbende zich op het neutraliteitsbeginsel.
4.5.
Het Hof stelt voorop dat het neutraliteitsbeginsel geen zelfstandige toetssteen is, maar een uitleggingsbeginsel (vgl. HR 11 augustus 2017, nr. 15/03805, ECLI:NL:HR:2017:1606, r.o 2.4.2). Een geslaagd beroep op het neutraliteitsbeginsel heeft niet tot gevolg dat belanghebbende dient te worden ontheven van zijn administratieve verplichtingen voor de exploitatie van de zonnepanelen. Het Hof zal dit beginsel meewegen bij de beoordeling of sprake is van een motiveringsgebrek en of belanghebbende in zijn procesbelang is geschaad. Voor wat de motivering van de uitspraak op bezwaar betreft, leidt het Hof uit de door belanghebbende ingediende stukken af dat belanghebbende de standpunten en de overwegingen van de Inspecteur niet deelt, en vindt dat de Inspecteur deze eerst met belanghebbende had moeten bespreken. Het Hof volgt dit standpunt niet. De Inspecteur heeft het primaire besluit uitgebreid opnieuw beoordeeld aan de hand van de standpunten van belanghebbende en hierin de KOR in bredere zin betrokken. Het standpunt van belanghebbende dat de motivering eerst met de bezwaarmaker dient te worden besproken, vindt geen steun in het recht. De bezwaarfase is voor een volledige herbeoordeling van het primaire besluit, en de uitspraak op bezwaar is de uitgelezen gelegenheid om deze herbeoordeling met de bezwaarmaker te delen. Dat de Inspecteur ook is ingegaan op de situatie dat aan belanghebbende wel een subnummer zou zijn toegekend voor de exploitatie van de zonnepanelen, is uitsluitend gedaan om belanghebbende duidelijk te maken dat de enkele toekenning van een subnummer niet van belang is, zoals het Hof ook voorop heeft gesteld. Dat belanghebbende de visie van de Inspecteur niet deelt, betekent niet dat de uitspraak op bezwaar een motiveringsgebrek heeft. Belanghebbende heeft niet nader toegelicht hoe hij als gevolg van de beschrijving van de situatie dat aan hem wel een subnummer zou zijn toegekend, in zijn procesbelang is geschaad. Partijen zouden over deze kwestie toch nooit tot overeenstemming zijn gekomen. Al met al heeft de handelwijze rond de uitspraak op bezwaar geen schending van het neutraliteitsbeginsel opgeleverd.
4.6.
In hoger beroep heeft belanghebbende een geanonimiseerde brief overgelegd. Belanghebbende leidt uit deze brief af dat het praktijk is van de Belastingdienst om de exploitatie van zonnepanelen als een aparte economische activiteit te beschouwen. Uit de zin “Hebt u toch nog andere btw-aangiften ontvangen, dan moet u die nog wél doen” leidt belanghebbende af dat ondernemers die als tweede of volgende economische activiteit zonnepanelen exploiteren, toch voor die exploitatie van de KOR gebruik kunnen maken. De Inspecteur bestrijdt dit. Deze standaardbrief wordt verzonden naar zonnepaneelexploitanten die na 1 januari 2021 gebruik willen maken van de nieuwe KOR. Volgens de Inspecteur heeft de zin betrekking op de verplichting van de aangeschreven ondernemer om de btw‑aangiftebiljetten die betrekking hebben op de periode vóór de ingangsdatum van de nieuwe KOR, wel in te vullen en in te dienen.
4.7.
Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat uit de geanonimiseerde brief niet kan worden afgeleid dat de Inspecteur een begunstigend beleid voert ten aanzien van zonnepaneelexploitanten die net als belanghebbende nog andere economische activiteiten verrichten, maar waarvan belanghebbende is uitgesloten. De verklaring van de Inspecteur komt het Hof aannemelijk voor. Uit de brief kan niet worden afgeleid dat de geadresseerde inderdaad ook voor een andere economische activiteit al ondernemer is en dus partieel van de KOR gebruik mag maken. Het is voorts mogelijk dat de geadresseerde voor het totaal van zijn economische activiteiten beneden de omzetdrempel van de nieuwe KOR van € 20.000 per jaar zal blijven of verwacht te zullen blijven.
4.8.
Belanghebbende stelt zich tot slot op het standpunt dat de Inspecteur zijn verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding ten onrechte heeft afgewezen. Het Hof verwerpt dit standpunt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen, wat tot gevolg heeft dat de Inspecteur aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding hoefde toe te kennen. Het besluit van de Inspecteur (de beschikking van 7 januari 2019) is immers niet herroepen, laat staan vanwege een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid (artikel 7:15, derde lid, Algemene wet bestuursrecht). De uitspraken van de Inspecteur en de Rechtbank zijn juist, zodat het Hof evenmin aanleiding ziet voor een proceskostenvergoeding.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 6 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 oktober 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.