Einde inhoudsopgave
De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/5
5 Relevantie
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens, datum 23-03-2015
- Datum
23-03-2015
- Auteur
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens
- JCDI
JCDI:ADS397100:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Voetnoten
Voetnoten
Zie hierna, nr. 52.
Zie bijvoorbeeld Rb. Zeeland-West-Brabant 13 februari 2013, zaaknummer C/02/250279 / HA ZA 12-412. De eiser vorderde alleen een verklaring voor recht dat de gedaagde onrechtmatig jegens de eiser had gehandeld door pinopnames te doen. De eiser vorderde niet (ook) veroordeling tot terugbetaling van de ten onrechte gedane pinopnames. De rechter wees de vordering van de eiser af omdat de gedaagde halverwege de procedure het gepinde bedrag had terugbetaald aan de eiser, maar zonder die terugbetaling had hij de vordering toegewezen, zo blijkt uit de overwegingen van het vonnis. Als de gedaagde op basis van het vonnis niet vrijwillig het gepinde bedrag aan de eiser zou hebben terugbetaald, zou de eiser nog een procedure hebben moeten voeren om betaling te kunnen laten afdwingen door een deurwaarder.
Bijvoorbeeld omdat de eiser onvoldoende belang had bij de vordering.
Een onderzoek naar de verklaring voor recht is niet alleen wetenschappelijk relevant, maar ook voor de civiele procespraktijk. Onduidelijkheid over de vraag wanneer het zinvol of juist zinloos is om een verklaring voor recht te vorderen, kan ertoe leiden dat (de gemachtigde respectievelijk advocaat van) een partij onnodig een verklaring voor recht vordert of de vordering instelt terwijl zij beter een veroordeling tot prestatie had kunnen vorderen. Een onnodig gevorderde verklaring voor recht naast een gevorderde veroordeling tot prestatie kan leiden tot proceskostencompensatie en daarmee tot onnodige kosten voor de gedaagde.1 Als een partij alleen een verklaring voor recht vordert, terwijl die verklaring voor recht haar niets oplevert en/of zij een veroordeling tot prestatie had kunnen vorderen, maken beide partijen mogelijk onnodige kosten. Als een partij bijvoorbeeld volstaat met het vorderen van een verklaring voor recht terwijl zij in plaats daarvan een veroordeling tot prestatie had kunnen vorderen, zal zij die veroordeling tot prestatie alsnog moeten vorderen in een nieuwe procedure wanneer de wederpartij naar aanleiding van het declaratoire vonnis niet op vrijwillige basis de prestatie verricht waartoe zij eigenlijk veroordeeld had moeten worden.2 De consequenties van het instellen van de verkeerde vordering kunnen beperkt blijven tot onnodig gemaakte kosten, maar dat hoeft niet zo te zijn. Als een verklaring voor recht wordt gevorderd in een vrijwaringsprocedure of in reconventie en de gewaarborgde respectievelijk de eiser in reconventie wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat hij ten onrechte een verklaring voor recht vorderde,3 dan kan de gewaarborgde respectievelijk de eiser in reconventie niet opnieuw in die procedure een vordering instellen. De waarborg dient immers voor alle weren in vrijwaring te worden te worden opgeroepen en de eis in reconventie dient ‘dadelijk bij’ de conclusie van antwoord te worden ingesteld. De gewaarborgde respectievelijk de eiser in reconventie kan dan alleen een nieuwe vordering instellen in een nieuwe procedure en hij moet dan maar hopen dat de verschillende uitspraken elkaar niet tegenspreken.