Hof Amsterdam, 30-01-2015, nr. 23-005515-11
ECLI:NL:GHAMS:2015:255
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-01-2015
- Zaaknummer
23-005515-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:255, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑01‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2767, Niet ontvankelijk
Uitspraak 30‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Voorbereidingshandelingen uitvoer heroïne en aanwezig hebben cocaïne
Parketnummer: 23-005515-11
Datum uitspraak: 30 januari 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011 in de strafzaak onder de parketnummers 13-997032-09 en 13-437542-07, 13-520097-05 (TUL) tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 en 27 september 2013, 16 december 2014 en 16 januari 2015, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep op 13 september 2013 door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 december 2009 tot en met 9 december 2009 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of opzettelijk aanwezig gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 32,48 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 december 2009 tot en met 9 december 2009 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland, en/of het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van (ongeveer) 32,48 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen;
-een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
-geld en/of verpakkingsmateriaal en/of een vacuumapparaat en/of versnijdingsmiddelen en/of opslagruimte bestemd voor het bestellen, vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren van eerdergenoemde hoeveelheid heroïne voorhanden gehad en/of
-(telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, koop, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid heroïne en/of
-een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of opdrachten en/of geld en/of een (tijdelijke) opslag- en/of verblijfplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van eerdergenoemde hoeveelheid heroïne en/of
-tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en spandiensten verricht;
2:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 december 2009 tot en met 9 december 2009 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of opzettelijk aanwezig gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 5,2 gram cocaïne en/of een hoeveelheid van (ongeveer) 189,7 gram MDMA, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof op onderdelen anders overweegt en tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Vrijspraak feit 1 primair
Evenals de rechtbank en met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair
Inleiding
Op grond van een Engels onderzoek naar de invoer en verspreiding van grote hoeveelheden heroïne via Nederland naar Engeland, is een verdenking ontstaan jegens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens in Nederland intensief telefonisch afgeluisterd en geobserveerd. Op grond hiervan is de verdenking ontstaan dat beiden zich in Nederland bezighielden met de voorbereiding van een heroïnetransport. Door het opnemen en uitluisteren van de gesprekken kwamen ook [medeverdachte 3] en [verdachte] als verdachte in beeld. Op 9 december 2009 zijn alle vier genoemde verdachten aangehouden en in een woning in gebruik bij [medeverdachte 1] is op die dag 32,48 kilo heroïne aangetroffen. In een andere woning waarvan [medeverdachte 1] vanaf september 2009 de huur betaalde en waar hij in de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 8 december 2009 ook heeft verbleven, is een hoeveelheid van ruim 8 kilo van een mengsel van paracetamol en coffeïne aangetroffen, alsmede mixers, persmallen en een mengbak met resten heroïne.
Naar aanleiding van de opgenomen en uitgeluisterde gesprekken en de observaties zijn op 27 januari 2010 ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] als verdachte aangehouden. De inhoud van de gesprekken heeft aanleiding gegeven te veronderstellen, dat door de verdachten gebruik werd gemaakt van een systeem van informele geldtransacties, ter verplaatsing van geldbedragen in Engeland en Nederland. Bij [medeverdachte 5] en de eveneens als verdachte aangehouden geldkoerier genaamd [medeverdachte 6], zijn documenten gelijkend op een administratie aangetroffen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van het requisitoir verklaard dat zij zich kan vinden in de bewezenverklaring van de rechtbank inzake de feiten 1 subsidiair en 2, met dien verstande dat voor feit 2 heeft te gelden dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de 5,2 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de tapgesprekken op 8 en 9 december 2009 waar de verdachte deel van uitmaakt, betrekking hebben op de bij de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen 32,48 kilo heroïne. Weliswaar is in de woning van de verdachte op 9 december 2009 een vacuümmachine aangetroffen, die daar, zo heeft de verdachte bij de politie verklaard, op verzoek van [medeverdachte 1] tijdelijk was neergezet, maar uit die omstandigheid kan niet blijken, dat de verdachte betrokken was bij of wetenschap had van de bij [medeverdachte 1] aangetroffen heroïne. De raadsman is van mening dat hooguit kan worden geconcludeerd, dat de genoemde tapgesprekken zien op de tijdelijke opslag van de vacuümmachine.
Overwegingen van het hof
Toerekening van de telefoonnummers
De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] alsmede de verdachte hebben noch in eerste aanleg noch in hoger beroep betwist, dat zij de personen zijn die gebruik hebben gemaakt van de telefoonnummers zoals die in de weergave van de hieronder besproken opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken worden genoemd. Het hof sluit zich daarom aan bij de overeenkomstige toerekening door de rechtbank van de verschillende, door de verdachten gebruikte telefoonnummers onder paragraaf 6.2.1.3 van het vonnis.
Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel, dat met de in de telefoongesprekken genoemde ‘[bijnaam]’ de verdachte wordt bedoeld. Het hof betrekt bij dit oordeel mede de omstandigheid, dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft betwist dat dit zijn bijnaam is.
Uit het dossier is het volgende naar voren gekomen (het hof verwijst voor de bewijsmiddelen van feit 1 subsidiair naar de aanvulling op dit arrest).
De heroïne
Op 8 december 2009 hebben verschillende telefoongesprekken plaatsgevonden tussen de [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en de verdachte, waar het volgende uit blijkt (cd-rom taplijn 1003 [medeverdachte 1]).
Om 10.26 uur vraagt [medeverdachte 1] per sms aan de verdachte: ‘Any news bro? Wen i can giv’.
Verdachte bericht direct terug: ‘I call 2 clock’.
[medeverdachte 3] vraagt [medeverdachte 1] om 12.55 uur of hij de ‘horse’ heeft. [medeverdachte 1] zegt dat hij nog op de ‘horse’ zit te wachten. [medeverdachte 3] meldt dat een derde, ‘die gozer’ hier zit te wachten, daarom. [medeverdachte 1] vraagt of [medeverdachte 3] van hem wil nemen, maar die heeft niets om ‘het’ in te stoppen. [medeverdachte 1] kan het evenmin nemen aangezien hij ‘problemen heeft met mensen die weten waar ik woon’. Hij wil dat risico niet nemen. [medeverdachte 1] zegt [medeverdachte 3] te wachten aangezien hij om 2 uur een afspraak heeft met die kerel.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bespreken om 12.59 uur dat ‘het’ nu moet worden (af) genomen van de derde, want die kan niet langer wachten. Zij overleggen waar ‘het’ zolang kan worden neergezet en in dat verband wordt het ‘nieuwe huis’ van [medeverdachte 1] genoemd. [medeverdachte 1] zegt met zijn kinderen te verblijven in het nieuwe huis.
Om 13.00 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte om te vragen wat hij moet doen. Verdachte zegt: ‘ik heb 2 uur tegen je gezegd…2 uur is mijn vriend er, en dat heb ik tegen je gezegd!’. [medeverdachte 1] zegt vervolgens: ‘als je hem ziet, zeg tegen hem: neem het. Want ik heb niks om het in te stoppen. De verdachte antwoordt: ‘ja oke geen probleem’.
Om 13.01 uur belt [medeverdachte 1] weer met [medeverdachte 3] en zegt: ‘… mijn vriend gaat die kerel ontmoeten, ze hebben een afspraak om 2 uur. En ik heb gezegd tegen hem: zorg er voor… ik heb een probleem, haal het voor mij om 2 uur’.
Om 13.08 uur wordt de verdachte gebeld door een onbekende, die zegt dat hij ‘hem’ pas na drieën ziet.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] spreken om 14.17 uur af, dat ze ‘het’ zolang in het nieuwe huis van [medeverdachte 1] neerzetten en dat [medeverdachte 1] zolang in een hotel gaat logeren. [medeverdachte 3] zegt in dit gesprek dat hij ‘het’ net heeft aangenomen/opgehaald. [medeverdachte 1] merkt op dat het geen zin heeft om ‘het’ in de auto te stoppen, er kan van alles gebeuren op die manier…Ze maken een afspraak bij het ‘nieuwe huis’ van [medeverdachte 1].
Om 14.18 uur vraagt [medeverdachte 1] aan de verdachte wat diens vriend heeft gezegd. De verdachte zegt …vier uur... [medeverdachte 1] zegt tegen de verdachte dat hij tegen zijn vriend moet zeggen dat hij ze moet meenemen, omdat [medeverdachte 1] nergens heeft om ze te stoppen.
Om 14.44 uur meldt [medeverdachte 3] dat hij de auto pakt en er over 10 tot 15 minuten is (cd-rom taplijn [medeverdachte 3] 8080).
In een telefoongesprek met een onbekende derde zegt [medeverdachte 3] om 15.11 uur dat hij met vijf minuten terug is in de winkel.
[medeverdachte 1] belt om 17.45 uur met de verdachte, die zegt dat het vrijdag wordt. Vandaag is dinsdag.
[medeverdachte 1] wil morgen geven. Verdachte zal het aan ‘hem’ vragen. [medeverdachte 1] vraagt of de verdachte ook aan Crystal kan komen. Verdachte zegt van niet, maar zal het zijn vriend vragen. [medeverdachte 1] zegt dat verdachte de jongens moet zeggen dat hij ([medeverdachte 1]) morgen wil geven. Verdachte zal dat doen.
Op 9 december 2009 hebben de volgende telefoongesprekken plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de verdachte, waar het volgende uit blijkt (cd-rom taplijn [medeverdachte 1] 1003).
Om 12.08 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte. [medeverdachte 1] vraag de verdachte wat zijn vriend zegt en of ze vrijdag gaan. Verdachte zegt dat hij om één uur een afspraak heeft en dat hij om 2 uur alles weet. [medeverdachte 1] zegt dan: ‘probeer hen te zeggen dat ze het vandaag ophalen, bij mij. Regel het met je vriend en zeg het me en dan geef ik hem vandaag’. Verdachte zegt: ok.
Om 15.17 uur voeren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een lang gesprek, waarin steeds de naam ‘[bijnaam]’ voorkomt. [medeverdachte 1] zegt: ‘ja, [bijnaam] is net bij ze geweest. [medeverdachte 2] zegt dan: ‘je laat het via [bijnaam] lopen, wij geven hem…’. [medeverdachte 1]: ‘en [bijnaam] het aan hem laten geven? [medeverdachte 2]: ‘je moet [bijnaam] zo voorbereiden…wij hebben voorraad, maar jij geeft hem. [medeverdachte 1]: ‘je weet, zijn khoti (vertaling: ezelin) gaat nu toch, zal ik alles bij hem lossen? [medeverdachte 2]: ‘ja, geef het aan hem, je mag het lossen’.
Geobserveerd is dat [medeverdachte 1] zich op 9 december 2009 tussen 11.18 uur en 16.06 uur in de woning aan de [adres 2] te Almere heeft bevonden (map 15, pagina 47 e.v.). Om ongeveer 16.00 uur wordt gezien dat [medeverdachte 1] een grote donker gekleurde rolkoffer vanuit een auto de woning inbrengt.
Uit het track en trace systeem van de auto die bij [medeverdachte 1] in gebruik was, blijkt dat de auto tussen 16.36 uur en 16.47 uur stil heeft gestaan in de [adres 1] te Amsterdam, de straat waar de verdachte woont (map 15, pagina 154).
Om 17.00 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] en zegt dat hij net bij [bijnaam] was. Verder zegt [medeverdachte 2]: ‘zet maar twintig op die en twintig op die andere, het heeft geen zin om grote aantallen mee te nemen niewaar’. [medeverdachte 1]: ‘dat probeer ik nu juist te zeggen, niewaar, nu veertig is veel’. [medeverdachte 2]: ‘…als Sina alle details geeft en we doen het via [bijnaam]…’. [medeverdachte 2]: ‘ja doe maar twintig en als hij die eenmaal heeft gedaan, geven we hem nog een keer twintig’.
De vacuümmachine
Op 7 november 2009 is geobserveerd dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een winkel aan de [adres 4] een vacuümmachine hebben aangeschaft en die vervolgens in een auto hebben meegevoerd (map 15, pagina 42 e.v. en ZD-2 pagina 1021 e.v.).
De getuige [getuige] heeft begin december 2009 een groot, zwart en zwaar apparaat vanuit de woning aan de [adres 3] in Almere, waar de medeverdachte [medeverdachte 1] op dat moment verbleef, in de door [getuige] voor [medeverdachte 1] gehuurde Peugeot geplaatst.
Op 9 december 2009 te 18.55 uur is geobserveerd dat [medeverdachte 1] en verdachte uit de auto van de verdachte een groot en naar het zich liet aanzien zwaar voorwerp tillen en dat ze dat, samen met een gevulde witte plastic tas, de woning van de verdachte in dragen (map 15, pagina 47 e.v.).
Op 10 december 2009 is in de woning van de verdachte aan de [adres 1] 13 te Amsterdam een vacuümmachine met plastic zakken aangetroffen (map 15, pagina 106 e.v.).
Een proces-verbaal van verhoor van 10 december 2009 met nummer 29-164586, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (PD, map 8, pagina 18 e.v.) inhoudende de verklaring van de verdachte, voor zover van belang:
Omstreeks drie uur in de middag (9 december 2009) kreeg ik bezoek van [naam], dat is een Pakistaan. [naam] vroeg aan mij of ik een vacuümmachine van hem bij mij thuis kon leggen. Vanavond zou hij dan weer door iemand van [naam] opgehaald worden. Gisteren omstreeks 16.00 uur is deze machine door een vriend van [naam] naar mijn huis gebracht. Ik heb deze vacuümmachine eerst in mijn auto gelegd. [naam] is ‘s middags om vijf uur ook nog een keer geweest en ik heb hem toen gezegd dat ik die vacuümmachine niet in mijn auto wilde laten liggen. [naam] kon hem niet meenemen omdat hij met zijn vrouw en kinderen in de auto zat. Hierop heeft [naam] de vacuümmachine uit mijn auto gehaald en bij mij thuis in de box gelegd.
Drie weken terug hoorde ik van [naam] dat hij samen met anderen een vacuümmachine had opgehaald in de [adres 4] in Amsterdam. Ik hoorde ook van [naam], dat ze door de politie gevolgd werden. Om die reden hebben ze de vacuümmachine eerst bij iemand thuis gezet en later dus bij mij. Van [naam] hoorde ik gisteren, dat ze die vacuümmachine nodig hadden en daarom hebben ze deze machine tijdelijk bij mij gezet.
V: bij de doorzoeking in uw woning is een vacuümmachine in beslag genomen. Is dit dezelfde machine waarover u net verklaard heeft?
A: ja dit is dezelfde vacuümmachine.
Noot: wij confronteerden de verdachte met het feit dat wij een mobiel nummer [telefoonnummer] hebben afgeluisterd en dat bij [verdachte] in gebruik zou zijn. Desgevraagd verklaart de verdachte hierover: Ik ken dit. Het is mijn nummer.
Noot: wij confronteerden de verdachte met een telefoongesprek gevoerd op 8 december 2009 te 13.00 uur, gevoerd tussen u en [medeverdachte 1]. Desgevraagd verklaarde de verdachte daarover:
Ja, dit gesprek komt mij bekend voor. Dit ben ik in gesprek met [naam].
Conclusie
Naar het oordeel van het hof kan uit de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] worden afgeleid, dat ‘het’ betrekking heeft op iets dat een risico vormt. Iets dat beiden het liefst zo kort mogelijk aanwezig hebben, dat ze niet willen opslaan in een auto of in de ‘oude woning’ van [medeverdachte 1]. Iets dat tijdelijk opgeslagen wordt in de ‘nieuwe woning’ van [medeverdachte 1], die vanwege die opslag met zijn gezin de nacht doorbrengt in een hotel. Met de rechtbank is het hof van oordeel, dat de 32,48 kilo heroïne die in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen, het onderwerp is van die gesprekken.
Voorts kan uit eerdergenoemde gesprekken worden afgeleid, dat [medeverdachte 3] de heroïne op 8 december 2009 in ontvangst heeft genomen van een derde (die niet langer kon wachten) en dat hij de drugs na overleg met [medeverdachte 1] rond 15.00 uur naar diens nieuwe woning heeft gebracht, alwaar [medeverdachte 1], zoals afgesproken, de heroïne in ontvangst heeft genomen.
Ten slotte blijkt uit de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte, dat de verdachte, in opdracht van [medeverdachte 1], in contact stond met een derde die de partij heroïne vervolgens van [medeverdachte 1] in ontvangst zou nemen. [medeverdachte 1] dringt er in de gesprekken van 8 en 9 december steeds op aan bij de verdachte dat afgifte zo snel mogelijk plaats vindt (‘vandaag, alsjeblieft’) en verdachte, die op 9 december een afspraak heeft met deze derde persoon, zegt toe dat hij dat zal proberen te regelen.
Gelet op alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel, dat de verdachte, op verzoek van medeverdachten, bewust een faciliterende rol heeft gespeeld bij de mogelijke aflevering, verkoop, verstrekking, verwerking dan wel doorvoer van een grote partij heroïne. Het hof betrekt bij dit oordeel mede de omstandigheid, dat de verdachte in zijn woning op verzoek van [medeverdachte 1] een vacuümmachine voorhanden heeft gehad. Gelet op de vondst van
8 kilo versnijdingsmiddelen in de andere woning van [medeverdachte 1], het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over twee maal twintig (‘ja doe maar twintig en als hij die eenmaal heeft gedaan, geven we hem nog een keer twintig’ ‘nu veertig is veel’) en de verklaring van verdachte dat de medeverdachten de machine op
9 december nodig hadden, is aannemelijk dat dit apparaat gebruikt zou gaan worden voor de verdeling en verpakking van de gecombineerde hoeveelheid heroïne en versnijdingsmiddelen, die samen immers een hoeveelheid van ongeveer 40 kilo vormt.
Voorts duidt ook de verklaring van de verdachte bij de politie, dat ‘[naam]’ hem vertelde dat hij bij het kopen van de vacuümmachine werd gevolgd en geobserveerd door de politie en dat daarom dat apparaat bij een derde moest worden neergezet, op de wetenschap van de verdachte. De aankoop en het aanwezig hebben van een vacuümmachine is immers geen strafbaar feit.
De stelling van de verdediging, dat de genoemde gesprekken waar de verdachte aan deel heeft genomen uitsluitend betrekking hadden op de tijdelijke opslag van een vacuümmachine en dat de verdachte niet wist dat sprake was van een grote partij heroïne, acht het hof, alles afwegende, niet aannemelijk.
Het verweer wordt in alle onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij op 8 en 9 december 2009 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van 32,48 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen gelegenheid en/of middelen tot het plegen van dat feit getracht heeft te verschaffen
en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte:
een vacuüm apparaat bestemd voor het verpakken en bewerken van eerdergenoemde hoeveelheid heroïne voorhanden gehad en (telefonische) contact(en) gehad en afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer transporteur(s) en/of afnemer(s) en/of tussen perso(o)n(en) met betrekking tot de levering, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid heroïne;
2:
hij in de periode van 5 december 2009 tot en met 9 december 2009 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof verwijst daartoe naar de aanvulling op dit verkort arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door een ander gelegenheid of middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot de strafmaat aangevoerd, dat de verdachte weliswaar in het verleden is veroordeeld voor verschillende aan de Opiumwet gerelateerde feiten, maar inmiddels een ander leven leidt. Als gevolg daarvan is de verdachte de laatste jaren niet meer met politie en justitie in aanraking geweest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, in georganiseerd verband, schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot een grote hoeveelheid heroïne. De bij een medeverdachte aangetroffen hoeveelheid vertegenwoordigde een zodanig grote straatwaarde, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere handel en verspreiding.
De verdachte heeft bij deze grootschalige drugshandel een faciliterende, ondersteunende rol gespeeld. Met zijn handelen, louter ingegeven door eigen winstbejag, heeft hij een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de handel in heroïne en de verspreiding van deze voor de volksgezondheid gevaarlijke stof. De verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van alle negatieve gevolgen die daaruit voortvloeien voor de samenleving.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 5,2 gram cocaïne in zijn woning.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 december 2014 is de verdachte eerder ter zake van verschillende aan de Opiumwet gerelateerde feiten onherroepelijk veroordeeld. Voorts liep de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in twee verschillende proeftijden.
Het hof acht, gelet op de aard en de ernst van de feiten, een straf zoals opgelegd door de rechtbank in beginsel passend.
Het hof heeft evenwel acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, nu het dossier op 31 oktober 2012 bij het hof is binnengekomen en het hof eerst heden, op 30 januari 2015, arrest wijst.
Nu de zaak niet wordt afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep op 27 december 2011, is de redelijke termijn overschreden met dertien maanden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof de verdachte, in plaats van de door de rechtbank opgelegde straf, die in beginsel in dit geval passend en geboden is, een (enigszins) gematigde straf zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vacuümmachine en plastic zakken, zijn in de woning van de verdachte aangetroffen. Zij zijn tot het begaan van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde bestemd, terwijl degene aan wie zij toebehoren bekend was met de bestemming in verband daarmee. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 11 maart 2009 met parketnummer 13-437542-07 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het Openbaar Ministerie heeft voorts gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 oktober 2008 met parketnummer 23-000104-07 (parketnummer vonnis 13-520097-05) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De raadsman heeft net als in eerste aanleg primair gesteld, dat het Openbaar Ministerie niet ontvangen dient te worden in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu de verdachte is opgeroepen voor de behandeling van een vordering tenuitvoerlegging die ziet op het vonnis van de rechtbank in plaats van op het arrest van het hof. Subsidiair heeft de raadsman, zo begrijpt het hof, verzocht de tenuitvoerlegging af te wijzen.
Met de rechtbank overweegt het hof dat, nu op de oproeping voor de zitting van 9 november 2011 in de onderliggende zaak de parketnummers met betrekking tot de tenuitvoerlegging van zowel het vonnis als het arrest vermeld staan, het parketnummer van het arrest wordt genoemd in het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 november 2010 en beide nummers zien op dezelfde strafzaak waarbij het hof, met vernietiging van het vonnis op 7 oktober 2008 dezelfde straf heeft opgelegd als de rechtbank, het voor de verdachte voldoende duidelijk geweest moet zijn welke voorwaardelijk opgelegde straf op 9 november 2011 behandeld zou worden. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet geen aanleiding de vordering af te wijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een vacuümmachine en plastic zakken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 11 maart 2009, parketnummer 13-437542-07, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 7 oktober 2008, parketnummer 23-000104-07 (parketnummer vonnis 13-520097-05), te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2015.