Pb 1977, L 61/26; gewijzigd door Richtlijn 98/50/EG (Pb 1998, L 201/88) en gehercodificeerd in Richtlijn 2001/23/EG (Pb 2001, L 82/16).
HR, 29-11-2019, nr. 18/03295
ECLI:NL:HR:2019:1858, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-11-2019
- Zaaknummer
18/03295
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1858, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑11‑2019; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2021:1023
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2018:1473, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:640, Contrair
ECLI:NL:PHR:2019:640, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 14‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1858, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑09‑2018
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2019-1278
JAR 2020/12 met annotatie van Kanen, B.C.L.
VAAN-AR-Updates.nl 2019-1278
JAR 2020/12 met annotatie van Kanen, B.C.L.
Uitspraak 29‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Overgang van onderneming; art. 7:662 BW; art. 7:663 BW; Richtlijn 2001/23/EG. Rechtspositie (oud-)vrachtvliegers Martinair na opzegging Ringvaartakkoord; nawerking CAO; goed werkgeverschap (art. 7:611 BW).
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 18/03295
Datum 29 november 2019
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1] , wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2] , wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser 3] , wonende te [woonplaats] ,
4. [eiser 4] , wonende te [woonplaats] ,
5. [eiser 5] , wonende te [woonplaats] ,
6. [eiser 6] , wonende te [woonplaats] ,
7. [eiser 7] , wonende te [woonplaats] , Spanje,
8. [eiser 8] , wonende te [woonplaats] ,
9. [eiser 9] , wonende te [woonplaats] ,
10. [eiser 10] , wonende te [woonplaats] ,
11. [eiser 11] , wonende te [woonplaats] , Spanje,
12. [eiser 12] , wonende te [woonplaats] ,
13. [eiser 13] , wonende te [woonplaats] ,
14. [eiser 14] , wonende te [woonplaats] ,
15. [eiser 15] , wonende te [woonplaats] ,
16. [eiser 16] , wonende te [woonplaats] , Spanje,
17. [eiseres 17] , wonende te [woonplaats] ,
18. [eiseres 18] , wonende te [woonplaats] ,
19. [eiser 19] , wonende te [woonplaats] ,
20. [eiseres 20] , wonende te [woonplaats] ,
21. [eiser 21] , wonende te [woonplaats] ,
22. [eiser 22] , wonende te [woonplaats] ,
23. [eiser 23] , wonende te [woonplaats] ,
24. [eiser 24] , wonende te [woonplaats] ,
25. [eiser 25] , wonende te [woonplaats] , België,
26. [eiser 26] , wonende te [woonplaats] ,
27. [eiser 27] , wonende te [woonplaats] ,
28. [eiser 28] , wonende te [woonplaats] ,
29. [eiser 29] , wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
30. [eiser 30] , wonende te [woonplaats] ,
31. [eiser 31] , wonende te [woonplaats] ,
32. [eiser 32] , wonende te [woonplaats] ,
33. [eiser 33] , wonende te [woonplaats] ,
34. [eiser 34] , wonende te [woonplaats] ,
35. [eiser 35] , wonende te [woonplaats] , Italië,
36. [eiser 36] , wonende te [woonplaats] ,
37. [eiser 37] , wonende te [woonplaats] ,
38. [eiser 38] , wonende te [woonplaats] ,
39. [eiser 39] , wonende te [woonplaats] ,
40. [eiser 40] , wonende te [woonplaats] ,
41. [eiser 41] , wonende te [woonplaats] ,
42. [eiser 42] , wonende te [woonplaats] ,
43. [eiser 43] , wonende te [woonplaats] ,
44. [eiser 44] , wonende te [woonplaats] ,
45. [eiser 45] , wonende te [woonplaats] ,
46. [eiseres 46] , wonende te [woonplaats] ,
47. [eiser 47] , wonende te [woonplaats] ,
48. [eiser 48] , wonende te [woonplaats] ,
49. [eiser 49] , wonende te [woonplaats] ,
50. [eiser 50] , wonende te [woonplaats] ,
51. [eiser 51] , wonende te [woonplaats] ,
52. [eiser 52] , wonende te [woonplaats] ,
53. [eiser 53] , wonende te [woonplaats] ,
54. [eiser 54] , wonende te [woonplaats] ,
55. [eiser 55] , wonende te [woonplaats] , België,
56. [eiser 56] , wonende te [woonplaats] ,
57. [eiser 57] , wonende te [woonplaats] ,
58. [eiser 58] , wonende te [woonplaats] ,
59. [eiser 59] , wonende te [woonplaats] ,
60. [eiser 60] , wonende te [woonplaats] ,
61. [eiser 61] , wonende te [woonplaats] ,
62. [eiser 62] , wonende te [woonplaats] ,
63. [eiser 63] , wonende te [woonplaats] ,
64. [eiser 64]
, wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
65. [eiseres 65] , wonende te [woonplaats] ,
66. [eiser 66] , wonende te [woonplaats] ,
67. [eiser 67] , wonende te [woonplaats] , Zuid-Afrika,
68. [eiser 68] , wonende te [woonplaats] ,
69. [eiser 69] , wonende te [woonplaats] ,
70. [eiser 70] , wonende te [woonplaats] ,
71. [eiser 71] , wonende te [woonplaats] ,
72. [eiser 72] . wonende te [woonplaats] ,
73. [eiser 73] , wonende te [woonplaats] ,
74. [eiser 74] , wonende te [woonplaats] ,
75. [eiser 75] , wonende te [woonplaats] ,
76. [eiser 76] , wonende te [woonplaats] ,
77. [eiser 77] , wonende te [woonplaats] ,
78. [eiser 78] , wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk,
79. [eiser 79] , wonende te [woonplaats] ,
80. [eiser 80] , wonende te [woonplaats] ,
81. [eiser 81] , wonende te [woonplaats] ,
82. [eiser 82] , wonende te [woonplaats] , Duitsland,
83. [eiser 83] , wonende te [woonplaats] ,
84. [eiser 84] , wonende te [woonplaats] ,
85. [eiser 85] , wonende te [woonplaats] ,
86. [eiser 86] , wonende te [woonplaats] ,
87. [eiser 87] , wonende te [woonplaats] ,
88. [eiser 88] , wonende te [woonplaats] ,
89. [eiser 89] , wonende te [woonplaats] , Verenigde
Arabische Emiraten,
90. [eiser 90] , wonende te [woonplaats] ,
91. [eiser 91] , wonende te [woonplaats] ,
92. [eiser 92] , wonende te [woonplaats] ,
93. [eiser 93] , wonende te [woonplaats] ,
94. [eiser 94] , wonende te [woonplaats] ,
95. [eiser 95] , wonende te [woonplaats] ,
96. [eiser 96] , wonende te [woonplaats] ,
97. [eiser 97] , wonende te [woonplaats] ,
98. [eiser 98] , wonende te [woonplaats] ,
99. [eiser 99] , wonende te [woonplaats] ,
100. [eiser 100] , wonende te [woonplaats] ,
101. [eiser 101] , wonende te [woonplaats] ,
102. [eiser 102] , wonende te [woonplaats] ,
103. [eiser 103] , wonende te [woonplaats] ,
104. [eiser 104] , wonende te [woonplaats] ,
105. [eiser 105] , wonende te [woonplaats] ,
106. [eiser 106] , wonende te [woonplaats] ,
107. [eiser 107] , wonende te [woonplaats] ,
108. [eiser 108] , wonende te [woonplaats] ,
109. [eiser 109] , wonende te [woonplaats] ,
110. [eiser 110] , wonende te [woonplaats] ,
111. [eiser 111] , wonende te [woonplaats] ,
112. [eiser 112] , wonende te [woonplaats] ,
113. [eiser 113] , wonende te [woonplaats] ,
114. [eiser 114] , wonende te [woonplaats] ,
115. [eiser 115] , wonende te [woonplaats] ,
116. [eiser 116] , wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: [eisers] ,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk, thans mr. F.M. Dekker en mr. J.L. Luiten,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: KLM,
advocaat: mr. W.H. van Hemel,
en
VERENIGING VAN NEDERLANDSE VERKEERSVLIEGERS,gevestigd te Badhoevedorp,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: VNV,
advocaat: mr. M.A.J.G. Janssen,
verweersters in cassatie hierna gezamenlijk ook: KLM c.s.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak CV 15-14632 van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2016;
b. het arrest in de zaak 200.197.937/01 van het gerechtshof Amsterdam van 1 mei 2018.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
KLM en VNV hebben ieder een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor KLM mede door mr. J.W. Boelhouwer en mr. J.M. van Slooten en voor VNV mede door mr. A. Stege.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van [eisers] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Deze zaak gaat over de vraag of sprake is van de overgang van een onderneming in de zin van art. 7:662 BW van Martinair Holland N.V. (hierna: Martinair) op KLM.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eisers] zijn allen (ex-)werknemers van Martinair en zij zijn allen bij Martinair werkzaam (geweest) in de functie van vrachtvlieger.
(ii) Martinair heeft als activiteiten (gehad) passagiersluchtvaart en luchtvrachtvervoer, ondergebracht in afzonderlijke divisies. Het vrachtvervoer van Martinair vindt plaats onder de naam Martinair Cargo (hierna: MAC).
(iii) KLM heeft een passagiersdivisie en een vrachtdivisie (hierna: AFKL Cargo).
(iv) VNV is een vakvereniging van werknemers als bedoeld in de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (WCAO). Zij heeft een dekkingspercentage van ruim 90% onder de piloten van KLM en van Martinair.
(v) Sinds 1964 hield KLM 50% van de aandelen in Martinair. Sinds 31 december 2008 is KLM enig aandeelhouder van Martinair.
(vi) Vanaf begin 2009 zijn MAC en AFKL Cargo langzamerhand geïntegreerd. In 2009 zijn de eerste onderdelen samengevoegd. De betrokken medewerkers (grondpersoneel) van Martinair zijn met behoud van anciënniteit in dienst van KLM gekomen en zijn ingezet op soortgelijke werkzaamheden als zij bij Martinair verrichtten.
(vii) In de loop van 2010 heeft verdere commerciële integratie van MAC en AFKL Cargo plaatsgevonden, waarbij onder meer het commerciële netwerk van de vrachtafdelingen is geïntegreerd en de zogeheten ‘bellies and combis first’- strategie werd geïntroduceerd. Daarbij wordt bekeken of de aangeboden vracht vervoerd kan worden in (het vrachtruim van) de passagiersvliegtuigen of in vliegtuigen met een combinatie van passagiers en vracht. Pas als dat niet mogelijk blijkt, wordt een vliegtuig ingezet dat uitsluitend bestemd is voor vracht, een zogeheten ‘Full Freighter’.
(viii) Martinair heeft haar passagiersdivisie per 1 november 2011 opgeheven. De passagiersvliegtuigen van Martinair zijn afgestoten. Het cabinepersoneel van de passagiersdivisie van Martinair is per 1 februari 2011 bij KLM in dienst getreden. KLM heeft deze medewerkers een startersfunctie aangeboden, zonder behoud van anciënniteit en senioriteit. Hun salaris wordt door Martinair aangevuld tot de hoogte van het oude loon.
(ix) Tussen Martinair, KLM en de vakverenigingen (waaronder VNV) zijn regelingen getroffen voor de medewerkers van Martinair. Met betrekking tot de opvang van de vliegers van Martinair, zowel de vliegers van de passagiers- als die van MAC, is in september 2011 het zogenaamde Ringvaartakkoord (hierna: RVA) gesloten. Het akkoord had de status van cao. In het RVA is door Martinair, KLM en VNV afgesproken dat alle vliegers van Martinair, zowel de vliegers van de passagiersdivisie als die van MAC, in de gelegenheid werden gesteld per (uiterlijk) 1 januari 2014 in dienst van KLM te treden. De senioriteit van deze vliegers werd per categorie bepaald op 1 januari 2011, 1 november 2011 of 2 november 2011.
(x) Het RVA bevatte een regeling omtrent opzegging, die – kort gezegd – inhield dat volgens de partijen bij het akkoord geen sprake was van overgang van onderneming als bedoeld in art. 7:662 e.v. BW en dat indien daarover door of namens werknemers van Martinair een procedure zou worden aangespannen, het RVA kon worden opgezegd. De vliegers die dan al in dienst van KLM waren getreden, zouden in dienst van KLM blijven, met bijzondere (pensioen-)aanspraken.
(xi) In de loop van 2011 zijn de commerciële organisatie van MAC en die van AFKL Cargo volledig samengevoegd.
(xii) Per 1 november 2011 zijn 71 vliegers van Martinair – 5 gezagvoerders en 66 copiloten, in totaal 67 fte – in dienst van KLM getreden. Van deze vliegers kwamen er 18 van de passagiersdivisie van Martinair en 49 van MAC. Deze vliegers kregen bij KLM een startersfunctie. Er zijn ongeveer 20 vliegers van Martinair afgewezen, omdat er te weinig plaatsen waren voor alle solliciterende vliegers.
(xiii) Vanaf september 2012 voeren AFKL Cargo en MAC samen één logo, waarin de naam van zowel AFKL Cargo als MAC voorkomt.
(xiv) Sinds 1 januari 2013 bestaat het bestuur van Martinair uit twee leidinggevende medewerkers van KLM Cargo. Per die datum is tevens de raad van commissarissen van Martinair opgeheven en vervangen door een Management Review Meeting (MRM), met minder vergaande bevoegdheden dan een raad van commissarissen.
(xv) Na de voltooiing van de commerciële integratie is besloten om een verdere operationele samenwerking tussen KLM en Martinair te realiseren. Een aantal operationele afdelingen van Martinair is onderdeel van KLM geworden. Daarbij zijn ongeveer 65 medewerkers van Martinair naar KLM overgegaan.
(xvi) In het voorjaar van 2013 heeft Stichting Cockpitbelangen, die de belangen van werknemers van Martinair vertegenwoordigt, vorderingen uit hoofde van art. 7:663 BW tegen KLM en VNV ingesteld. Daarop heeft VNV het RVA opgezegd tegen 31 december 2013 op grond van de hiervoor onder (x) genoemde opzeggingsregeling.
(xvii) Bij vonnis van 27 december 2013 heeft de voorzieningenrechter op vordering van VNV KLM verboden vliegers van Martinair in dienst te nemen op basis van het RVA.
(xviii) Sinds de voltooiing van de operationele samenwerking in 2013/2014 is MAC een zogeheten Operating Carrier, die ACMI-contracten (Aircraft, Crew, Maintenance, Insurance) sluit. Dat betekent dat Martinair geen ‘eigen’ vracht meer vervoert, maar door een of meer andere luchtvaartmaatschappijen als vervoerder wordt ingeschakeld. Martinair levert dan het vliegtuig (aircraft) en de vliegers (crew), terwijl onderhoud (maintenance) en verzekering (insurance) voor haar rekening komen.
(xix) Een vereiste om een Operating Carrier te zijn, is het bezitten van een zogenaamde Air Operators Certificate (hierna: AOC).
(xx) Martinair verleent alleen nog de door de luchtvaartwetgeving voor de AOC vereiste ‘vluchtgebonden’ diensten. Alle andere activiteiten zijn door Martinair bij KLM ondergebracht.
(xxi) Een aantal grondmedewerkers van Martinair is per 1 januari 2014 bij KLM in dienst getreden. Martinair heeft sindsdien nog slechts vrachtvliegers (tot voor kort ongeveer 220 fte) in dienst. KLM heeft deze vrachtvliegers geen arbeidsovereenkomst aangeboden.
(xxii) Het ondersteunende personeel voor de hiervoor onder (xx) bedoelde vluchtgebonden activiteiten wordt door KLM gedetacheerd bij Martinair.
(xxiii) KLM en/of AFKL Cargo koopt sinds 1 januari 2014 jaarlijks een vooraf gegarandeerd aantal vlieguren in bij Martinair tegen een jaarlijks vooraf vast te stellen tarief, waarbij de brandstofkosten en de overige vluchtgerelateerde kosten door KLM aan Martinair worden vergoed met een opslag van 3%. Martinair betaalt aan KLM een vergoeding voor de door KLM geleverde commerciële en ondersteunende diensten. Martinair heeft gedurende enige tijd ook voor derden, waaronder Etihad Airways en Kenya Airways, vracht vervoerd. In 2014 zijn die contracten geëindigd.
(xxiv) Op dit moment heeft Martinair vier vliegtuigen tot haar beschikking. Dat zijn alle Full Freighters. KLM heeft geen Full Freighter-toestellen meer in haar operationele vloot.
(xxv) Martinair heeft twee dochtermaatschappijen: Martinair Flight Academy en het technisch onderhoudsbedrijf RJC.
(xxvi) Er zijn op dit moment nog ongeveer 100 vliegers bij Martinair in dienst. Er dreigt een verdere reorganisatie bij Martinair, als gevolg waarvan mogelijk een deel van de vrachtvliegers moet afvloeien. Een aantal vrachtvliegers is elders in dienst getreden, zonder behoud van senioriteit en/of anciënniteit en tegen andere arbeidsvoorwaarden.
2.3
[eisers] vorderen in dit geding – samengevat, en voor zover in cassatie van belang – een verklaring voor recht die inhoudt, kort gezegd:
- dat zij per 1 januari 2014, althans een door de rechter vast te stellen datum, op grond van art. 7:663 BW (overgang van onderneming) van rechtswege in dienst zijn van KLM;
- dat alle per de datum van overgang van onderneming uit de arbeidsovereenkomst tussen [eisers] en Martinair voortvloeiende rechten en plichten, waaronder rechten voortvloeiende uit anciënniteit en senioriteit, zijn overgegaan op KLM.
De rechtbank heeft de vorderingen van [eisers] afgewezen.
2.4
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het, samengevat, en voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Het beslissende criterium voor de vraag of sprake is van een overgang van een onderneming in de zin van Richtlijn 2001/23 is of de desbetreffende entiteit haar identiteit behoudt, wat met name blijkt uit de daadwerkelijke voortzetting of de hervatting van de exploitatie ervan. Bij de vaststelling of aan die voorwaarde is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, waaronder met name de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overgang, de vraag of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer wordt overgenomen, de vraag of de clientèle wordt overgedragen, de mate waarin de vóór en na de overgang verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Het belang dat moet worden gehecht aan de onderscheiden criteria, verschilt naargelang de uitgeoefende activiteit en de productiewijze of bedrijfsvoering in de onderneming, de vestiging of het desbetreffende onderdeel van een vestiging. In een situatie als de onderhavige, die de luchtvaartsector betreft, moet de overdracht van materieel van wezenlijk belang worden geacht om te beoordelen of sprake is van de ‘overgang van een vestiging’. De omstandigheid dat de gestelde overgang van een onderneming binnen concernverband plaatsvindt, maakt dit niet anders. (rov. 3.3)
MAC richt zich op het vrachtvervoer door de lucht, en is daarmee te beschouwen als een kapitaalintensieve onderneming. Van bijzonder belang voor de beoordeling of sprake is van een overgang van een onderneming is daarom de vraag of de vliegtuigen waarmee het vrachtverkeer plaatsvond, zijn overgedragen aan KLM. (rov. 3.5)
Er is geen enkel door MAC in 2008 of 2009 gebruikt vrachtvliegtuig rechtstreeks overgenomen door KLM. Niet kan worden vastgesteld dat de door MAC in 2009 gebruikte vliegtuigen op enig moment zijn overgedragen aan KLM. (rov. 3.6.1)
[eisers] voeren aan dat aan de veranderingen in de samenstelling van de vloot van MAC geen belang mag worden gehecht, omdat KLM als aandeelhouder (overwegende) invloed had op het aanschafbeleid door MAC van vliegtuigen. [eisers] stellen dat de directie van Martinair vanaf 1 januari 2013 bestaat uit (voormalige) KLM-managers, en dat het statutaire doel van Martinair mede omvat het dienen van de belangen van KLM. KLM heeft daar tegenover gesteld dat Martinair een eigen rechtspersoon is, met een eigen directie, eigen medezeggenschapsorganen en dat de beslissing aangaande de vloot door Martinair zelf is genomen, en niet door KLM, en dat de verkoop van de MAC-toestellen ook door Martinair is gedaan. Andere dochterondernemingen van KLM, zoals Transavia, hebben ook een statutaire bepaling die ertoe strekt mede het belang van de moedermaatschappij te dienen. (rov. 3.6.2)
De door [eisers] aangevoerde omstandigheden met betrekking tot het gebruiksrecht van de vliegtuigen vormen eerder een aanwijzing voor de afwezigheid van de overgang van een onderneming, dan voor de aanwezigheid daarvan. (rov. 3.6.4)
[eisers] hebben niet weersproken dat van de ongeveer 1000 personeelsleden van Martinair in 2008 er slechts 177 bij KLM in dienst zijn gekomen. Gelet op de genoemde en niet weersproken aantallen heeft bij Martinair een forse personeelsreductie plaatsgevonden. De realisatie daarvan is niet door KLM geschied, maar door Martinair. Voor de hoofdactiviteit van MAC, het vrachtvervoer door de lucht, zijn vliegers onmisbaar. Die vliegers zijn niet overgenomen door KLM. De al dan niet plaatsgevonden hebbende mutaties in het personeelsbestand van MAC wijzen naar het oordeel van het hof eerder op de afwezigheid dan op de aanwezigheid van de overgang van een onderneming. (rov. 3.7)
Daar waar het gaat om landingsrechten en slots is het hof van oordeel dat de onderhavige situatie eerder past bij de afwezigheid van de overgang van een onderneming, dan bij de aanwezigheid daarvan. Ook als landingsrechten niet overdraagbaar zijn, geldt dat de landingsrechten onmisbaar zijn voor het vrachtvervoer door de lucht. Het achterblijven van die rechten vormt dan een aanwijzing dat geen sprake is geweest van de overdracht van een zelfstandige economische activiteit. (rov. 3.8)
[eisers] hebben niet wezenlijk betwist dat de overgrote meerderheid van vliegbestemmingen ongewijzigd bij Martinair is gebleven en dat, afgezien van de tijdelijke situatie in Hong Kong, KLM op geen enkele bestemming is gaan vliegen waarop MAC gestopt was. Het door KLM verzorgde vrachtvervoer door de lucht is niet geheel gelijk te stellen met het vrachtvervoer zoals verricht door MAC. KLM vervoert (vrijwel) uitsluitend kleinere ladingen, die passen in het ruim van een passagiersvliegtuig, terwijl MAC ook grote voorwerpen vervoert, die in een passagiersvliegtuig niet passen, zoals Formule 1-auto’s. MAC richtte zich op dit deel van het vrachtvervoer in 2007/2008, en doet dat nog steeds. KLM heeft dat deel van het vrachtvervoer (de grotere voorwerpen) ook niet overgenomen. Een en ander vormt eerder aanleiding te concluderen tot de afwezigheid van de overgang van een onderneming, dan tot de aanwezigheid daarvan. (rov. 3.9)
MAC is als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig gebleven, klanten kunnen afzonderlijk met MAC contracteren en hebben dat ook regelmatig gedaan: dat zijn niet meer zozeer bedrijven die zelf behoefte hebben aan vervoer, maar wel andere luchtvaarmaatschappijen. In het bijzonder heeft MAC KLM als klant en is zij wat dat betreft te beschouwen als belangrijke onderaannemer van door KLM geworven contracten. KLM en MAC werken ook kenbaar voor de buitenwereld nauw met elkaar samen, getuige bijvoorbeeld het logo waarin zowel de afkortingen van KLM als van Air France als die van MAC voorkomen. Ten aanzien van het onderdeel klanten bestaan er zowel omstandigheden die op de aanwezigheid als die op de afwezigheid van de overgang van een onderneming duiden. (rov. 3.10)
MAC kan haar activiteiten slechts uitvoeren en voert deze ook uit op grond van een aan MAC afgegeven AOC. Ook heeft Martinair een eigen door de overheid verstrekte exploitatievergunning, en is zij door een externe inspectie (Civil Aviation Authority The Netherlands, ILT) aangemerkt als zelfstandige Continuing Airworthiness Management Organisation. Wat dat betreft kan niet worden geconcludeerd dat MAC haar zelfstandigheid als gevolg van de overgang van een onderneming heeft verloren en slechts is te beschouwen als façade. (rov. 3.11)
Ten aanzien van de ondersteunende taken, zoals sleepdiensten en onderhoud, heeft in ieder geval in de loop van de tijd een integratie plaatsgevonden van de destijds door Martinair verrichte activiteiten en die van KLM. Dat kan wijzen op de overgang van een onderneming, maar dat hoeft niet. (rov. 3.12)
Martinair heeft haar eigen bestuur dat alle beslissingen zelf neemt, sluit haar eigen cao’s, heeft haar eigen pensioenfonds, haar eigen medezeggenschapsorganen, en die medezeggenschapsorganen hebben ook geprocedeerd tegen Martinair. Martinair heeft nog steeds haar eigen winst en verliesrekening en 58 vliegers, onder wie appellanten, hebben in rechte aanspraak gemaakt op een winstdeling gebaseerd op de door Martinair gemaakte winst. (rov. 3.13)
Concluderend, de hierboven besproken omstandigheden tegen elkaar afwegend, is geen sprake geweest van de overgang van een onderneming van MAC naar KLM. (rov. 3.14)
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
De onderdelen 1-11 en 15 van het middel zijn gericht tegen het oordeel van het hof dat geen sprake is van de overgang van een onderneming en tegen de motivering van dat oordeel. Bij de beoordeling van deze onderdelen stelt de Hoge Raad het volgende voorop.
3.1.2
Ingevolge art. 7:663 BW gaan door overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van die overgang voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer, van rechtswege over op de verkrijger. Voor zover hier van belang, moet voor de toepassing van de art. 7:662-666 BW onder overgang worden verstaan ‘de overgang, ten gevolge van een overeenkomst (…) van een economische eenheid die haar identiteit behoudt’, terwijl onder economische eenheid moet worden verstaan ‘een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit’ (art. 7:662 lid 2, aanhef en onder a en b, BW).
3.1.3
De art. 7:662-666 BW strekken ter uitvoering van Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (hierna: de Richtlijn).1.Uit de opzet en de bewoordingen van de Richtlijn blijkt dat deze ten doel heeft, ook bij verandering van ondernemer, de continuïteit van de in het kader van een bedrijf bestaande arbeidsverhoudingen te waarborgen2..
3.1.4
Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU is voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang in de zin van de Richtlijn, het beslissende criterium of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft.3.Met het oog daarop dient te worden onderzocht of het gaat om de vervreemding van een lopend bedrijf, hetgeen met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen. Om vast te stellen of aan deze voorwaarden is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende goederen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Al deze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten globale onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld. Het belang dat moet worden gehecht aan de onderscheiden factoren, verschilt naar gelang van de uitgeoefende activiteit en tevens van de productiewijze of bedrijfsvoering in de onderneming.4.Indien de gestelde overgang van een onderneming de luchtvaartsector betreft, moet de overdracht van het materieel (de vliegtuigen) van wezenlijk belang worden geacht om te beoordelen of sprake is van ‘overgang van een vestiging’ in de zin van art. 1, lid 1, van de Richtlijn.5.Daarbij is het niet noodzakelijk dat eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.6.
3.2.1
Onderdeel 3 van het middel bevat onder meer de klacht dat het hof geen aandacht heeft besteed aan het betoog van [eisers] dat KLM, door de vergaande integratie van MAC in KLM, in alle opzichten de zeggenschap heeft verkregen over de vloot van MAC, zowel over de inzet als over de omvang en samenstelling ervan. Het onderdeel wijst meer in het bijzonder op de volgende stellingen van [eisers] :
- Doordat KLM het commerciële apparaat van MAC heeft overgenomen dan wel vervangen door het hare, met als gevolg dat klanten zich niet meer tot MAC maar uitsluitend tot KLM kunnen wenden, bepaalt KLM de verdeling van de vracht over de vliegtuigen van KLM (bellies and combis) en MAC (full freighters) en daarmee of, waarheen en wanneer de vliegtuigen van MAC vliegen.
- KLM heeft in 2009 MAC opgedragen haar vier Boeings stil te zetten en in plaats daarvan vier Boeings van KLM te gaan gebruiken, waarmee KLM de vliegtuigen van MAC in feite door de hare verving.
- KLM heeft besloten de full freight activiteiten te verminderen van negen naar drie vlootlijnen, als gevolg waarvan vijf MD-11 toestellen van MAC zijn verkocht; KLM heeft voor dit besluit advies gevraagd aan haar ondernemingsraad en in de adviesaanvraag de operating carrier (MAC) kosten (crew, fuel, fleet en maintenance) als haar kosten gepresenteerd.
- Het was KLM die naar aanleiding van de reductie van de full freight activiteiten en de uitfasering van de MD-11 vliegtuigen een persbericht deed uitgaan (waarin niet over MAC werd gerept).
- Uit het jaarverslag over 2015 van KLM blijkt dat KLM de full freight activiteiten en de full freight vliegtuigen als onderdeel van haar eigen cargo business beschouwt.
- KLM heeft de kosten voor de uitfasering van de MD-11 vliegtuigen gedragen.
- De slots die zijn vrijgevallen door de reductie van de vloot van MAC zijn aan KLM overgedragen.
3.2.2
Het hiervoor in 3.2.1 weergegeven betoog van [eisers] komt erop neer dat het KLM is die de feitelijke zeggenschap heeft over de vliegtuigen van MAC en dat KLM die vliegtuigen in feite exploiteert als onderdeel van de onderneming van KLM. Het hof is in rov. 3.6.1, 3.6.3 en 3.6.4 slechts ingegaan op de vraag of de eigendom van de vrachtvliegtuigen van MAC is overgedragen aan KLM en het heeft in rov. 3.6.2 volstaan met een weergave van de stellingen van [eisers] dat KLM als aandeelhouder overwegende invloed had op het aanschafbeleid door MAC van vliegtuigen en dat het bestuur van Martinair vanaf 1 januari 2013 bestaat uit managers van KLM, en van de daartegenover door KLM c.s. ingenomen stellingen dat Martinair een eigen rechtspersoon is, met een eigen directie en eigen medezeggenschapsorganen, dat de beslissing aangaande de vloot door Martinair zelf is genomen, en niet door KLM, en dat de verkoop van de MAC-toestellen ook door Martinair is gedaan. Het hof heeft met een en ander niet gerespondeerd op het betoog van [eisers] dat het KLM is die de feitelijke zeggenschap heeft over de vliegtuigen van MAC en dat KLM die vliegtuigen in feite exploiteert als onderdeel van de onderneming van KLM. Nu dit betoog van belang kan zijn voor de beantwoording van de vraag of de exploitatie van de onderneming in feite door KLM wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen en daarmee of sprake is van een overgang van de onderneming (zie hiervoor in 3.1.4), had het hof de juistheid ervan moeten onderzoeken en daarop gemotiveerd moeten beslissen. De klacht treft dus doel.
3.3.1
Onderdeel 6.1 keert zich met een motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof dat [eisers] niet wezenlijk hebben betwist dat, afgezien van de tijdelijke situatie in Hong Kong, KLM op geen enkele bestemming is gaan vliegen waarop MAC gestopt is.
Dit onderdeel is gegrond. [eisers] hebben gemotiveerd en onder verwijzing naar producties gesteld7.dat KLM in wezen een aantal met name genoemde vrachtbestemmingen heeft overgenomen doordat MAC op die bestemmingen minder is gaan vliegen of helemaal is gestopt, en KLM daarop met passagiersvliegtuigen met vrachtcapaciteit is begonnen te vliegen of daarop meer is gaan vliegen. Het oordeel van het hof dat [eisers] niet wezenlijk hebben betwist dat KLM op geen enkele bestemming is gaan vliegen waarop MAC gestopt is, is dan ook onbegrijpelijk.
3.3.2
Onderdeel 6.2 klaagt dat onbegrijpelijk is dat het hof een onderscheid aanbrengt tussen het door KLM en het door MAC verzorgde vrachtvervoer en dat het hof betekenis toekent aan de omstandigheid dat het door KLM verzorgde vrachtvervoer door de lucht niet geheel gelijk te stellen is met het vrachtvervoer zoals verricht door MAC, nu MAC in de ‘full freighters’ ook grote voorwerpen kan vervoeren die niet passen in de ‘belly’ van een passagiersvliegtuig. Het onderdeel wijst onder meer op de stellingen van [eisers] dat er een grote mate van overlap bestaat tussen de vracht die MAC vervoert en de vracht die KLM vervoert, en dat 95% van alle vracht zowel in een vrachtvliegtuig als in een passagiersvliegtuig kan worden vervoerd.
Het onderdeel slaagt. Nu het hof deze door het onderdeel genoemde stellingen van [eisers] niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken, geeft het oordeel dat het onderscheid tussen het door KLM en het door MAC verzorgde vrachtvervoer eerder aanleiding vormt te concluderen tot de afwezigheid van een overgang van onderneming, dan tot de aanwezigheid daarvan, onvoldoende inzicht in de door het hof gevolgde gedachtegang.
3.4.1
Onderdeel 7 is gericht tegen de oordelen (in rov. 3.10) dat MAC als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig is gebleven, dat klanten afzonderlijk met MAC kunnen contracteren en dat met name luchtvaartmaatschappijen dat ook regelmatig gedaan hebben. Het onderdeel klaagt onder meer dat deze oordelen onbegrijpelijk zijn in het licht van de volgende stellingen van [eisers] :
a) De overeenkomsten met Etihad en Kenya Airways werden, samengevat weergegeven, weliswaar door de juridische entiteit MAC aangegaan, maar in werkelijkheid door KLM gesloten.
b) MAC werd bovendien niet werkelijk ingeschakeld door Kenya Airways, maar door een joint venture van KLM en Kenya Airways.
c) MAC heeft geen commerciële organisatie meer, onder andere omdat (a) haar commerciële afdelingen zijn overgegaan naar KLM, (b) de buitenlandse verkoopkantoren van MAC zijn opgegaan in die van Air France-KLM, (c) het uitgebreide GSA-netwerk van MAC is beëindigd onder betaling van goodwill door KLM en (d) de website van MAC doorlinkt naar het commerciële portal van KLM, zodat potentiële klanten zich niet meer kunnen wenden tot MAC, maar uitsluitend tot KLM.
d) De Airway Bill van MAC is vervangen door die van KLM, waardoor alle door MAC te vervoeren vracht onder de verantwoordelijkheid van KLM moet worden vervoerd.
e) De gehanteerde algemene voorwaarden van MAC zijn vervangen door die van AFKL Cargo.
f) De ACMI-overeenkomst op basis waarvan KLM ‘klant’ zou zijn van MAC, betekent feitelijk dat KLM volledige controle heeft over de mate waarin en wijze waarop MAC wordt ingezet, waarbij de zelfstandigheid van MAC kunstmatig in stand gehouden wordt door middel van een ‘cost+ regeling’, op grond waarvan KLM alle kosten van MAC – die door KLM zelf bij MAC in rekening zijn gebracht – vergoedt met een opslag van 3%, behoudens de ACMI-kosten, die KLM krachtens de ACMI overeenkomst vergoedt.
g) Van de vier elementen van de ACMI-overeenkomst (Aircraft, Crew, Maintenance en Insurance) ligt slechts één in het domein van MAC (Crew) en de overige drie onderdelen (Aircraft, Maintenance en Insurance) worden door KLM geleverd.
h) KLM onderhandelt feitelijk met zichzelf over de ACMI-overeenkomst, zodat ook in die zin niet kan worden gezegd dat MAC klant is van KLM.
i) Er is sprake van exploitatie van MAC door KLM, waarbij het economisch risico rust bij KLM.
j) MAC is commercieel geheel afhankelijk van KLM, die haar enige ‘klant’ is.
3.4.2
Deze klacht slaagt. De oordelen van het hof dat MAC als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig is gebleven, dat klanten afzonderlijk met MAC kunnen contracteren en dat met name luchtvaartmaatschappijen dat ook regelmatig gedaan hebben, zijn zonder nadere motivering onbegrijpelijk in het licht van de hiervoor in 3.4.1 onder a - h weergegeven en door het hof niet onjuist bevonden stellingen van [eisers] Deze stellingen, die uitmonden in de hiervoor in 3.4.1 onder i - j weergegeven stellingen van [eisers] dat sprake is van exploitatie van MAC door KLM, waarbij het economisch risico rust bij KLM, respectievelijk dat MAC commercieel geheel afhankelijk is van KLM, die haar enige ‘klant’ is, kunnen van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of de exploitatie van MAC in feite door KLM als nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen, en daarmee of overgang van de onderneming van MAC heeft plaatsgevonden (zie hiervoor in 3.1.4).
3.5
Het arrest van het hof kan niet in stand blijven. De onderdelen 1-11 en 15 van het middel, die alle zijn gericht tegen het oordeel dat geen sprake is van overgang van onderneming, behoeven voor het overige geen behandeling. Na verwijzing zal, met inachtneming van alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken (zie hiervoor in 3.1.4), opnieuw moeten worden onderzocht of een overgang van de onderneming heeft plaatsgevonden.
3.6
De onderdelen 12-14 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de daarin vervatte klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 mei 2018;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt KLM c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 508,19 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 29 november 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑11‑2019
HvJEU 18 maart 1986, zaak 24/85, ECLI:EU:C:1986:127 (Spijkers), punt 11.
Zie bijvoorbeeld HvJEU 18 maart 1986, zaak 24/85, ECLI:EU:C:1986:127 (Spijkers), punt 11-13.
HvJEU 11 maart 1997, zaak C-13/95, ECLI:EU:C:1997:141 (Süzen), punt 18.
HvJEU 9 september 2015, zaak C-160/14, ECLI:EU:C:2015:565 (Air Atlantis), punt 29.
HvJ EU 15 december 2005, gevoegde zaken C-232/04 en C-233/04, ECLI:EU:C:2005:778 (Securicor), punt 37-41; HvJEU 9 september 2015, zaak C-160/14, ECLI:EU:C:2015:565 (Air Atlantis), punt 30.
Memorie van grieven 2.74; akte van 14 maart 2017, 2.25 en 2.31.
Conclusie 14‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Overgang van onderneming; art. 7:662 BW; art. 7:663 BW; Richtlijn 2001/23/EG. Rechtspositie (oud-)vrachtvliegers Martinair na opzegging Ringvaartakkoord; nawerking CAO; goed werkgeverschap (art. 7:611 BW).
Zaaknr: 18/03295 Mr. P. Vlas
Zitting: 14 juni 2019 Conclusie inzake:
(bij vervroeging)
1. [eiser 1]
2. [eiser 2]
3. [eiser 3]
4. [eiser 4]
en 112 anderen
(hierna gezamenlijk: ‘ [eisers] ’)
tegen
1. Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (hierna: ‘KLM’)
2. Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (hierna: ‘VNV’)
(hierna gezamenlijk: ‘KLM c.s.’)
Deze procedure, aangespannen door (ex)-piloten van Martinair Cargo, heeft betrekking op de vraag of eisers als gevolg van overgang van onderneming als bedoeld in art. 7:662 e.v. BW van rechtswege in dienst zijn getreden bij KLM.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1 In cassatie kan, kort samengevat, van het volgende worden uitgegaan. [eisers] zijn allen (ex-)medewerkers van Martinair Holland N.V. en zijn of waren lid van VNV. VNV is een vakvereniging van werknemers als bedoeld in de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (WCAO). Zij heeft een dekkingspercentage van ruim 90% onder de (KLM en Martinair) piloten.
1.2 Martinair is in 1958 opgericht en heeft als activiteit (gehad) passagiersluchtvaart en vrachtvervoer, ondergebracht in aparte divisies. Het vrachtvervoer handelt onder de naam Martinair Cargo (verder ook: MAC). Martinair had tot voor kort 220 fte piloten in dienst, allen vrachtvliegers.
1.3 KLM is in 1919 opgericht en vormt met Air France na de fusie in 2004 de Air France KLM-Groep (hierna: de KLM-Groep), waartoe ook de 100% dochtervennootschappen KLM Cityhopper en Transavia behoren.
1.4 In 1964 heeft KLM 50% van de aandelen in Martinair verworven. Per 31 december 2008 heeft KLM de resterende 50% van de aandelen in Martinair verkregen. Sindsdien is KLM enig aandeelhouder van Martinair.
1.5 Vanaf 2005 is Martinair gedurende vele jaren verlieslatend geweest. Naar aanleiding hiervan zijn verschillende maatregelen getroffen, waaronder het staken van korte vluchten (short haul). In november 2011 heeft Martinair haar passagediensten volledig beëindigd. De vrachtafdeling is voortgezet. Op dit moment heeft Martinair 4 vliegtuigen tot haar beschikking. Dat zijn alle zogeheten Full Freighter-toestellen (verder ook: FF-toestellen), die uitsluitend bestemd zijn voor vracht. KLM heeft geen FF-toestellen meer in haar operationele vloot.
1.6 Nadat KLM eind 2008 enig aandeelhouder van Martinair was geworden, zijn vanaf begin 2009 Martinair Cargo en de vrachtdivisie van KLM (AFKL Cargo) langzamerhand geïntegreerd, zowel op commercieel als op operationeel gebied. Na de voltooiing van de operationele samenwerking in 2013/2014 is Martinair Cargo een zogeheten Operating Carrier, die ACMI-contracten (Aircraft, Crew, Maintenance, Insurance) sluit. Dat impliceert dat Martinair geen ‘eigen’ vracht meer vervoert, maar door andere luchtvaartmaatschappijen – waaronder KLM/AFKL Cargo – als vervoerder wordt ingeschakeld. Martinair heeft nog slechts vrachtvliegers in dienst.
1.7 Nadat in september 2010 Martinair bekend maakte dat zij per 1 november 2011 zou stoppen met de volledige passagedivisie en dat zij zich verder zou concentreren op vrachtvervoer in Martinair Cargo, zijn tussen Martinair, KLM en de vakverenigingen (waaronder VNV) voor de medewerkers van Martinair regelingen getroffen.
1.8 Met betrekking tot de opvang van de vliegers (passage- en vrachtdivisie) is in september 2011 het zogenaamde Ringvaartakkoord gesloten. Het akkoord had de status van cao. In het Ringvaartakkoord is door Martinair, KLM en VNV als uitgangspunt afgesproken dat alle vliegers van Martinair, zowel van de passagedivisie als de vrachtdivisie, in de gelegenheid werden gesteld per (uiterlijk) 1 januari 2014 in dienst van KLM te treden.
1.9 Het Ringvaartakkoord bevatte een regeling omtrent opzegging, die – kort gezegd – bepaalde dat partijen de visie voorstonden dat geen sprake was van overgang van onderneming als bedoeld in art. 7:662 e.v. BW en dat indien daarover door of namens werknemers van Martinair een rechtszaak zou worden aangespannen, het Ringvaartakkoord kon worden opgezegd. In het voorjaar van 2013 heeft Stichting Cockpitbelangen, die de belangen van werknemers van Martinair vertegenwoordigt, vorderingen uit hoofde van art. 7:663 BW jegens KLM en VNV ingesteld.2.Op 31 oktober 2013 heeft VNV het Ringvaartakkoord opgezegd tegen 31 december 2013, onder verwijzing naar de verschillende procedures namens Martinair-medewerkers.
1.10 KLM, Martinair en VNV hebben op 2 december 2013 een nieuw akkoord gesloten, het zogenoemde Steigenberger-akkoord (hierna: het SBA). De Martinairafdeling van de ledenraad van de VNV heeft niet ingestemd met het SBA. Dit akkoord is niet in werking getreden.
1.11 Op 10 juni 2015 hebben [eisers] tegen KLM c.s. een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam. Zij hebben primair een verklaring voor recht gevorderd dat [eisers] door overgang van onderneming (art. 7:663 BW) van rechtswege in dienst zijn getreden bij KLM en dat per datum van overgang van onderneming alle uit de arbeidsovereenkomst tussen [eisers] en Martinair voortvloeiende rechten en plichten zijn overgegaan op KLM, en dat KLM wordt veroordeeld [eisers] te werk te stellen, dit op straffe van een dwangsom. Subsidiair hebben zij gevorderd KLM te veroordelen om [eisers] een aanbod te doen om in dienst te treden bij KLM, dit op grond van art. 2.2 jo. 2.3 Ringvaartakkoord, en voor recht te verklaren dat KLM onrechtmatig althans in strijd met het goed werkgeverschap van art. 7:611 BW heeft gehandeld door [eisers] niet op of na 1 januari 2014 een arbeidsovereenkomst aan te bieden. De vordering tegen VNV houdt in dat zij de uit toewijzing van de vorderingen tegen KLM voortvloeiende gevolgen zal gehengen en gedogen, dit op straffe van een dwangsom.
1.12 [eisers] hebben zich op het standpunt gesteld dat sprake is van overgang van onderneming.3.Volgens [eisers] heeft KLM als onderneming (en niet als aandeelhouder) de feitelijke exploitatie van de vrachtactiviteiten van Martinair ter hand genomen en is dit gepaard gegaan met identiteitsbehoud. Martinair is feitelijk nog slechts een business unit van KLM. Als Operating Carrier draagt Martinair uitsluitend zorg voor de uitvoering van de Full Freight-vluchten van KLM, in opdracht van KLM en waarvoor KLM de fee ontvangt. De inkomsten van Martinair komen uitsluitend nog uit de ACMI-Cost-Plus-overeenkomst met KLM, die op elk moment kan worden opgezegd. Alle activiteiten en diensten van Martinair zijn naar KLM overgegaan. Martinair bestaat alleen nog als eigen entiteit voor de vergunningen en de landingsrechten. Feitelijk wordt Martinair gedreven als een afdeling van KLM, zonder eigen resources, zonder de vrijheid om activiteiten te verrichten die tegen de belangen van KLM ingaan, zonder eigen afdelingen als een IT-afdeling, IT-infrastructuur, HR- en Legalafdeling, en zonder eigen financieel beheer. De (enige) resterende werknemers van Martinair zijn de vrachtvliegers, die voor hun vliegschema's moeten inloggen op het KLM-webportal. De rest van het personeel is overgegaan naar KLM. De zelfstandigheid van Martinair is volledig weggevallen. Deze feitelijke situatie is juridisch te duiden als een overgang van onderneming. Nu per 1 januari 2014 het integratieprogramma volledig was afgerond, ligt het voor de hand vanaf dat moment [eisers] in dienst van KLM te achten, aldus [eisers]
1.13 Voor het geval geoordeeld wordt dat geen sprake is van overgang van onderneming hebben [eisers] zich subsidiair op het standpunt gesteld dat KLM hen op grond van het goed werkgeverschap en/of onrechtmatige daad een arbeidsovereenkomst moet aanbieden in lijn met hetgeen in het Ringvaartakkoord is bepaald. Volgens [eisers] was de opzegging van het Ringvaartakkoord ongeoorloofd, omdat de opzegbepaling uit het Ringvaartakkoord nietig of vernietigbaar is. De vordering tegen VNV is erdoor ingegeven dat VNV volgens [eisers] de belangen van KLM-vliegers verdedigt. Haar opzegging van het Ringvaartakkoord was onrechtmatig jegens [eisers]4.
1.14 KLM heeft verweer gevoerd en betoogd dat de activiteiten van Martinair, waarvoor de vrachtvliegers werkzaam zijn – het vervoeren van vracht met full freighters – noch materiële activa zijn overgegaan, maar alleen een klein deel van het personeel dat niet rechtstreeks voor de operating carrier werkte.5.
1.15 VNV heeft eveneens verweer gevoerd en zich net als KLM op het standpunt gesteld dat geen sprake is van overgang van onderneming.6.
1.16 Bij eindvonnis van 4 april 2016 heeft de kantonrechter bij de rechtbank Amsterdam de vorderingen van [eisers] afgewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat geen sprake is van overgang van onderneming. De kantonrechter heeft onder meer verwezen naar de relevante overwegingen uit de eerdere vonnissen van de rechtbank in de door de passagevliegers en het cabinepersoneel aangespannen procedures (rov. 1.32 en rov. 40), welke beslissingen door het hof Amsterdam zijn bekrachtigd (zie onder 1.8 van de onderhavige conclusie). Volgens de kantonrechter is Martinair nog steeds een zelfstandige vennootschap, duidelijk zichtbaar als aparte entiteit (onder de naam Martinair Cargo) en met eigen vliegtuigen, waarop het Martinair Cargo logo prijkt. Martinair neemt ook onder eigen naam deel aan het maatschappelijk en economisch verkeer. [eisers] hebben met Martinair een dienstverband, waaraan door Martinair ook daadwerkelijk invulling wordt gegeven. Er is van een overgang van de meest kenmerkende activiteiten van Martinair naar KLM wat betreft de vrachtdivisie dus juist geen sprake (rov. 42).
1.17 De kantonrechter heeft ook de vordering afgewezen om KLM te veroordelen [eisers] een arbeidsovereenkomst ‘langs de lijnen van’ het Ringvaartakkoord aan te bieden. Volgens de kantonrechter is dit akkoord door VNV geldig opgezegd. Dit brengt mee dat KLM [eisers] geen arbeidsovereenkomst behoefde aan te bieden (rov. 45-49). De vordering jegens VNV is eveneens afgewezen (rov. 50).
1.18 [eisers] zijn van het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. De grieven 2-4 zien erop het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Bij wege van nieuwe subsidiaire vordering hebben [eisers] zich erop beroepen dat de opzegbepaling uit het Ringvaartakkoord nietig dan wel vernietigbaar is.
1.19 Bij arrest van 1 mei 2018 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, kort samengevat, het volgende overwogen. Het hof heeft eerst beoordeeld of sprake is van overgang van onderneming en het toetsingskader geschetst zoals dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) is ontwikkeld (rov. 3.3). Het toetsmoment – het moment waarop de onderneming zou zijn overgegaan – is volgens [eisers] 1 januari 2014, waarbij het hof zich heeft aangesloten (rov. 3.4). Vervolgens heeft het hof de omstandigheden beoordeeld die volgens [eisers] meebrengen dat sprake is van overgang van onderneming, namelijk dat de onderneming van Martinair Cargo (MAC) voor het vrachtvervoer door de lucht is overgegaan op KLM, te weten: (i) de vraag of vliegtuigen zijn overgegaan (rov. 3.6 e.v.), (ii) het personeelsbeleid (rov. 3.7), (iii) de landingsrechten/slots (rov. 3.8), (iv) de bestemmingen waarop wordt gevlogen (rov. 3.9), (v) de klanten (rov. 3.10), (vi) de airwaybill (rov. 3.11), (vii) de overgang van ondersteunende diensten (rov. 3.12) en (viii) overige stellingen van KLM over de zelfstandigheid van Martinair als bedrijf (rov. 3.13). Alle omstandigheden afwegend is het hof tot de slotsom gekomen dat geen sprake is van een overgang van onderneming van MAC naar KLM (rov. 3.14). Vervolgens heeft het hof de stellingen van [eisers] over het Ringvaartakkoord beoordeeld (rov. 3.15). VNV mocht het Ringvaartakkoord opzeggen: de daarin opgenomen opzegbepaling is niet nietig of vernietigbaar wegens strijd met de openbare orde (rov. 3.16). Het Ringvaartakkoord heeft evenmin nawerking behouden nadat het was opgezegd (rov. 3.17). Het hof heeft ook het beroep op goed werkgeverschap en onrechtmatige daad verworpen (rov. 3.18).
1.20 Tegen dit arrest hebben [eisers] (tijdig) beroep in cassatie ingesteld. KLM en VNV hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd. Alle partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. [eisers] hebben gerepliceerd, waarna VNV heeft gedupliceerd. KLM heeft afgezien van dupliek.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vijftien onderdelen, die uiteenvallen in verschillende subonderdelen.
2.2
Bij de bespreking van het middel stel ik het volgende voorop. De bescherming van de rechten van werknemers bij overgang van onderneming is geregeld in art. 7:662 e.v. BW. Deze regeling vormt de implementatie van Richtlijn 2001/23/EG (hierna: de Richtlijn)7., die de opvolger is van de eerdere richtlijnen 98/50EG8.en 77/187/EEG.9.De essentie van deze regeling is dat door de overgang van een onderneming ook de in die onderneming werkzame werknemers hun rechten behouden. Zij gaan dus over van de vervreemder naar de verkrijger. Van een overgang is kort gezegd sprake wanneer een onderneming (de Richtlijn hanteert het begrip ‘economische eenheid’)10.uit hoofde van een overeenkomst, een fusie of een splitsing overgaat op een verkrijger, waarbij zij haar identiteit behoudt (art. 7:662 lid 2 onder a BW).11.Dit identiteitsbehoud kan met name blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsactiviteiten.12.Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van identiteitsbehoud moet rekening worden gehouden met alle relevante feitelijke omstandigheden van de transactie, die in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.13.Het is niet noodzakelijk dat een eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.14.
2.3
Afhankelijk van de sector waarin de betrokken onderneming actief is, kunnen bepaalde factoren meer of minder van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van identiteitsbehoud.15.In sectoren waarin de arbeidskracht een bepalende factor is, is voor overgang van onderneming essentieel dat een wezenlijk deel van het personeel wordt overgenomen.16.In andere sectoren is de overgang van bepaalde activa juist belangrijker.17.Zo is volgens het HvJEU voor overgang van onderneming in de luchtvaartsector van belang dat vliegtuigen zijn overgenomen.18.
2.4
Uit het voorgaande volgt dat de beoordeling of sprake is van overgang van onderneming berust op een waardering van alle relevante feitelijke omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd. Dat betekent ook dat een dergelijk oordeel in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst.
2.5
In de onderhavige procedure hebben [eisers] zich op het standpunt gesteld dat de activiteiten van MAC, dat wil zeggen het vrachtvervoer door de lucht, op KLM zijn overgegaan en dat daarom sprake is van een overgang van onderneming. Het hof heeft in rov. 3.5 de grondslag van de vordering van [eisers] weergegeven, hetgeen in cassatie niet is bestreden. Het hof diende dus te beoordelen of alle relevante feitelijke omstandigheden, in samenhang beschouwd, erop wijzen dat de activiteiten van MAC op KLM zijn overgegaan.
2.6
Onderdeel 1 valt uiteen in twee subonderdelen en is gericht tegen rov. 3.3 van het bestreden arrest. Het onderdeel klaagt dat het hof zou hebben miskend dat het alle feitelijke omstandigheden die [eisers] aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd in samenhang moest onderzoeken. Volgens het onderdeel (onder 1.1) heeft het hof het toetsingskader uit het Spijkers-arrest weliswaar geciteerd, maar daarbij de cruciale slotzin achterwege gelaten, namelijk dat de factoren moeten worden beoordeeld in het kader van een volledig onderzoek van de feitelijke omstandigheden en daarom niet afzonderlijk mogen worden beoordeeld. Het hof heeft de verschillende factoren dan ook niet in samenhang, maar geïsoleerd beschouwd, aldus de klacht. Het onderdeel klaagt verder dat het hof uitsluitend per bedrijfselement en bedrijfsonderdeel is nagegaan of dit al dan niet naar KLM is overgegaan, zonder oog te hebben voor de consequenties van die overgang voor de bedrijfsvoering van MAC, namelijk dat KLM volledige zeggenschap heeft gekregen over de activiteiten van MAC en in de economische realiteit de exploitatie daarvan ter hand heeft genomen.
2.7
In rov. 3.6-3.13 heeft het hof van iedere factor beoordeeld in hoeverre deze erop wijst dat een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden. Dat het hof deze factoren, omwille van de duidelijkheid, achtereenvolgens heeft besproken, betekent niet dat het hof deze factoren niet in samenhang heeft beoordeeld. Dat dit wel degelijk is gebeurd, blijkt uit rov. 3.14, waarin het hof heeft overwogen dat ‘de hierboven besproken omstandigheden tegen elkaar afwegend’ geen sprake is geweest van een overgang van onderneming van MAC naar KLM. Hieruit blijkt dat het hof de verschillende factoren in samenhang heeft beschouwd, zodat de klacht faalt. Voor het overige falen de klachten eveneens, omdat het hof in rov. 3.3 is uitgegaan van een correct toetsingskader.
2.8
Subonderdeel 1.2 klaagt over rov. 3.3, waarin het hof heeft verwezen naar het Amatori-arrest van het HvJEU. Het onderdeel betoogt dat deze overweging van een onjuiste rechtsopvatting getuigt voor zover het hof daarmee heeft bedoeld dat de concernverhouding tussen Martinair en KLM niet van belang zou zijn. Ook klaagt het onderdeel dat het oordeel van het hof ontoereikend is gemotiveerd, omdat het hof geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat Martinair een dochtermaatschappij van KLM is.
2.9
In het Amatori-arrest heeft het HvJEU overwogen dat Richtlijn 2001/23 niet alleen geldt in gevallen waarin de vervreemder onafhankelijk is van de verkrijger, maar ook wanneer een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden binnen concernverband.19.Dat een overgang heeft plaatsgevonden binnen concernverband staat dus niet aan toepasselijkheid van Richtlijn 2001/23 in de weg. In de weergave van het Amatori-arrest in rov. 3.3 van de bestreden beslissing is niet te lezen dat het hof aan het Amatori-arrest een meeromvattende of onjuiste betekenis heeft toegekend, in die zin dat aan het bestaan van concernverhoudingen in het geheel geen betekenis zou toekomen. De rechtsklacht stuit hierop af. De motiveringsklacht faalt eveneens, omdat het hof in verschillende rechtsoverwegingen (waaronder rov. 3.6.2, 3.6.3, 3.10, 3.11 en 3.13) rekening heeft gehouden met de verhouding tussen KLM en MAC.
2.10
Onderdeel 2 valt uiteen in twee subonderdelen en is gericht tegen rov. 3.4, die betrekking heeft op het toetsmoment waarvan het hof is uitgegaan. Het hof is op basis van de stellingen van [eisers] tot de slotsom gekomen dat als toetsmoment 1 januari 2014 moet worden gehanteerd voor de overgang van onderneming. Het onderdeel (onder 2.1) klaagt dat het hof een onjuiste uitleg aan de gedingstukken heeft gegeven, voor zover het hof ervan zou zijn uitgegaan dat [eisers] uitsluitend 1 januari 2014 als toetsmoment zouden hebben genoemd. [eisers] hebben namelijk gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat zij op 1 januari 2014, dan wel op een door het hof vast te stellen ander moment, als gevolg van overgang van onderneming van rechtswege in dienst zijn getreden. Om die reden hebben zij gewezen op gebeurtenissen die zich na 2014 hebben voortgedaan. Verder betoogt het onderdeel (onder 2.2) dat, voor zover het hof in rov. 3.5 t/m 3.14 minder gewicht heeft toegekend aan omstandigheden die zich ver vóór 2014 hebben voorgedaan, dit onjuist is, omdat dergelijke omstandigheden de transactie in dezelfde mate als in de in tijd dichterbij gelegen omstandigheden kunnen kenmerken.
2.11
De klacht faalt, omdat [eisers] ook volgens het middel primair hebben aangevoerd dat het toetsmoment 1 januari 2014 zou moeten zijn. De keuze van het hof om hierbij aan te sluiten is dus niet onbegrijpelijk. Alle klachten van het onderdeel stuiten hierop af.
2.12
Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 3.5-3.6.4, waarin het hof heeft geoordeeld over de vraag of de vliegtuigen waarmee het vrachtverkeer plaatsvond, zijn overgedragen aan KLM. Het onderdeel valt in vier subonderdelen uiteen.
2.13
Subonderdeel 3.1 klaagt dat het hof met zijn oordeel zou hebben miskend dat niet maatgevend is of de formele eigendom van de vliegtuigen is overgegaan, maar dat relevant is of de zeggenschap is verplaatst van MAC naar KLM.
2.14
Op zichzelf is het juist dat eigendomsoverdracht geen vereiste is voor overgang van onderneming.20.Het hof heeft echter niet geoordeeld dat geen sprake is van overgang van onderneming, omdat de vliegtuigen niet zijn overgedragen. In de bestreden overwegingen (rov. 3.6.1, 3.6.3 en 3.6.4) heeft het hof immers stellingen van [eisers] over het gebruiksrecht (en dus niet de eigendom) van de vliegtuigen beoordeeld. Het hof heeft de stellingen van [eisers] op dit punt dus niet verworpen op de grond dat geen formele eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, maar ook beoordeeld in hoeverre MAC KLM-vliegtuigen kan of moet gebruiken en of dit duidt op (feitelijke) overgang van deze vliegtuigen van MAC naar KLM. Hierop strandt deze klacht.
2.15
Het subonderdeel herhaalt verder een groot aantal stellingen die [eisers] in feitelijke instanties hebben ingenomen in verband met de overgang van de vliegtuigen. Het betoog komt erop neer, aldus het subonderdeel, dat KLM in vergaande mate zeggenschap heeft verkregen over (het gebruik van) de door Martinair gebruikte vliegtuigen. Het hof zou hieraan onvoldoende aandacht hebben besteed en sommige stellingen ongemotiveerd hebben verworpen, dan wel hierover geen eigen oordeel hebben gevormd.
2.16
Ook deze klacht faalt. In rov. 3.6.2 heeft het hof aandacht besteed aan het betoog dat KLM als aandeelhouder invloed had op het aanschafbeleid van de vliegtuigen. In rov. 3.6.4 heeft het geoordeeld dat dit betoog niet wijst op overgang van onderneming. Het hof behoefde daarbij niet expliciet in te gaan op alle specifieke stellingen die [eisers] in verband met het aanschafbeleid hebben ingenomen (die het middel in onderdeel 3.1 onder (i) tot en met (vi) opsomt).21.Hetzelfde geldt voor de stellingen over het gebruik door MAC van KLM-toestellen. Dit betoog is in rov. 3.6.1 beoordeeld en in rov. 3.6.4 verworpen.
2.17
Subonderdeel 3.2 betoogt, evenals in subonderdeel 3.1, dat het hof ten onrechte doorslaggevend zou hebben geacht of sprake is van ‘formele overgang’ (naar ik begrijp: eigendomsoverdracht) van de vliegtuigen. Daarmee zou het hof niet hebben gerespondeerd op het betoog van [eisers] dat niet van belang is of hiervan sprake is geweest, omdat dit de positie van KLM niet wezenlijk zou hebben veranderd. Ook deze klacht gaat uit van een onjuiste lezing van het arrest (zie nr. 2.14, hiervoor) en faalt dus.
2.18
Subonderdeel 3.3 klaagt over het oordeel in rov. 3.6.1 dat bij MAC een reductie heeft plaatsgevonden van elf toestellen naar zeven. Dit zou onbegrijpelijk zijn, want onverenigbaar met de vaststelling in rov. 2.7 dat MAC op dit moment vier toestellen tot haar beschikking heeft.
2.19
De klacht faalt, omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van het arrest. In rov. 3.6.1 gaat het over de situatie in 2014, terwijl rov. 2.7 ziet op de situatie op ‘dit moment’, te weten het moment van wijzen van het arrest (1 mei 2018). Voor het overige bouwt het onderdeel voort op voorafgaande onderdelen door te klagen over het door het hof gehanteerde toetsmoment en het meewegen van gebeurtenissen van na 1 januari 2014. Deze voortbouwende klachten delen het lot van de voorafgaande onderdelen en falen dus.
2.20
Subonderdeel 3.4 klaagt over rov. 3.6.4. De klacht betoogt dat het hof zijn oordeel dat niet van overgang van de toestellen is gebleken, onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.21
De klacht faalt. Uit de bestreden overweging blijkt dat het hof de stellingen van KLM ziet als voldoende gemotiveerde weerspreking van die van MAC. Het hof overweegt dit ook uitdrukkelijk in rov. 3.6.1.
2.22
Onderdeel 4 ziet op het oordeel van het hof in rov. 3.7 over het personeel. Het onderdeel valt in vier subonderdelen uiteen.
2.23
Subonderdeel 4.1 klaagt dat het hof zijn overweging dat (slechts) 177 oud-Martinairwerknemers bij KLM in dienst zijn getreden, heeft gebaseerd op een onbegrijpelijke uitleg van de gedingstukken. KLM zou hebben aangevoerd dat 127 werknemers van MAC bij KLM in dienst zijn gekomen in dezelfde functie en dat daarnaast 176 werknemers formeel in dienst zijn getreden bij KLM en terug zijn gedetacheerd bij MAC.
2.24
Het subonderdeel wijst er terecht op dat het hof verschillende cijfers lijkt te hebben verwisseld, óók KLM gaat hiervan uit.22.Volgens de juiste cijfers zijn niet 177, maar slechts 127 werknemers overgegaan van MAC naar KLM. Het aantal betrokken werknemers is in werkelijkheid dus nog lager dan het hof heeft overwogen. Het valt niet in te zien waarom het hof tot een ander oordeel had moeten komen wanneer het van dit laatste (lagere) cijfer zou zijn uitgegaan. Het subonderdeel bevat op dit punt ook geen toelichting. De klacht faalt daarom bij gebrek aan belang.
2.25
Subonderdeel 4.2 klaagt over de overweging dat [eisers] de door KLM aangevoerde getallen niet zou hebben weersproken. Het voert aan dat [eisers] de door KLM gemaakte vergelijking wel degelijk hebben betwist.23.
2.26
De door [eisers] in dit verband betrokken stellingen zien echter geen van alle op de juistheid van het (volgens het hof en ook volgens [eisers] ) meest relevante cijfer, namelijk het aantal personeelsleden dat van MAC naar KLM is overgegaan. Het hof heeft dus terecht overwogen dat [eisers] dit cijfer niet hebben betwist. Verder heeft het hof de overweging dat de door KLM genoemde cijfers niet zijn betwist ook ten grondslag gelegd aan zijn oordeel dat bij Martinair een forse personeelsreductie heeft plaatsgevonden. Het subonderdeel licht niet toe waarom de betwisting van [eisers] van sommige cijfers zou meebrengen dat deze conclusie niet langer zou kloppen.24.Daarom faalt het subonderdeel.
2.27
Subonderdeel 4.3 klaagt dat het hof bij zijn beoordeling of personeel van MAC naar KLM is overgegaan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de stelling dat KLM [eisers] in 2011 heeft toegezegd hen per 1 januari in dienst te zullen nemen.
2.28
Deze klacht faalt, nu het hof diende te beoordelen in welke mate personeel van MAC feitelijk naar KLM is overgegaan, en niet of dat had moeten gebeuren.
2.29
Subonderdeel 4.4 klaagt over de overweging dat de personeelsreductie bij Martinair door haarzelf is gerealiseerd en niet door KLM. Daarbij zou het hof geen aandacht hebben besteed aan de stelling dat de reductie het (uiteindelijke) resultaat is van het bellies and combis first-beleid van KLM, en dat KLM de personeelsreductie door een kasrondje heeft bekostigd.
2.30
Deze klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, omdat het oordeel van het hof ziet op de vraag wie de personeelsreductie heeft gerealiseerd, en niet op de vraag waarom dat is gebeurd of hoe die reductie is bekostigd.
2.31
Onderdeel 5 valt in vier subonderdelen uiteen en klaagt over het oordeel van het hof in rov. 3.8 over de landingsrechten en slots.
2.32
Subonderdeel 5.1 klaagt dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door van belang te achten dat de landingsrechten bij MAC zijn achtergebleven, nu landingsrechten naar hun aard niet kunnen worden overgedragen.
2.33
Dit subonderdeel faalt, omdat het hof heeft overwogen dat landingsrechten, ook al zijn zij niet overdraagbaar, onmisbaar zijn voor het kunnen uitoefenen van vrachtvervoer door de lucht. Dat laatste wordt niet bestreden. Het hof acht het feit dat MAC over landingsrechten beschikt dan ook terecht een aanwijzing dat geen sprake is van overgang van onderneming.
2.34
Subonderdeel 5.2 klaagt dat het hof zou hebben miskend dat KLM gebruik is gaan maken van de landingsrechten van MAC en daarmee van een onjuiste rechtsopvatting zou zijn uitgegaan.
2.35
Het hof heeft deze stelling genoemd, maar van belang geacht dat een dergelijk gebruikmaken volgens KLM in de luchtvaartwereld gebruikelijk is. Verder doet deze omstandigheid er niet aan af dat landingsrechten essentieel zijn voor het kunnen uitoefenen van vrachtvervoer door de lucht, zoals het hof overweegt. De klacht faalt dus.
2.36
Subonderdeel 5.3 klaagt over de slotsom van het hof dat het feit dat MAC landingsrechten bezit een aanwijzing is dat geen overgang van onderneming heeft plaatsgevonden. Het onderdeel betoogt dat deze slotsom onbegrijpelijk zou zijn, omdat het hof niet duidelijk zou hebben gemaakt welke stellingen zij ‘overneemt’ en geen eigen oordeel zou hebben gevormd.
2.37
Het is duidelijk dat het hof doorslaggevend acht dat landingsrechten essentieel zijn voor het kunnen uitoefenen van vrachtvervoer door de lucht. Het middel bestrijdt die overweging niet. De klacht kan niet tot cassatie leiden.
2.38
Subonderdeel 5.4 betoogt dat het hof ten onrechte zou zijn uitgegaan van een (volgens het subonderdeel niet bestaand) onderscheid tussen een passage- en een vrachtdivisie van KLM, waar het overweegt dat slots van Martinair door de passagedivisie van KLM werden gebruikt.
2.39
Ook deze klacht faalt, omdat blijkens de onbestreden vaststelling van het hof in rov. 2.3 wel degelijk sprake is van een vrachtdivisie bij KLM.
2.40
Onderdeel 6 valt in twee subonderdelen uiteen en ziet op het oordeel in rov. 3.9 over de vraag of KLM vliegbestemmingen van Martinair heeft overgenomen.
2.41
Subonderdeel 6.1 klaagt over het oordeel van het hof dat [eisers] de stelling van KLM, dat KLM geen van de bestemmingen van MAC heeft overgenomen, niet ‘wezenlijk’ hebben betwist. Het subonderdeel wijst erop dat MAC met naam en toenaam heeft genoemd op welke bestemmingen KLM minder is gaan vliegen en is gestopt met vliegen, dan wel meer is gaan vliegen of is gestart met vliegen. Daarnaast hebben [eisers] gesteld dat het onmogelijk is dat MAC minder op bepaalde bestemmingen zou zijn gaan vliegen, gezien het feit dat zij veel minder toestellen heeft dan enkele jaren geleden.
2.42
Het is begrijpelijk dat het hof deze stellingen niet beschouwt als een voldoende gemotiveerde betwisting van het betoog van KLM (weergegeven in rov. 3.9). Dat KLM op bepaalde bestemmingen meer of minder is gaan vliegen, betekent immers op zichzelf niet dat dit komt doordat bestemmingen van MAC naar KLM zijn overgegaan. Het subonderdeel faalt daarom.
2.43
Subonderdeel 6.2 betoogt in de kern dat het hof zou hebben geoordeeld dat MAC zich hoofdzakelijk richt op vracht die niet in bellies en combis zou kunnen worden vervoerd. Een dergelijk oordeel zou onbegrijpelijk zijn in het licht van meerdere stellingen van [eisers]
2.44
Het hof heeft een dergelijk oordeel niet gegeven. Het hof heeft immers overwogen dat het door KLM verzorgde vrachtvervoer niet geheel samenvalt met het vrachtvervoer dat MAC uitvoert. KLM vervoert (vrijwel) alleen kleinere ladingen die passen in het ruim van een passagiersvliegtuig, terwijl MAC ook grote voorwerpen vervoert die daarin niet passen, zoals Formule 1-auto’s. Het hof heeft dus niet geoordeeld dat MAC hoofdzakelijk of voornamelijk grotere vracht vervoert, maar geoordeeld dat MAC zich daar, anders dan KLM, mede op richt. Ik merk hierbij nog op dat de stellingen die het subonderdeel noemt inhouden dat blijkens gegevens van KLM vrachtvervoer van MAC naar KLM is verschoven en dat dit komt door de bellies and combis first-strategie van KLM. Het oordeel van het hof ziet echter specifiek op de vraag of bestemmingen van MAC naar KLM zijn overgegaan. Het subonderdeel faalt dus bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.45
Onderdeel 7 valt in drie subonderdelen uiteen en ziet op het oordeel in rov. 3.10 over de vraag of KLM de klanten en de verkoopkantoren ten behoeve van die klanten van MAC heeft overgenomen.
2.46
Subonderdeel 7.1 acht rov. 3.10 onbegrijpelijk, omdat het hof niet duidelijk maakt wat het hof in rov. 3.10 bedoelt te beslissen.
2.47
Deze klacht mist feitelijke grondslag en faalt. Het hof overweegt immers uitdrukkelijk dat er op het punt van de klanten en de verkoopkantoren zowel factoren zijn die vóór als factoren die tégen overgang van onderneming pleiten. Het hof heeft dus juist geen alomvattend oordeel willen geven. Verder is uit het oordeel van het hof af te leiden dat de omstandigheid dat MAC een zelfstandige entiteit in de markt is gebleven, erop wijst dat géén sprake is van overgang van onderneming. De omstandigheid dat KLM en MAC nauw samenwerken wijst in de richting van het tegendeel.
2.48
Subonderdeel 7.2 richt klachten tegen de overweging dat MAC een zelfstandige entiteit in de markt is gebleven en dat klanten afzonderlijk met MAC kunnen contracteren en dat ook hebben gedaan. Het subonderdeel acht dat oordeel onbegrijpelijk in het licht van een aantal stellingen van MAC.
2.49
Hierover merk ik kort het volgende op. Stellingen (i) en (ii) zijn geen essentiële stellingen. Dat overeenkomsten met Etihad en Kenya Airways in werkelijkheid door KLM werden gesloten en dat MAC in feite door een joint venture van KLM en Kenya Airways werd ingeschakeld, betekent niet dat MAC niet zelfstandig was. Volgens het hof kan MAC worden beschouwd als belangrijke onderaannemer van KLM. Stelling (iii) is in dit verband niet relevant. Het oordeel van het hof ziet erop of MAC als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig is gebleven en klanten zelfstandig met haar kunnen contracteren. Of zij commerciële afdelingen heeft, is daarbij als zodanig niet van belang. Over stelling (iv) heeft het hof in rov. 3.11 apart geoordeeld. Stelling (v) laat zich daaruit verklaren dat MAC als onderaannemer van KLM is gaan opereren. Stellingen (vi), (vii) en (viii) duiden er, volgens het subonderdeel, op dat KLM in grote mate invloed heeft op MAC en dat MAC commercieel van haar afhankelijk is. Dat betekent echter niet dat de onderneming van MAC dus op KLM is overgegaan en laat onverlet dat MAC als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig is gebleven. Stelling (viii) is geen stelling, maar een conclusie die aan de voorgaande stellingen wordt verbonden. Uit het voorgaande volgt dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is en dat de klacht dus faalt.
2.50
Subonderdeel 7.3 bevat een op het slagen van subonderdeel 7.2 voortbouwende klacht, die geen zelfstandige bespreking behoeft.
2.51
Onderdeel 8 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.11 over de vervanging van de airway bill (AWB) van MAC door die van KLM. Het onderdeel valt in drie subonderdelen uiteen.
2.52
Subonderdeel 8.1 klaagt dat het hof heeft miskend dat MAC weliswaar zelf over een Air Operator’s Certificate (AOC) beschikt, maar dat zij verschillende van de systemen en personen die hiervoor vereist zijn van KLM betrekt.
2.53
De klacht faalt. Waar het volgens het hof om gaat, is dat MAC een AOC heeft, hetgeen een voorwaarde is voor het uitvoeren van haar activiteiten.
2.54
Subonderdeel 8.2 gaat er vanuit dat het hof heeft geoordeeld dat het feit dat MAC geen eigen AWB heeft, wordt ‘geneutraliseerd’ door het feit dat zij wel over een AOC en over een exploitatievergunning beschikt en door een externe inspectie als zelfstandige Continuing Airworthiness Management Organisation is aangemerkt. Volgens het subonderdeel gaat het om onvergelijkbare grootheden.
2.55
Anders dan het subonderdeel betoogt, valt in het oordeel van het hof niet te lezen dat het hof zou hebben miskend dat de AWB op iets anders ziet dan de AOC, de exploitatievergunning en de inspectie. Waar het volgens het hof om gaat is of MAC slechts een ‘façade’ is en haar zelfstandigheid heeft verloren. Uit het feit dat zij een AOC en een exploitatievergunning heeft en als Continuing Airworthiness Management Organisation is aangemerkt, leidt het hof af dat dit niet zo is, ook al maakt MAC gebruik van de AWB van KLM. Daarop stuit de klacht af.
2.56
Subonderdeel 8.3 acht onbegrijpelijk de slotsom dat MAC niet slechts een façade is, omdat het hof tot deze conclusie zou zijn gekomen uitsluitend op basis van de hiervoor (nr. 2.55) genoemde omstandigheden, terwijl [eisers] hieraan meer omstandigheden ten grondslag hebben gelegd.25.
2.57
Het subonderdeel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft niet uitsluitend op basis van deze drie omstandigheden geoordeeld dat MAC haar zelfstandigheid niet verloren heeft, maar geoordeeld dat dit uit deze drie omstandigheden niet (reeds) volgt.
2.58
Onderdeel 9, uiteenvallend in drie subonderdelen, is gericht tegen rov. 3.12, waarin het hof heeft beoordeeld of KLM ondersteunende diensten van MAC heeft overgenomen en of dit duidt op overgang van onderneming.
2.59
Subonderdeel 9.1 klaagt over de conclusie van het hof dat ten aanzien van de ondersteunende taken integratie heeft plaatsgevonden tussen de activiteiten van MAC en die van KLM. Volgens het hof kan, maar behoeft dat niet op overgang van onderneming te duiden. Volgens het subonderdeel is dit laatste onbegrijpelijk, omdat het hof daarmee in het midden zou hebben gelaten welke van deze situaties zich voordoet.
2.60
Het hof heeft in rov. 3.12 geconstateerd dat de integratie van ondersteunende diensten op overgang van onderneming kan duiden, maar dat dit daarvoor op zichzelf onvoldoende is. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk, zodat de klacht faalt.
2.61
Subonderdeel 9.2 betoogt dat het hof op meerdere punten waarover partijen tegenstrijdige stellingen hebben ingenomen, heeft verzuimd een beslissing te geven.
2.62
De klacht berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft wel degelijk een beslissing gegeven. Het heeft immers overwogen dat ten aanzien van de ondersteunende diensten in ieder geval een integratie heeft plaatsgevonden. Daarin ligt besloten dat volgens het hof de stellingen van MAC over het overgaan van ondersteunende diensten in ieder geval deels juist zijn. Het hof behoefde niet van iedere feitelijke stelling afzonderlijk te onderzoeken of die stelling juist is. Dat behoeft immers alleen in het geval dat die stelling op zichzelf tot een ander oordeel zou kunnen leiden (zie hiervoor nr. 2.16). Het subonderdeel faalt dus.
2.63
Subonderdeel 9.3 klaagt dat het hof aan een aantal in het middel genoemde stellingen zonder motivering is voorbijgegaan.
2.64
Ook deze klacht faalt. Het subonderdeel verwijst niet naar specifieke stellingen die het hof zou hebben miskend, maar naar ‘onderwerpen’ in verband waarmee [eisers] ‘diverse stellingen’ zouden hebben ingenomen. Op de plaatsen in de gedingstukken waarnaar wordt verwezen is een groot aantal stellingen ingenomen, zonder dat duidelijk is op welke stellingen de klacht het oog heeft. De klacht voldoet daarmee niet aan de daaraan te stellen eisen. Voor een deel gaat het bovendien om stellingen die terloops26.of niet (op de genoemde plaats) zijn ingenomen.27.Tenslotte heeft het hof in zijn oordeel ook andere dan de uitdrukkelijk genoemde ondersteunende diensten betrokken, waar het overweegt dat ‘ [eisers] hebben (…) gesteld dat KLM een groot aantal van de ondersteunende diensten van MAC heeft overgenomen, zoals de grondoperatie (…)’.
2.65
Onderdeel 10 valt in vier subonderdelen uiteen. Het onderdeel ziet op rov. 3.13, waarin het hof de stellingen van KLM heeft besproken dat MAC als zelfstandig bedrijf is blijven opereren.
2.66
Subonderdeel 10.1 klaagt dat rov. 3.13 onbegrijpelijk is, omdat het hof heeft nagelaten te vermelden of en zo ja, in hoeverre welke stellingen van partijen al of niet worden overgenomen en in hoeverre enig gewicht wordt toegekend aan de verschillende omstandigheden als aanwijzingen voor of tegen het bestaan van een overgang van onderneming.
2.67
Het is duidelijk dat het hof de eerstgenoemde stellingen van KLM (dat MAC een eigen bestuur heeft, haar eigen cao’s sluit, enz.) heeft gehonoreerd, waar het overweegt dat deze stellingen door [eisers] niet zijn betwist. De als tweede genoemde stellingen zijn als zodanig niet betwist. Uit de overweging volgt dus dat het hof het betoog van KLM heeft gehonoreerd, namelijk het betoog dat MAC als zelfstandig bedrijf is blijven opereren, hetgeen betekent dat geen overgang van onderneming heeft plaatsgevonden. Het subonderdeel faalt daarom.
2.68
Subonderdeel 10.2 klaagt dat het hof de stelling van [eisers] dat Martinair weliswaar een eigen bestuur heeft, maar dat de bestuurders KLM’ers zijn die ook bij KLM hoge functies bekleden, in dit verband ten onrechte onbesproken heeft gelaten.
2.69
Deze klacht faalt, omdat het hof deze stelling in rov. 3.6.2 al heeft beoordeeld, zoals het subonderdeel zelf ook opmerkt.
2.70
Subonderdeel 10.3 klaagt dat het hof meeweegt dat een aantal van de vrachtvliegers (eisers in cassatie) aanspraak maken op winstdeling gebaseerd op de door Martinair gemaakte winst. Volgens het subonderdeel is dat onbegrijpelijk omdat deze vrachtvliegers ook aanspraak zouden hebben kunnen maken op winstdeling bij KLM, wanneer zij als gevolg van overgang van onderneming van rechtswege bij KLM in dienst waren getreden.
2.71
Het subonderdeel miskent dat het hier gaat om een stelling die KLM ten grondslag heeft gelegd aan haar betoog dat MAC nog steeds zelfstandig opereert. [eisers] hebben die stelling, en de relevantie daarvan in dit verband, in feitelijke instanties kennelijk niet bestreden (het subonderdeel verwijst althans niet naar plaatsen in de gedingstukken waar dat zou zijn gebeurd). De klacht dat het hof aan deze stelling geen belang had mogen hechten, faalt daarom.
2.72
Subonderdeel 10.4 klaagt erover dat het hof ten onrechte zou hebben overwogen dat [eisers] zouden hebben gesteld dat de door MAC te maken winst in hun ogen een kunstmatig karakter heeft, terwijl het (volgens het subonderdeel) juist MAC en KLM waren die dat betoogden.
2.73
De klacht berust op een verkeerde lezing van de bestreden rechtsoverweging. In rov. 3.13 valt niet te lezen dat het hof het betoog van [eisers] heeft opgevat in de door het subonderdeel bedoelde zin. Het hof heeft immers slechts overwogen dat [eisers] hebben betoogd dat de winst een kunstmatig karakter heeft. De klacht faalt.
2.74
Onderdeel 11, uiteenvallend in twee subonderdelen, is gericht tegen de conclusie van het hof in rov. 3.14.
2.75
Subonderdeel 11.1 bouwt voort op het slagen van één of meer voorgaande klachten en behoeft geen bespreking.
2.76
Subonderdeel 11.2 somt een aantal stellingen op die het hof ten onrechte onbesproken zou hebben gelaten. Ik merk daarover het volgende op.
Stelling (i) ziet op uitingen die KLM heeft gedaan en die volgens [eisers] duiden op overgang van onderneming. Volgens het hof (rov. 2.9) duiden deze uitingen erop dat een integratie van de activiteiten van MAC met die van KLM gewenst was. Deze integratie heeft ook (deels) plaatsgevonden (rov. 2.10 e.v.). In rov. 3.12 heeft het hof vervolgens overwogen dat deze integratie op zichzelf niet meebrengt dat sprake is van overgang van onderneming. Daarin ligt besloten dat de uitingen over deze integratie dat op zichzelf ook niet meebrengen.
Stelling (iii) is een feitelijke stelling, waarvan ook het hof in rov. 2.6 is uitgegaan.
Stellingen (ii) en (iv) tot en met (vii) zien erop dat (kleine) bedrijfselementen van MAC naar KLM zijn overgegaan. Deze stellingen heeft het hof niet miskend, nu het in rov. 3.12 heeft overwogen dat KLM een groot aantal van de ondersteunende diensten van MAC heeft overgenomen. Het hof heeft zijn oordeel uitdrukkelijk niet beperkt tot de in die rechtsoverweging genoemde onderdelen. Het subonderdeel faalt dus.
2.77
Onderdeel 12 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.16, dat de opzegbepaling in het Ringvaartakkoord niet nietig of vernietigbaar is. Het onderdeel valt in vijf subonderdelen uiteen.
2.78
Subonderdelen 12.1, 12.2 en 12.3 zien op de weergave door het hof van het doel van de opzegbepaling. Het hof heeft overwogen dat de opzegbepaling tot doel had te voorkomen dat geoordeeld zou worden dat een overgang van onderneming had plaatsgevonden. Daartoe is overeengekomen dat, indien toch door werknemers van Martinair een beroep zou worden gedaan op de aanwezigheid van overgang van onderneming, de indiensttreding van vrachtvliegers bij KLM geen doorgang zou vinden, doordat in dat geval het Ringvaartakkoord zou worden opgezegd. Volgens subonderdeel 12.1 heeft het hof hiermee de opzegbepaling uitgelegd, zonder hierbij de daartoe aangewezen uitlegmaatstaf (de cao-norm) te hanteren. Subonderdeel 12.2 bouwt voort op subonderdeel 12.1 en klaagt dat het uiteindelijke oordeel dat de opzegbepaling niet in strijd is met de openbare orde uitgaat van de op rechtens onjuiste wijze vastgestelde uitleg van de opzegbepaling. Subonderdeel 12.3 betoogt (onder meer) dat in cassatie, bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag, ervan moet worden uitgegaan dat partijen met de opzegbepaling hebben bedoeld de vrachtvliegers te ontmoedigen een beroep op overgang van onderneming te doen.
2.79
Anders dan het onderdeel lijkt te veronderstellen, heeft rov. 3.16 geen betrekking op de betekenis van de opzegbepaling als zodanig, maar op de bedoeling die partijen met die bepaling hadden. Ook dat is op zichzelf een vraag van uitleg. De vraag hoe een contractsbepaling moet worden uitgelegd, en welke maatstaf daarvoor geldt, komt pas in beeld wanneer partijen het niet eens zijn over de juiste uitleg.28.In dit geval bestond daarover geen discussie: de weergave die het hof in rov. 3.16 heeft gegeven van de bedoeling achter de opzegclausule strookt met de weergave die [eisers] daarvan hebben gegeven.29.KLM c.s. hebben die weergave niet bestreden. Subonderdeel 12.1 licht ook niet toe welke door [eisers] gestelde feiten of omstandigheden zouden meebrengen dat de uitleg van het hof niet juist zou zijn. De in subonderdeel 12.3 genoemde uitleg is niet wezenlijk anders. Ook uit de weergave van het hof blijkt dat de bedoeling van de opzegbepaling was een beroep op overgang van onderneming te ontmoedigen (het gevolg van een dergelijk beroep zou immers zijn dat de vrachtvliegers niet bij KLM in dienst zouden kunnen treden). Daarop stuiten subonderdelen 12.1 en 12.2 af, evenals subonderdeel 12.3 voor zover daarin wordt betoogd dat [eisers] een andere uitleg hebben voorgestaan dan door het hof weergegeven. Subonderdeel 12.3 klaagt verder dat het hof ten onrechte zou hebben geoordeeld dat de strekking van de opzegbepaling niet in strijd is met de openbare orde. Het subonderdeel gaat er vanuit dat het hof zou hebben geoordeeld dat het feit dat een overeenkomst (het Ringvaartakkoord) onverplicht wordt aangegaan, niet betekent dat die overeenkomst voorwaarden mag bevatten die naar inhoud en strekking in strijd zijn met de openbare orde. Een dergelijk oordeel valt in de bestreden overweging niet te lezen, zodat deze klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.80
Subonderdeel 12.4 ziet erop dat, volgens het hof, de opzegbepaling werknemers niet daadwerkelijk belemmert om een beroep op overgang van onderneming te doen. Dit blijkt uit de omstandigheid dat hierop (in een andere procedure) een beroep is gedaan, hetgeen aanleiding was om het Ringvaartakkoord op te zeggen. Volgens het subonderdeel miskent het hof dat het erom gaat wat het doel van de opzegbepaling was, en niet of dit doel ook is bereikt.
2.81
Ook deze klacht faalt. Het oordeel van het hof komt in wezen erop neer dat de opzegbepaling niet in strijd is met de openbare orde, omdat zij een beroep op overgang van onderneming weliswaar ontmoedigt, maar niet onmogelijk maakt. Bij die opvatting – die het subonderdeel niet bestrijdt – maakt het geen verschil of de strekking dan wel de uitwerking van de opzegbepaling wordt beoordeeld. Waar het om gaat, is of een beroep op overgang van onderneming (niet slechts wordt ontmoedigd, maar) onmogelijk wordt gemaakt. Ook volgens het subonderdeel is slechts sprake van ontmoediging, hetgeen in de opvatting van het hof geen strijd met de openbare orde kan opleveren. Het subonderdeel faalt dus, omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van de bestreden rechtsoverweging.
2.82
Subonderdeel 12.5 bevat een op het slagen van één of meer voorgaande subonderdelen voortbouwende klacht. Het subonderdeel behoeft geen bespreking.
2.83
Onderdeel 13 valt in vier subonderdelen uiteen en is gericht tegen rov. 3.17, waarin het hof het beroep van [eisers] op nawerking van het Ringvaartakkoord bespreekt.
2.84
Subonderdeel 13.1 klaagt dat niet helder is waarom het hof het beroep op nawerking van het Ringvaartakkoord heeft verworpen. Volgens [eisers] heeft het in het Ringvaartakkoord neergelegde recht op indiensttreding nawerking, zodat [eisers] zich op dit recht kunnen beroepen, ondanks het feit dat het Ringvaartakkoord is opgezegd. Het subonderdeel wijst op rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat cao-bepalingen in beginsel nawerken, behoudens andersluidende afspraken. Volgens het subonderdeel is door [eisers] aangevoerd dat dergelijke andersluidende afspraken in dit geval niet zijn gemaakt.
2.85
Het subonderdeel miskent dat ook volgens het hof cao-bepalingen kunnen nawerken, maar alleen in het geval dat tussen werkgever en werknemer een arbeidsovereenkomst geldt waarop een cao van toepassing is, en deze cao vervolgens eindigt. Dat is in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad. De achtergrond van deze regel is dat de cao-bepalingen in dat geval deel zijn gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst.30.Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat deze situatie zich hier niet voordoet. KLM had de vrachtvliegers immers nog geen arbeidsovereenkomst aangeboden op grond van het Ringvaartakkoord. Er is geen sprake van dat het hof zou hebben geoordeeld dat eventuele nawerking in het Ringvaartakkoord zelf is uitgesloten. Het subonderdeel faalt dus.
2.86
Subonderdeel 13.2 klaagt dat van nawerking van een cao ook sprake kan zijn zonder dat een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Volgens het subonderdeel roept de cao immers een eigenstandige rechtsverhouding in het leven tussen de cao-subjecten (KLM en de vrachtvliegers).
2.87
In de rechtspraak waarnaar hierboven is verwezen, heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk geoordeeld dat van nawerking alleen sprake kan zijn als een arbeidsovereenkomst bestaat, omdat de cao-bepalingen dan deel kunnen zijn gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst. Daarmee is onverenigbaar dat een cao (na)werking zou hebben zonder dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen waarop deze cao van toepassing is. Het subonderdeel faalt daarom.
2.88
Subonderdeel 13.3 bouwt op het voorgaande subonderdeel voort en faalt om dezelfde reden.
2.89
Subonderdeel 13.4 klaagt dat in het geval dat het hof met zijn overweging dat het Ringvaartakkoord KLM verplichtte om de vrachtvliegers ‘onder bepaalde voorwaarden’ een arbeidsovereenkomst aan te bieden, heeft bedoeld dat deze verplichting voorwaardelijk is, dit een onbegrijpelijke uitleg van het Ringvaartakkoord is.
2.90
Daargelaten of deze overweging op die manier moet worden begrepen, is deze klacht zonder belang, nu het hof heeft geoordeeld dat de verplichtingen uit het Ringvaartakkoord (voorwaardelijk of niet) geen nawerking hebben. De klacht faalt dus.
2.91
Onderdeel 14 valt uiteen in twee subonderdelen en heeft betrekking op het oordeel van het hof over het beroep van [eisers] op goed werkgeverschap en onrechtmatige daad (rov. 3.18).
2.92
Subonderdeel 14.1 klaagt dat het hof zijn verwerping van het beroep van [eisers] op goed werkgeverschap ten onrechte niet op alle omstandigheden van het geval zou hebben gebaseerd, maar daarbij een deel van het betoog van [eisers] zou hebben miskend.
2.93
Deze klacht faalt. Dat bij de beoordeling van een beroep op het goed werkgeverschap alle omstandigheden van het geval van betekenis kunnen zijn, betekent nog niet dat alle omstandigheden van het geval ook relevant zijn. Welke omstandigheden relevant zijn, is afhankelijk van de context waarin een beroep op goed werkgeverschap wordt gedaan. In dit geval hebben [eisers] het goed werkgeverschap ten grondslag gelegd aan een concrete vordering, namelijk een vordering op KLM om hen alsnog een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Het hof heeft die vordering afgewezen en daarbij met name van belang geacht dat KLM na het opzeggen van het Ringvaartakkoord heeft getracht tot een alternatief te komen, en dat in dit verband het Steigenberger-akkoord (zie nr. 1.10) is gesloten, maar dat [eisers] hiermee niet hebben willen instemmen. Volgens het hof was KLM bij die stand van zaken niet verplicht om nogmaals een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. De stellingen die subonderdeel 14.1 opsomt (zestien in totaal) heeft het hof niet miskend. Aan het begin van rov. 3.18 overweegt het hof immers dat [eisers] aan hun beroep een aantal omstandigheden ten grondslag hebben gelegd, ‘waaronder’ twee van de in het subonderdeel genoemde stellingen. Het subonderdeel faalt daarom.
2.94
Subonderdeel 14.2 klaagt dat het hof ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het beroep dat [eisers] hebben gedaan (niet op onrechtmatige daad, maar) op de redelijkheid en billijkheid, naast het goed werkgeverschap.
2.95
Het hof behoefde niet afzonderlijk op de redelijkheid en billijkheid in te gaan, omdat het goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) een toepassing/verbijzondering is van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 en 6:248 BW).31.De klacht faalt dus.
2.96
Onderdeel 15 valt in twee subonderdelen uiteen en is gericht tegen de afwijzing van verschillende bewijsaanbiedingen van [eisers] door het hof.
2.97
Subonderdeel 15.1 somt verschillende stellingen op ten aanzien waarvan het hof bewijsaanbiedingen zou hebben gepasseerd. De stellingen die het subonderdeel noemt zijn in het cassatiemiddel eerder aan de orde gesteld, steeds met de klacht dat onduidelijk is of het hof de desbetreffende stelling heeft verworpen of niet en deze daarom nader had moeten bespreken.32.Hiervoor zijn deze klachten steeds ongegrond bevonden.33.Nu er dus, anders dan het subonderdeel veronderstelt, geen onduidelijkheid is over de vraag of deze stellingen al of niet zijn verworpen, bestond er geen reden voor het hof om in te gaan op bewijsaanbiedingen. Het subonderdeel stuit hierop af.
2.98
Subonderdeel 15.2 klaagt over het passeren van een bewijsaanbod ten aanzien van de stelling dat KLM na het opzeggen van het Ringvaartakkoord talloze vliegers in dienst heeft genomen, zonder [eisers] hiertoe in aanmerking te laten komen. Volgens het subonderdeel heeft het hof deze stelling in rov. 3.18 genoemd, maar ook conflicterende stellingen van KLM genoemd, maar hierover geen oordeel gegeven. Bij die stand van zaken had het hof [eisers] tot bewijslevering moeten toelaten, aldus het subonderdeel.
2.99
Uit rov. 3.18 blijkt echter dat het hof deze stelling irrelevant heeft geacht, omdat voor het beroep op goed werkgeverschap doorslaggevend is dat KLM niet gehouden was [eisers] na het SBA nogmaals een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Daarop strandt het subonderdeel.
2.100 Ik geef Uw Raad in overweging de klachten met toepassing van art. 81 RO te verwerpen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑06‑2019
Zie rov. 2.1-2.36 van het in cassatie bestreden arrest van het hof Amsterdam van 1 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1473, JAR 2018/143, m.nt. R.M. Beltzer.
Zie Hof Amsterdam 21 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3004 (Stichting Cockpitbelangen/KLM e.a.), waarin onherroepelijk is geoordeeld dat bij de overgang van de passagevliegers van Martinair naar KLM géén sprake was van een overgang van onderneming als bedoeld in art. 7:662 e.v. BW. In een door het cabinepersoneel aangespannen procedure is in gelijke zin geoordeeld, zie Hof Amsterdam 21 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3003 (Stichting Cabinebelangen/KLM e.a.). Het tegen dit laatste arrest ingestelde cassatieberoep is verworpen met toepassing van art. 81 RO, zie HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:162, RvdW 2017/199.
De weergave van het standpunt van [eisers] is te vinden in rov. 4 t/m 7 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2016.
Zie rov. 15 van het eindvonnis.
Zie rov. 17 e.v. van het eindvonnis.
Zie r ov. 26 van het eindvonnis.
Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, PbEG 2001, L 82/16.
Richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 tot wijziging van Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van vestigingen, PbEG 1998, L 201/88.
Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, PbEG 1977, L 61/26.
Zie over het begrip ‘onderneming’ en de betekenis van de Richtlijn onder meer Asser/Heerma van Voss 7-V 2015/293.
Zie HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:830, NJ 2017/193, m.nt. E. Verhulp; JAR 2014/124, m.nt. R.M. Beltzer (Welkoop ’t Rijpje) en recent HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:792.
HvJEG 18 maart 1986, zaak 24/85, ECLI:EU:C:1986:127, Jur. 1986, p. 01119 (Spijkers), rov. 12.
HvJEG inzake Spijkers, reeds aangehaald, rov. 12.
HvJEG 15 december 2005, gevoegde zaken C-232/04 en C-233/04, ECLI:EU:C:2005:778, Jur. 2005, p. I-11237, JAR 2006/19, m.nt. R.M. Beltzer (Securicor).
Zie Asser/Heerma van Voss 7-V 2015/296; Groene Serie Arbeidsovereenkomst, art. 7:662 BW, aant. 4.1 (R.M. Beltzer); A.P. van der Mei en M. Voogsgeerd, Herstructurering, in: F. Pennings, S.S.M. Peters (red.), Europees Arbeidsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 316-320.
Zie bijvoorbeeld HvJEG 11 maart 1997, C-13/95, ECLI:EU:C:1997:141, Jur. 1997, p. I-1259 (Süzen).
Zie bijvoorbeeld HvJEG 25 januari 2001, C-172/99, ECLI:EU:C:2001:59, Jur. 2001, p. I-00745 (Liikenne), waarin het ging om openbaarvervoersdiensten en HvJEG 20 november 2003, C-340/01, ECLI:EU:C:2003:629, Jur. 2003, p. I-14023 (Abler/Sodexho), waarin het de cateringsector betrof.
HvJEU 9 september 2015, C-160/14, ECLI:EU:C:2015:565 (Air Atlantis).
HvJEU 6 maart 2014, C-458/12, ECLI:EU:C:2014:124, JAR 2014/104, m.nt. R.M. Beltzer (Amatori). Zie reeds HvJEG 2 december 1999, C-234/98, ECLI:EU:C:1999:594, Jur. 1999, p. I-08643 (Allen).
HvJ EG 15 december 2005, gevoegde zaken C-232/04 en C-233/04, ECLI:EU:C:2005:778, Jur. 2005 I-11237, JAR 2006/19, m.nt. R.M. Beltzer (Securicor).
Dit is vaste rechtspraak, zie Asser/Korthals Altes en Groen 7 2015/188.
Schriftelijke toelichting KLM, nr. 76.
Verwezen wordt naar de akte uitlating nieuwe stellingen en nieuwe producties van 14 maart 2017 van [eisers] , nr. 2.17.
Dat ligt ook niet voor de hand. KLM heeft in nrs. 163-164 van haar memorie van antwoord vergeleken hoeveel personen op 31 december 2012 bij Martinair werkten en hoeveel daarvan op 1 april 2014 nog over waren. Eén categorie personeel (‘Ww Ops’ oftewel vrachtafhandeling) zou volgens [eisers] op 31 december 2012 groter zijn geweest dan KLM doet voorkomen. Op 1 april 2014 zou deze groep tot 0 personen zijn afgenomen, wat [eisers] niet hebben betwist. Ook als de stelling van [eisers] over de situatie eind 2012 klopt, is de conclusie van het hof dat sprake is geweest van een forse personeelsreductie dus nog steeds begrijpelijk. De stelling dat ‘195 mensen in dienst zijn van KLM maar dedicated voor Martinair werken’ vind ik niet terug bij KLM. KLM spreekt van 176 personen die in dienst zijn van KLM maar bij Martinair zijn gedetacheerd. Voor het overige hebben de stellingen van [eisers] geen betrekking op de juistheid van de door KLM genoemde getallen.
Het subonderdeel verwijst naar de stellingen die zijn genoemd in subonderdeel 1.1.
Bijvoorbeeld stelling (ii) (de overgang van de afdeling Trucking) in nr. 4.85 van de inleidende dagvaarding.
Bijvoorbeeld stelling (iii): deze is op de plaats waarnaar wordt verwezen (nr. 2.78 van de memorie van grieven) niet te vinden. Zo ook stelling (vi) over het gebruik van KLM-iPads (memorie van grieven, nr. 3.39).
Zie W.L. Valk, Uitleg in het civiele proces, in: H.N. Schelhaas, W.L. Valk, Uitleg van rechtshandelingen. Preadviezen Nederlandse Vereniging voor Burgerlijk Recht 2016, p. 83.
Zie memorie van grieven, randnummer 2.16 en inleidende dagvaarding, nr. 2.7.
HR 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0580, NJ 2011/371, m.nt. E. Verhulp (Abvakabo/UK), HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9386, NJ 2006/516, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss (Stichting Rode Kruis/X.) en HR 19 juni 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD3749, NJ 1988/70, m.nt. P.A. Stein (Arubaanse vakbond).
Stelling (i) in subonderdeel 3.4, stelling (ii) in subonderdelen 6.1 e.v. en stelling (iii) in onderdeel 9.
Hiervoor respectievelijk nrs. 2.25, 2.38 en 2.48 e.v.
Beroepschrift 07‑09‑2018
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE BIJ DE HOGE RAAD
Eisers,
- 1.
[eiser 1], wonende te [woonplaats];
- 2.
[eiser 2], wonende te [woonplaats];
- 3.
[eiser 3], wonende te [woonplaats];
- 4.
[eiser 4], wonende te [woonplaats];
- 5.
[eiser 5], wonende te [woonplaats];
- 6.
[eiser 6], wonende te [woonplaats];
- 7.
[eiser 7], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 8.
[eiser 8], wonende te [woonplaats];
- 9.
[eiser 9], wonende te [woonplaats]; 10. [eiser 10], wonende te [woonplaats];
- 11.
[eiser 11], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 12.
[eiser 12], wonende te [woonplaats];
- 13.
[eiser 13], wonende te [woonplaats];
- 14.
[eiser 14], wonende te [woonplaats];
- 15.
[eiser 15], wonende te [woonplaats];
- 16.
[eiser 16], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 17.
[eiseres 17], wonende te [woonplaats];
- 18.
[eiseres 18], wonende te [woonplaats];
- 19.
[eiser 19], wonende te [woonplaats];
- 20.
[eiseres 20], wonende te [woonplaats];
- 21.
[eiser 21], wonende te [woonplaats];
- 22.
[eiser 22], wonende te [woonplaats];
- 23.
[eiser 23], wonende te [woonplaats];
- 24.
[eiser 24], wonende te [woonplaats];
- 25.
[eiser 25], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 26.
[eiser 26], wonende te [woonplaats];
- 27.
[eiser 27], wonende te [woonplaats];
- 28.
[eiser 28], wonende te [woonplaats];
- 29.
[eiser 29], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 30.
[eiser 30], wonende te [woonplaats];
- 31.
[eiser 31], wonende te [woonplaats];
- 32.
[eiser 32], wonende te [woonplaats];
- 33.
[eiser 33], wonende te [woonplaats];
- 34.
[eiser 34], wonende te [woonplaats];
- 35.
[eiser 35], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 36.
[eiser 36], wonende te [woonplaats];
- 37.
[eiser 37], wonende te [woonplaats];
- 38.
[eiser 38], wonende te [woonplaats];
- 39.
[eiser 39], wonende te [woonplaats];
- 40.
[eiser 40], wonende te [woonplaats];
- 41.
[eiser 41], wonende te [woonplaats];
- 42.
[eiser 42], wonende te [woonplaats];
- 43.
[eiser 43], wonende te [woonplaats];
- 44.
[eiser 44], wonende te [woonplaats];
- 45.
[eiser 45], wonende te [woonplaats];
- 46.
[eiser 45], wonende te [woonplaats];
- 47.
[eiser 47], wonende te [woonplaats];
- 48.
[eiser 48], wonende te [woonplaats];
- 49.
[eiser 49], wonende te [woonplaats];
- 50.
[eiser 50], wonende te [woonplaats];
- 51.
[eiser 51], wonende te [woonplaats];
- 52.
[eiser 52], wonende te [woonplaats];
- 53.
[eiser 53], wonende te [woonplaats] ([provincie]);
- 54.
[eiser 54], wonende te [woonplaats];
- 55.
[eiser 55], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 56.
[eiser 56], wonende te [woonplaats];
- 57.
[eiser 57], wonende te [woonplaats];
- 58.
[eiser 58], wonende te [woonplaats];
- 59.
[eiser 59], wonende te [woonplaats] ([provincie]);
- 60.
[eiser 60], wonende te [woonplaats];
- 61.
[eiser 61], wonende te [woonplaats];
- 62.
[eiser 62], wonende te [woonplaats];
- 63.
[eiser 63], wonende te [woonplaats];
- 64.
[eiser 64] (voorheen genaamd; [naam 1]), wonende te [woonplaats] ([land]);
- 65.
[eiser 65], wonende te [woonplaats];
- 66.
[eiser 66], wonende te [woonplaats];
- 67.
[eiser 67], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 68.
[eiser 68], wonende te [woonplaats];
- 69.
[eiser 69], wonende te [woonplaats];
- 70.
[eiser 70], wonende te [woonplaats];
- 71.
[eiser 71], wonende te [woonplaats];
- 72.
[eiser 72], wonende te [woonplaats];
- 73.
[eiser 73], wonende te [woonplaats];
- 74.
[eiser 74], wonende te [woonplaats];
- 75.
[eiser 75], wonende te [woonplaats];
- 76.
[eiser 76], wonende te [woonplaats];
- 77.
[eiser 77], wonende te [woonplaats];
- 78.
[eiser 78], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 79.
[eiser 79], wonende te [woonplaats];
- 80.
[eiser 80], wonende te [woonplaats];
- 81.
[eiser 81], wonende te [woonplaats];
- 82.
[eiser 82], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 83.
[eiser 83], wonende te [woonplaats];
- 84.
[eiser 84], wonende te [woonplaats]);
- 85.
[eiser 85], wonende te [woonplaats];
- 86.
[eiser 86], wonende te [woonplaats];
- 87.
[eiser 87], wonende te [woonplaats];
- 88.
[eiser 88], wonende te [woonplaats] ([provincie]);
- 89.
[eiser 89], wonende te [woonplaats] ([land]);
- 90.
[eiser 90], wonende te [woonplaats];
- 91.
[eiser 91], wonende te [woonplaats];
- 92.
[eiser 92], wonende te [woonplaats];
- 93.
[eiser 93], wonende te [woonplaats];
- 94.
[eiser 94], [woonplaats];
- 95.
[eiser 95], wonende te [woonplaats];
- 96.
[eiser 96], wonende te [woonplaats];
- 97.
[eiser 97], wonende te [woonplaats] ([provincie]);
- 98.
[eiser 98], wonende te [woonplaats];
- 99.
[eiser 99], wonende te [woonplaats];
- 100.
[eiser 100], wonende te [woonplaats];
- 101.
[eiser 101], wonende te [woonplaats];
- 102.
[eiser 102], wonende te [woonplaats];
- 103.
[eiser 103], wonende te [woonplaats];
- 104.
[eiser 104], wonende te [woonplaats];
- 105.
[eiser 105], wonende te [woonplaats];
- 106.
[eiser 106], wonende te [woonplaats];
- 107.
[eiser 107], wonende te [woonplaats];
- 108.
[eiser 108], wonende te [woonplaats];
- 109.
[eiser 109], wonende te [woonplaats];
- 110.
[eiser 110], wonende te [woonplaats] ([provincie]);
- 111.
[eiser 111], wonende te [woonplaats];
- 112.
[eiser 112], wonende te [woonplaats];
- 113.
[eiser 113], wonende te [woonplaats];
- 114.
[eiser 114], wonende te [woonplaats];
- 115.
[eiser 115], wonende te [woonplaats];
- 116.
[eiser 116], wonende te [woonplaats];
in deze cassatieprocedure vertegenwoordigd door de advocaten bij de Hoge Raad mrs. R.A.A. Duk en F.M. Dekker (BarentsKrans N.V.), kantoorhoudende te (2514 EA) Den Haag aan het Lange Voorhout 3, hierna gezamenlijk te noemen: ‘[eisers]’,
stellen cassatieberoep in tegen het op 1 mei 2018 door het Gerechtshof Amsterdam, afdeling civiel recht en belastingrecht, team I, onder zaaknummer 200.197.937/01 gewezen arrest.
Verweerders zijn:
- 1.
de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V., gevestigd te Amstelveen, in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr. J.M. van Slooten (Stibbe N.V.), kantoorhoudende te (1077 WM) Amsterdam aan het Beethovenplein 10, hierna te noemen: ‘KLM’;
en
- 2.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers, gevestigd te Badhoevedorp, in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer (Reinders Folmer), kantoorhoudende te (1071 NV) Amsterdam aan de De Lairessestraat 73-II, hierna te noemen: ‘VNV’;
Verweerders kunnen in deze cassatieprocedure ten laatste verschijnen op 7 september 2018.
De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen die worden genoemd in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10:00 uur. De behandeling vindt plaats in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout 8 te Den Haag.
[eisers] voeren tegen het aangevallen arrest aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Inleiding
Deze zaak draait primair om de vraag of de vliegers van de voormalige vrachtdivisie van Martinair Holland N.V., waartoe [eisers] behoren, krachtens overgang van onderneming van rechtswege in dienst zijn getreden van KLM, dan wel — subsidiair en meer subsidiair — of KLM [eisers] op andere grond in dienst had moeten nemen.
Martinair Holland N.V. (hierna: ‘Martinair’) is eind 2008 — toen KLM alle aandelen in haar kapitaal verwierf — een 100% dochter van KLM geworden. KLM heeft sindsdien de passagedivisie van Martinair beëindigd en de vrachtdivisie van Martinair (Martinair Cargo, hierna: ‘MAC’) stapsgewijs in haar eigen vrachtdivisie (hierna: ‘KLM Cargo’) geïntegreerd. Hoewel Martinair formeel nog als entiteit bestaat, is zij als gevolg van de integratie haar zelfstandigheid verloren en, naar het oordeel van [eisers], een onderdeel geworden van de onderneming van KLM. Vrijwel alle bedrijfsonderdelen van MAC zijn in het integratieprogramma ofwel door KLM overgenomen ofwel vervangen door de betreffende eigen onderdelen van KLM. MAC bestaat daarmee nog slechts uit [eisers], niet-overdraagbare landingsrechten en één reservevliegtuig. Voor al het andere dat nodig is voor de uitoefening van het luchtvrachtvervoersbedrijf is MAC afhankelijk van KLM.
In het kader van het integratieprogramma zou al het personeel van MAC in dienst treden van KLM. Dit gold ook voor [eisers]. Dit heeft KLM op 9 september 2011 toegezegd in het zogenaamde Ringvaartakkoord (hierna: ‘RVA’), een cao tussen KLM, Martinair en vliegervakbond VNV. Op grond van het RVA zouden [eisers] — als laatste groep van het personeel van MAC — per 1 januari 2014 in dienst komen van KLM. Dit is evenwel niet doorgegaan, omdat VNV — de ‘eigen’ vakbond van [eisers] — het RVA op 31 oktober 2013 opzegde. VNV wilde hiermee voorkomen dat indiensttreding van [eisers] bij KLM tot overgang van onderneming zou leiden. VNV wilde dat niet vanwege de gevolgen daarvan voor (de senioriteit van) de KLM-vliegers. KLM heeft [eisers] vervolgens — in tegenstelling tot het overige Martinair-personeel — niet in dienst genomen per 1 januari 2014 en dat nadien ook niet meer aangeboden.
In deze procedure hebben [eisers] zich primair op het standpunt gesteld dat als gevolg van de integratie van MAC in KLM Cargo een overgang van onderneming in de zin van art. 7:662 BW heeft plaatsgevonden, met als gevolg dat [eisers] van rechtswege bij KLM in dienst zijn gekomen. Subsidiair hebben [eisers] naleving van het RVA gevorderd en meer subsidiair hebben zij zich erop beroepen dat KLM op grond van het goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid verplicht is hen een arbeidsovereenkomst aan te bieden op de voorwaarden als voorzien in het RVA. Het Hof heeft de verschillende vorderingen van [eisers] alle niet toewijsbaar geacht.
[eisers] voeren hierna cassatieklachten aan ten aanzien van het oordeel van het Hof over alle drie de vorderingen. Onderdelen 1 t/m 11 van het cassatiemiddel zien op het oordeel van het Hof ter zake van de primaire vordering van [eisers] (overgang van onderneming). De strekking van deze klachten is dat het Hof de feitelijke omstandigheden die de transactie kenmerken, geïsoleerd in plaats van — zoals uit de rechtspraak van het HvJ EU voortvloeit — in samenhang heeft beoordeeld, met als gevolg dat de kern van het betoog van [eisers] verloren is gegaan. In dat betoog speelde onder andere een centrale rol dat KLM en Martinair zich tot elkaar verhielden als moeder en dochter ten tijde van de transactie. Aan dit aspect is door het Hof ten onrechte geen (kenbare) aandacht besteed in zijn beoordeling van de feitelijke omstandigheden die de transactie kenmerken. Daarnaast wordt geklaagd over de (merkwaardige) motiveringswijze van het Hof in zijn beoordeling van de op overgang van onderneming gerichte vordering. Op diverse plaatsen heeft het Hof niet meer gedaan dan weergeven welke omstandigheden door partijen over en weer zijn aangevoerd, zonder te vermelden welke van die (vaak: tegenstrijdige) omstandigheden zich in dit geval hebben voorgedaan en zonder ter zake een eigen oordeel te geven over de vraag of die omstandigheden voor of tegen overgang van onderneming pleiten. Bij de weergave van die omstandigheden is het Hof bovendien verre van volledig en accuraat geweest, waardoor een groot deel van de door [eisers] genoemde omstandigheden niet (kenbaar) in de beoordeling is betrokken. Gevolg van dit alles is dat niet inzichtelijk is waarom het Hof het beroep van [eisers] op overgang van onderneming heeft afgewezen. Voormelde klachten zijn hieronder per rechtsoverweging van het Hof uitgewerkt. Dit verklaart de omvang van en het grote aantal klachten in deze procesinleiding.
Onderdelen 12 en 13 van het cassatiemiddel hebben betrekking op het oordeel van het Hof over de subsidiaire vordering van [eisers] (nakoming van het RVA). Geklaagd wordt dat het Hof op onjuiste en onbegrijpelijke gronden heeft aangenomen dat de opzegbepaling in het RVA niet in strijd is met artikel 3:40 BW is en dat het RVA niet nawerkt.
Onderdeel 14 van het cassatiemiddel betreft de meer subsidiaire vordering van [eisers], die geënt is op het goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid. Ook ten aanzien van deze vordering heeft het Hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het Hof heeft slechts op een zeer beperkt deel van het betoog van [eisers] ter zake gerespondeerd.
Onderdeel 15 klaagt over het feit dat het Hof ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de bewijsaanbiedingen van [eisers].
Klachten
Overgang van onderneming
Toetsingskader
1.
Het Hof schetst in rov. 3.3 het toetsingskader dat het zal hanteren bij zijn beoordeling of al dan niet sprake is van een overgang van onderneming. Het Hof overweegt dat van een overgang van onderneming sprake is als een economische eenheid, zijnde een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, die haar identiteit behoudt, overgaat, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing. Het beslissende criterium voor de vraag of sprake is van een overgang in de zin van de Richtlijn 2001/23 (hierna: ‘de Richtlijn’), is of de desbetreffende entiteit haar identiteit behoudt, wat met name blijkt uit de daadwerkelijke voortzetting of de hervatting van de exploitatie ervan. Bij de vaststelling of aan die voorwaarde is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, waaronder met name de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overgang, de vraag of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer wordt overgenomen, de vraag of de clientèle wordt overgedragen, de mate waarin de vóór en na de overgang verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Het belang dat moet worden gehecht aan de onderscheiden criteria, verschilt, zo vervolgt het Hof, naargelang de uitgeoefende activiteit en de productiewijze of bedrijfsvoering in de onderneming, de vestiging of het desbetreffende onderdeel van een vestiging. In een situatie als de onderhavige, die de luchtvaartsector betreft, moet de overdracht van materieel volgens het Hof van wezenlijk belang worden geacht om te beoordelen of sprake is van de ‘overgang van een vestiging’. De omstandigheid dat de gestelde overgang van onderneming binnen concernverband plaatsvindt, maakt dit niet anders, aldus het Hof.
1.1.
Het Hof heeft het toetsingskader hier onvolledig weergegeven. Het Hof herhaalt woordelijk de sinds het Spijkers-arrest1. door het HvJ EU gehanteerde standaardoverweging met betrekking tot het toe te passen toetsingskader, echter met uitzondering van de — cruciale — slotzin: ‘Deze factoren moeten worden beoordeeld in het kader van een volledig onderzoek van de feitelijke omstandigheden en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld.’2. Bij zijn verdere beoordeling heeft het Hof dit element van het toetsingskader (dan ook) niet toegepast. Het Hof heeft in rov. 3.5 t/m 3.14 immers de feitelijke omstandigheden die de transactie kenmerken afzonderlijk — dat wil zeggen: geïsoleerd — beoordeeld. Hierdoor is de strekking van het betoog van [eisers] in de beoordeling van het Hof verloren gegaan. Ook heeft het hof hierdoor nagelaten te onderzoeken of de exploitatie van de activiteiten van MAC is overgegaan naar KLM.
De strekking van het betoog van [eisers] is dat MAC, als gevolg van de vergaande integratie in KLM nadat Martinair een 100% dochter van KLM was geworden,3. haar zelfstandigheid is verloren en in feite is verworden tot een afdeling van KLM.4. Samengevat hield deze integratie in dat enerzijds talloze bedrijfselementen en —onderdelen van MAC zijn overgegaan naar KLM: vrijwel al het personeel, alle klanten en klantcontracten, de inkomsten, de commerciële afdelingen, de zeggenschap over de vloot en het netwerk, de vrachtafhandeling, de bestemmingen, alle overhead, het onderhoud van de full freighters, diverse start— en landingsslots en de financiële afdelingen; en anderzijds dat talloze bedrijfselementen en -onderdelen van MAC door KLM zijn vervangen: de vliegtuigen, het verkoopnetwerk, de Airway Bill (waardoor MAC alleen nog op naam en onder verantwoordelijkheid van KLM vracht kan vervoeren), de algemene voorwaarden, nagenoeg alle IT-systemen en software en de directieleden.5. Martinair bestaat formeel nog als entiteit en het verricht een activiteit, maar als wordt ingezoomd dan blijkt dat MAC in de economische realiteit een lege huls is en dat zij voor het uitvoeren van haar activiteiten volledig afhankelijk is van KLM:6. van IT-netwerk tot vliegtuigen, van brandstof tot vliegtuigonderhoud, van te vervoeren vracht tot algemene voorwaarden, van financiering tot Airway Bill, van e-mailservers tot simulatortrainingen, van directie tot verzekeringen, en zo verder. Alles dat MAC nodig heeft bij de uitvoering van haar vluchten behoort toe aan KLM, met uitzondering van [eisers], de niet-overdraagbare landingsrechten en één reservetoestel.7. Resultaat van de integratie is dat KLM thans de enige klant is van MAC, dat het uitsluitend van KLM afhangt of MAC werk heeft of niet, dat KLM de inkomsten van door MAC vervoerde vracht ontvangt, dat KLM alle vluchtgerelateerde kosten van MAC draagt (inclusief brandstof) en dat KLM de winst of het verlies neemt van de activiteiten van MAC.8. Sinds de integratie is het derhalve KLM die de onderneming van MAC exploiteert.9.
Doordat het Hof de diverse door [eisers] aangevoerde omstandigheden los van elkaar heeft beoordeeld, is het aan een werkelijke beoordeling van dit betoog ten onrechte niet toegekomen. Het Hof heeft bovendien uitsluitend per bedrijfselement en -onderdeel beoordeeld of dit al dan niet naar KLM is overgegaan, zonder oog te hebben voor de consequenties van de overgang van die elementen en onderdelen voor de bedrijfsvoering van MAC, namelijk dat KLM volledige zeggenschap heeft gekregen over de activiteiten van MAC en in de economische realiteit de exploitatie daarvan ter hand heeft genomen. Daarmee heeft het Hof niet de juiste toetsing aangelegd en is het derhalve van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan
1.2.
Aan het slot van rov. 3.3 heeft het Hof, onder verwijzing naar het Amatori-arrest van het HvJ EU, overwogen dat de omstandigheid dat de gestelde overgang van onderneming binnen concernverband plaatsvindt, ‘dit’ niet anders maakt. Hierbij is het niet duidelijk of ‘dit’ ziet op het gehele beoordelingskader dat het Hof in rov. 3.3 heeft geschetst of slechts op de direct voorafgaande overweging dat een overdracht van materieel van wezenlijk belang is voor een overgang van onderneming in de luchtvaartsector. Hoe dat ook zij, de bedoelde overweging getuigt van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het Hof daarmee heeft bedoeld dat de concernverhouding tussen Martinair en KLM voor de beoordeling van de voorliggende vraag niet van belang is. Of sprake is van een overgang van onderneming hangt immers af van alle omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, waarbij het belang dat moet worden gehecht aan de onderscheiden omstandigheden verschilt naar gelang de uitgevoerde activiteit en de productiewijze of bedrijfsvoering in de betrokken onderneming, vestiging of onderdeel daarvan. Daartoe behoort de omstandigheid dat KLM en Martinair zich tot elkaar verhielden als moeder en dochter ten tijde van de transactie. Ook de omstandigheid dat KLM en Martinair in een moeder-dochter relatie tot elkaar staan, is hierbij van belang. Uit de verdere beoordeling van het hof in rov. 3.5 t/m 3.14 blijkt niet dat het hof met deze relatie rekening heeft gehouden, hoewel [eisers] daar nadrukkelijk aandacht voor hebben gevraagd.10. Het Hof heeft ten onrechte niet op het betoog van [eisers] ter zake gerespondeerd, om welke reden zijn oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
Toetsmoment
2.
In rov. 3.4 overweegt het hof dat de vorderingen van [eisers], voor zover gebaseerd op overgang van onderneming, erop zijn gestoeld dat per 1 januari 2014, dan wel een door het hof vast te stellen ander moment, overgang van onderneming heeft plaatsgevonden. [eisers] voeren aan dat zich in de loop van de tijd, naar het Hof begrijpt in de periode van 2007 tot begin 2014, een reeks gebeurtenissen heeft voorgedaan, die tezamen zijn aan te merken als overgang van onderneming. Het Hof merkt op dat niet is uitgesloten dat een reeks van gebeurtenissen die zich over langere tijd, zoals in casu: over een periode van een aantal jaren, heeft voorgedaan, een overgang van onderneming vormt. Overgang van onderneming brengt mee dat de rechten en plichten van de op dat moment aanwezige werknemers overgaan. Dat betekent volgens het Hof dat een moment moet kunnen worden bepaald waarop die overgang een feit is. [eisers] noemen in dat verband primair 1 januari 2014, de datum vanaf wanneer MAC geen eigen vliegers meer heeft. Daarnaar gevraagd hebben zij bij pleidooi voor het Hof verklaard dat deze datum is ingegeven door de in het Ringvaartakkoord (hierna: ‘RVA’) genoemde datum, die waarop [eisers] vrijwillig konden overstappen naar KLM. Indien overgang van onderneming wordt bepleit met als peildatum 1 januari 2014 ligt het minder voor de hand omstandigheden die zich vele jaren daarvóór hebben voorgedaan als belangrijke factor daarbij te beschouwen, hoewel dergelijke omstandigheden ook niet geheel buiten beschouwing hoeven te worden gelaten.
2.1.
Voor zover deze overweging aldus moet worden opgevat, dat [eisers] uitsluitend zouden hebben betoogd dat per 1 januari 2014 een overgang van onderneming zou hebben plaatsgevonden en het Hof in de verdere beoordeling in rov. 3.5 t/m 3.14 om die reden geen acht heeft geslagen op omstandigheden van na die datum, is het Hof uitgegaan van een onbegrijpelijke lezing van de gedingstukken. [eisers] hebben immers gevorderd, zoals het Hof in de eerste zin van rov. 3.4 ook heeft overwogen, dat voor recht wordt verklaard dat zij per 1 januari 2014, dan wel een door het hof vast te stellen ander moment krachtens overgang van onderneming bij KLM in dienst zijn getreden.11. [eisers] hebben ook niet voor niets een beschrijving gegeven van MAC anno 201612. (en deze gesteld tegenover MAC anno 200813.) en melding gemaakt van gebeurtenissen die na 1 januari 2014 hebben plaatsgevonden,14. zoals bijvoorbeeld — niet-limitatief — dat KLM de vloot van MAC na 1 januari 2014 nog verder heeft gereduceerd,15. dat [eisers] anno 2017 uniformen met KLM logo dragen16. en dat KLM anno 2017 op 28 van de 40 MAC-bestemmingen uit 2013 vliegt.17.
2.2.
Voor zover het Hof in rov. 3.5 t/m 3.14 aan omstandigheden die zich ver(der) vóór 2014 hebben voorgedaan om die reden minder gewicht heeft toegekend, zoals het aan het slot van rov. 3.3 overweegt, is dat rechtens onjuist, omdat dergelijke omstandigheden de transactie in dezelfde mate als in de tijd dichterbij gelegen omstandigheden kunnen kenmerken.
Overgang vliegtuigen
3.
Rov. 3.5 vormt de aanvang van de weging van de feiten en omstandigheden in deze zaak. Het Hof overweegt dat MAC zich richt op vrachtvervoer door de lucht en daarmee te beschouwen is als een kapitaalintensieve onderneming. Van bijzonder belang is daarom volgens het Hof de vraag of de vliegtuigen waarmee het vrachtverkeer plaatsvond, zijn overgedragen aan KLM.
In rov. 3.6.1 t/m 3.6.4 beantwoordt het Hof deze vraag. Het Hof overweegt daartoe allereerst dat geen enkel door MAC in 2008/2009 gebruikt vliegtuig rechtstreeks is overgenomen door KLM. In 2008/2009 gebruikte MAC voor haar vrachtvervoer elf vliegtuigen, te weten vier zogenaamde Boeing 747-400 BCF-toestellen en zeven MD-11-toestellen, KLM gebruikte op dat moment voor haar vrachtvervoer vier toestellen, alle Boeing 747-400 ERF's. In 2014, zo vervolgt het Hof, gebruikte MAC tien vliegtuigen, te weten drie ERF's, één BCF en zes MD's. KLM gebruikte geen aparte toestellen meer voor het vrachtvervoer. MAC gebruikte in 2014 drie ERF's die op basis van lease via een interchange overeenkomst betrokken werden van KLM, en in de blauwe KLM-kleuren waren gespoten. Op basis van deze gegevens kan naar het oordeel van het Hof niet worden vastgesteld dat de door MAC in 2009 gebruikte vliegtuigen op enig moment zijn overgedragen aan KLM. Het aantal door KLM gebruikte specifieke vrachttoestellen is in de periode 2009 tot 2014 teruggegaan van vier naar nul, zodat in ieder geval niet kan worden aangenomen dat enig door MAC gebruikt vliegtuig is overgegaan naar KLM. Ook indien de drie ERF-toestellen van KLM, die op grond van de interchange overeenkomst door MAC werden gebruikt, in 2014 zouden worden beschouwd als KLM-vliegtuigen, dan heeft voor KLM van 2009 tot 2014 een reductie plaatsgevonden van vier naar drie ERF-toestellen, en bij MAC een reductie van elf toestellen naar zeven, te weten van vier BCF's naar één BCF en van zeven MD's naar zes MD's. Ook dan kan niet worden aangenomen dat sprake is geweest van een overdracht van vliegtuigen van MAC naar KLM, aldus het Hof (rov. 3.6.1). Vervolgens overweegt het Hof dat [eisers] hebben gesteld (i) dat KLM als aandeelhouder overwegende invloed had op het aanschafbeleid, zodat aan het feit dat de vliegtuigen formeel niet zijn overgegaan geen belang mag worden gehecht, (ii) dat de directie van Martinair sinds 1 januari 2013 bestaat uit (voormalige) KLM-managers en (iii) dat het statutaire doel van Martinair mede omvat het dienen van de belangen van KLM. Daartegenover plaatst het Hof de stellingen van KLM (i) dat Martinair een zelfstandige rechtspersoon is, met een eigen directie en medezeggenschapsorganen, (ii) dat de beslissing om de vloot te reduceren door MAC zelf is genomen en dat de verkoop van de toestellen ook door MAC zelf is gedaan en (iii) dat ook andere dochtermaatschappijen een statutaire bepaling hebben die ertoe strekt mede het belang van de moedermaatschappij te dienen (rov. 3.6.2). Het Hof noemt daarnaast dat [eisers] hebben gewezen op uitlatingen van directieleden en medewerkers van KLM, die onderstrepen dat KLM de door MAC gebruikte vliegtuigen beschouwt als KLM-vliegtuigen, en dat dus wel degelijk moet worden aangenomen dat de MAC-vliegtuigen zijn overgegaan naar KLM. Daartegenover heeft KLM gesteld dat zij MAC voor het gebruik van het vliegtuig voor de vlucht naar Sint Maarten heeft betaald (rov. 3.6.3).
Het Hof oordeelt ten slotte dat de door [eisers] aangevoerde omstandigheden met betrekking tot het gebruiksrecht van de vliegtuigen eerder een aanwijzing vormen voor de afwezigheid van een overgang van onderneming, dan voor de aanwezigheid daarvan (rov. 3.6.4).
3.1.
Het Hof miskent met zijn oordeelsvorming in rov. 3.6.1 dat voor het antwoord op de vraag of vliegtuigen van MAC naar KLM zijn overgegaan niet maatgevend is of de formele eigendom van die vliegtuigen is overgegaan, maar dat het erom gaat of de zeggenschap over (het gebruik van) die vliegtuigen is verplaatst van MAC naar KLM.
Door [eisers] is aangevoerd dat MAC, voordat KLM 100% aandeelhouder werd, een zelfstandig opererende luchtvaartmaatschappij met elf vliegtuigen was, die zelf haar financiën, commercie, vloot en netwerk beheerde.18. Door de vergaande integratie van MAC in KLM19. is het beheer over — onder meer — de inzet van de vliegtuigen volledig bij KLM komen te liggen.20. Doordat KLM het commerciële apparaat van MAC heeft overgenomen dan wel vervangen door het hare,21. met als gevolg dat klanten zich niet meer tot MAC maar uitsluitend tot KLM kunnen wenden,22. bepaalt KLM — conform de bellies and combis first-strategie — de verdeling van de vracht over de vliegtuigen van KLM (bellies and combis) en MAC (full freighters) en daarmee óf, waarheen en wanneer de vliegtuigen van MAC vliegen.23.
Voorts is door [eisers] aangevoerd dat KLM beslist over de omvang en de samenstelling van de vloot van MAC. Nadat KLM MAC in 2009 eerst opdroeg haar vier Boeings stil te zetten en in plaats daarvan vier Boeings van KLM te gaan gebruiken, waarmee KLM de vliegtuigen van MAC in feite door de hare verving,24. heeft KLM vervolgens besloten de full freight activiteiten (lees: de activiteiten van MAC) te verminderen van negen naar drie vlootlijnen,25. als gevolg waarvan vijf MD-11 toestellen van MAC (door KLM) zijn verkocht.26. Hierbij is er door [eisers] op gewezen (i) dat KLM voor dit besluit advies heeft gevraagd aan haar ondernemingsraad,27. (ii) dat KLM in de adviesaanvraag de operating carrier (MAC) kosten (crew, fuel, fleet en maintenance) als haar kosten presenteerde,28. (iii) dat het KLM was die naar aanleiding van de reductie van de full freight activiteiten en de uitfasering van de MD-11 vliegtuigen een persbericht deed uitgaan (waarin met geen woord over MAC is gerept),29. (iv) dat uit het jaarverslag over 2015 van KLM blijkt dat KLM de full freight activiteiten en de full freight vliegtuigen als onderdeel van haar eigen cargo business beschouwt,30. (v) dat KLM via een kasrondje de kosten voor de uitfasering van de MD-11 vliegtuigen heeft gedragen31. en (vi) dat de slots die zijn vrijgevallen door de reductie van de vloot van MAC aan KLM zijn overgedragen.32. MAC heeft hierdoor nog slechts vier vliegtuigen tot haar beschikking, waarvan er drie van KLM zijn (in het KLM-blauw en met daarop het logo van KLM Cargo) en een eigen reservetoestel (in het rood van MAC), welk reservetoestel ook ter beschikking staat van de full freight operatie van Air France.33. Verder hebben [eisers] aangevoerd dat in 2010 en 2011 KLM-vliegers op MAC-toestellen op KLM-bestemmingen gevolgen hebben.34. Voormeld betoog van [eisers] komt erop neer dat KLM door de vergaande integratie van MAC in KLM in alle opzichten — zowel over de inzet als over de omvang en samenstelling — de zeggenschap heeft verkregen over (het gebruik van) de door MAC gebruikte vliegtuigen. Het Hof is van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, voor zover het heeft gemeend dat dit betoog van [eisers] niet van belang is bij de beoordeling of vliegtuigen van MAC naar KLM zijn overgegaan, dan wel heeft het zijn oordeel ter zake onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, nu het aan het betoog van [eisers] inzake deze kwestie geen (kenbare) aandacht heeft besteed. Enkele van de hiervoor vermelde stellingen van [eisers] heeft het hof in rov. 3.6.2 en 3.6.3 weliswaar vermeld, maar het Hof heeft nagelaten aan te geven welke van die stellingen het wel en niet heeft overgenomen en heeft ter zake ook geen eigen oordeel geveld, zodat onduidelijk is of, en zo ja: hoe, het Hof die stellingen in zijn beoordeling heeft betrokken.
3.2.
Althans heeft het Hof miskend dat in een situatie als de onderhavige, waarin een formele overgang van de vliegtuigen KLM niet in een wezenlijk andere positie zou hebben gebracht, aan het ontbreken van een dergelijke overgang geen ‘wezenlijk’ (rov. 3.3) of ‘bijzonder’ (rov. 3.5) belang toekomt. Voor zover het Hof dit niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel, dat de door [eisers] aangevoerde omstandigheden met betrekking tot het gebruiksrecht van de vliegtuigen eerder een aanwijzing vormen voor de afwezigheid van een overgang van onderneming dan voor de aanwezigheid daarvan, ontoereikend gemotiveerd, nu het niet heeft gerespondeerd op het betoog van [eisers] dat een formele overgang van de vliegtuigen KLM niet in een wezenlijk andere positie zou hebben gebracht.35.
3.3.
Het oordeel van het Hof in rov. 3.6.1 dat bij MAC een reductie heeft plaatsgevonden van elf toestellen naar zeven, te weten van vier BCF's naar één BCF en van zeven MD-11's naar zes MD-11's, is onbegrijpelijk. Volgens de feitelijke vaststelling van het Hof in rov. 2.7 heeft MAC immers slechts vier toestellen tot haar beschikking, zodat zijn arrest aan een innerlijke tegenstrijdigheid lijdt. Voor zover aan het hier bestreden oordeel de gedachte ten grondslag ligt dat [eisers] uitsluitend zouden hebben betoogd dat per 1 januari 2014 een overgang van onderneming zou hebben plaatsgevonden en het Hof om die reden geen acht heeft geslagen op ontwikkelingen van na die datum (zijnde de uitfasering van de MD-11 toestellen), is dat eveneens onbegrijpelijk (zie subonderdeel 2.1). Door [eisers] is aan hun vorderingen met betrekking tot overgang van onderneming immers mede ten grondslag gelegd dat als gevolg van een besluit van KLM de vloot van MAC na 1 januari 2014 verder is gereduceerd, dat KLM de verkoop van de MD-11 toestellen heeft verzorgd en dat MAC anno 2016 nog slechts over vier toestellen beschikte, waarvan drie van KLM en één eigen reservetoestel.36.
3.4.
De conclusie van het Hof in rov. 3.6.4, dat de door [eisers] aangevoerde omstandigheden met betrekking tot het gebruiksrecht van de vliegtuigen eerder een aanwijzing vormen voor de afwezigheid van een overgang van onderneming dan voor de aanwezigheid daarvan, is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Iedere motivering ontbreekt immers, zodat het Hof geen inzicht heeft gegeven in hoe het tot zijn conclusie is gekomen. De weergave van enkele partijstellingen in rov. 3.6.2 en 3.6.3 kan niet als een dergelijke motivering gelden, nu het Hof niet heeft aangegeven welke van die stellingen het overneemt en het Hof ter zake geen eigen oordeel heeft geveld. Voor zover uit het feit dat het Hof in rov. 3.6.4 spreekt van ‘de door [eiser 1] c.s. aangevoerde omstandigheden’ zou moeten worden afgeleid dat het Hof de in rov. 3.6.2 en 3.6.3 vermelde stellingen van [eisers] heeft overgenomen (en die van KLM heeft verworpen), is de conclusie in rov. 3.6.4 evenzeer rechtens onjuist althans onbegrijpelijk, nu die stellingen de door het Hof getrokken conclusie niet kunnen dragen. De bedoelde stellingen komen er immers op neer dat KLM zeggenschap had over (het gebruik van) de vloot van MAC, hetgeen juist een aanwijzing is ten faveure van het betoog dat sprake is van een overgang van onderneming. Bovendien hebben [eisers], ten betoge dat KLM zeggenschap heeft verkregen over (het gebruik van) de vloot van MAC, aanzienlijk meer stellingen ingenomen dan in de genoemde overwegingen is weergegeven, op welke stellingen het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd (zie subonderdeel 3.1).
Personeel
4.
In rov. 3.7 bespreekt het Hof de mate waarin personeel van MAC is overgegaan naar KLM. Het Hof vat de stellingen van [eisers] zo samen dat alleen zij bij MAC in dienst zijn gebleven, terwijl al het overige personeel in dienst van KLM is getreden. Hiertegenover heeft KLM volgens het Hof gesteld dat de personeelsleden die de hoofdactiviteit van MAC uitvoeren, [eisers], bij MAC in dienst zijn gebleven, dat van de ongeveer 1.000 personeelsleden van MAC in 2008 er slechts 177 in dienst van KLM getreden zijn en dat deze daar bovendien overwegend andere werkzaamheden verricht(t)en dan voorheen het geval was bij MAC. De door KLM genoemde getallen zijn volgens het Hof door [eisers] niet weersproken. Wel hebben [eisers] betwist dat de overgekomen werknemers bij KLM andere werkzaamheden zijn gaan verrichten. Uit de genoemde en niet weersproken getallen leidt het Hof af dat bij MAC een flinke personeelsreductie heeft plaatsgevonden, die volgens het Hof door MAC zelf is gerealiseerd, niet door KLM. Het Hof overweegt vervolgens dat voor de hoofdactiviteit van MAC [eisers] onmisbaar zijn en dat zij niet door KLM zijn overgenomen. Het Hof concludeert dat de ‘al dan niet plaatsgevonden hebbende mutaties in het personeelsbestand van MAC’ eerder wijzen op de afwezigheid dan de aanwezigheid van een overgang van onderneming.
4.1.
Het Hof baseert zich in deze overweging op door KLM aangevoerde getallen over het aantal van MAC door KLM overgenomen werknemers. Het Hof is daarbij evenwel uitgegaan van een onbegrijpelijke lezing van de gedingstukken van KLM. Onder 163 van haar memorie van antwoord heeft KLM gesteld dat van de werknemers die op 31 december 2012 in dienst waren bij MAC, 127 werknemers per 1 april 2014 in dienst waren van KLM in dezelfde functie of een functie met een bredere ‘scope’ en dat nog eens 38 werknemers met pensioen zijn gegaan, vrijwillig zijn vertrokken of werkzaam zijn geworden in een andere functie binnen KLM. Onder 164 van de memorie van antwoord heeft KLM vervolgens gesteld dat een groep van 176 werknemers, het grondpersoneel ten behoeve van de operating carrier, formeel in dienst is getreden van KLM en door KLM is terug gedetacheerd aan MAC. Het Hof lijkt deze twee groepen werknemers door elkaar te hebben gehaald, waar het de stellingen van KLM weergeeft alsof het zou gaan om een groep van 177 werknemers (bedoeld zal zijn de groep van 176 terug gedetacheerde werknemers) die andere werkzaamheden zouden zijn gaan verrichten. Ten onrechte, zoals uit het voorgaande volgt, want het betreft — volgens de stellingen van KLM, die het Hof zegt te volgen — enerzijds een groep van 176 werknemers die in dienst van KLM zijn gedetacheerd bij MAC en daar dezelfde werkzaamheden zijn gaan verrichten, en anderzijds een groep van (minimaal) 127 werknemers die in dienst van KLM zijn getreden en daar werkzaam waren in dezelfde functie of een functie met een bredere scope. Aldus heeft het Hof een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan de gedingstukken van KLM.
4.2.
Voorts is onbegrijpelijk het oordeel van het Hof dat de door KLM aangevoerde getallen door [eisers] niet zouden zijn betwist. In de Akte van 14 maart 2017 hebben [eisers] onder 2.19 immers gereageerd op het betoog van KLM onder 163 en 164 van haar memorie van antwoord. Door [eisers] is daar gesteld (i) dat de vergelijking van KLM tussen 31 december 2012 en 1 april 2014 arbitrair is, mede aangezien ook vóór 31 december 2012 al afdelingen en personeel zijn overgegaan van MAC naar KLM, (ii) dat het RJC door KLM is meegenomen in de vergelijking ‘na’, terwijl het RJC sinds de overgang van het Part 145 onderhoud van de full freighters naar KLM in 2013 geen onderdeel meer is van MAC, (iii) dat volgens de stellingen van KLM slechts 64 mensen bij WW Ops (de vrachtafhandeling) hebben gewerkt, terwijl uit productie 31 bij de dagvaarding blijkt dat het in elk geval om 85,8 FTE ging en (iv) dat volgens de stellingen van KLM 195 mensen in dienst van KLM zouden zijn maar voor MAC werken, hetgeen gelet op de door KLM zelf gestelde kosten voor deze groep werknemers niet kan kloppen. Het Hof heeft aan deze stellingen van [eisers], die onmiskenbaar een betwisting inhouden van de door KLM genoemde getallen, ten onrechte geen (kenbare) aandacht besteed, zodat zijn oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
4.3.
Het Hof heeft bij de beoordeling van de mate waarin personeel van MAC is overgegaan naar KLM ten onrechte geen aandacht besteed aan de stelling van [eisers] dat KLM [eisers] in 2011 heeft toegezegd hen per 1 januari 2014 in dienst te nemen en dat aan deze toezegging uitsluitend door een handeling van VNV d.d. 31 oktober 2013 (de opzegging van het RVA) geen uitvoering is gegeven door KLM.37. Daarmee is s' Hofs oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
4.4.
's Hofs oordeel dat de personeelsreductie die bij MAC heeft plaatsgevonden door haarzelf en niet door KLM is gerealiseerd, is eveneens onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Het Hof heeft in dat kader namelijk ten onrechte geen (kenbare) aandacht besteed aan de stellingen van [eisers]:
- (i)
dat die reductie het directe resultaat is van het besluit van KLM om de full freight activiteiten terug te brengen, welke beslissing weer het resultaat is van het bellies and combis first-beleid dat door KLM is ingezet en tot gevolg had dat werkgelegenheid verschoof van MAC naar KLM;38. en
- (ii)
dat de personeelsreductie de facto via een kasrondje is bekostigd door KLM.39.
Landingsrechten en slots
5.
In rov. 3.8 bespreekt het Hof de landingsrechten en de ‘slots’ die bepalen wanneer geland en opgestegen mag worden. Daarbij geeft het de stellingen van partijen als volgt weer. KLM heeft bepleit dat de landingsrechten bij MAC zijn gebleven, dat de slots op naam van MAC zijn gebleven en dat MAC een eigen vertegenwoordiger heeft in het orgaan dat de slots verdeelt. [eisers] hebben erkend dat de landingsrechten niet zijn overgedragen, maar zij hebben erop gewezen dat dit ook niet mogelijk is, zodat deze omstandigheid niet relevant is. Dat MAC nog eigen slots heeft, wordt door [eisers] niet betwist, maar deze zullen volgens hen worden overgedragen aan KLM. KLM ontkent dat niet, maar stelt dat een herverdeling van vrijkomende slots binnen de groep in de luchtvaartwereld gebruikelijk is en dat de slots voor de passagedivisie van KLM zullen worden gebruikt. Het Hof oordeelt vervolgens dat de situatie met betrekking tot landingsrechten en slots eerder past bij afwezigheid dan bij aanwezigheid van een overgang van onderneming. Daarbij overweegt het Hof dat, ook als landingsrechten niet overdraagbaar zijn, geldt dat deze onmisbaar zijn voor het kunnen uitoefenen van vrachtvervoer door de lucht, zodat het achterblijven van die rechten een aanwijzing vormt dat geen sprake is geweest van een overdracht van een zelfstandige economische activiteit, nodig om van een overgang van onderneming te kunnen spreken.
5.1.
Het Hof is van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan door belang te hechten aan het feit dat de landingsrechten zijn achtergebleven bij MAC. De landingsrechten zijn, zoals door [eisers] is gesteld40. en door KLM is erkend,41. immers niet overdraagbaar. Om die reden mag het feit dat de landingsrechten bij MAC zijn achtergebleven geen gewicht in de schaal leggen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een overgang van onderneming.
5.2.
Althans heeft het Hof — voor zover de landingsrechten wél in de beoordeling behoren te worden betrokken — miskend dat voor het antwoord op de vraag of de landingsrechten van MAC naar KLM zijn overgegaan niet maatgevend is of de formele eigendom van die landingsrechten is overgedragen, maar dat het erom gaat of het gebruiksrecht daarvan bij KLM terecht is gekomen. Zijdens [eisers] is aangevoerd dat KLM door de gekozen opzet, waarbij MAC enkel nog als operating carrier voor uitsluitend KLM werkzaam is (met alle evidente voordelen voor KLM van dien: KLM beslist hoe de binnengekomen vracht vervoerd moet worden (bellies and combis first, te lezen als: KLM-first), KLM ontvangt de inkomsten voor de door MAC vervoerde vracht, KLM beslist waarheen en wanneer MAC moet vliegen, etc.), gebruik maakt van de landingsrechten van MAC.42. Het Hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, voor zover het heeft gemeend dat niet van belang is dat KLM gebruik is gaan maken van de landingsrechten van MAC, dan wel heeft zijn hier bestreden oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, nu het aan voormelde stelling van [eisers] geen (kenbare) aandacht heeft besteed.
5.3.
Ten aanzien van de aan KLM overgedragen slots is 's Hofs oordeel eveneens onbegrijpelijk, nu het Hof in het geheel niet motiveert waarom het meent dat de situatie ‘eerder past bij de afwezigheid van een overgang van onderneming, dan bij de aanwezigheid daarvan’. Het Hof heeft ter zake enkel de stellingen van partijen weergegeven, zonder aan te geven welke van die stellingen het overneemt en zonder een eigen oordeel te vormen. Daarmee heeft het Hof geen, althans onvoldoende, inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
5.4.
Voor zover het Hof bij zijn oordeel over de slots de stelling van KLM heeft meegewogen dat de overgenomen slots zijn gebruikt door haar passagedivisie, is dat onbegrijpelijk. Dit veronderstelt immers een niet-bestaand onderscheid tussen een passage- en een vrachtdivisie bij (de rechtspersoon) KLM (KLM heeft — ook volgens de eigen feitelijke vaststellingen van het Hof (rov. 2.7) — geen full freighters). De passagiersvliegtuigen van KLM vervoeren in het ruim vracht (bellies and combis) zodat niet kan worden gezegd dat de slots enkel door de passagedivisie van KLM worden gebruikt.43. Hierbij is tevens van belang dat [eisers] erop hebben gewezen dat volgens KLM 95% van de luchtvracht zowel in de bellies van een passagiersvliegtuig als in een full freighter vervoerd kan worden,44. zodat het door KLM aangebrachte — en kennelijk door het Hof overgenomen — onderscheid ook in die zin niet of nauwelijks bestaat.
Bestemmingen
6.
In rov. 3.9 gaat het Hof in op de vraag of KLM bestemmingen van MAC heeft overgenomen. Het Hof overweegt dat [eisers] hebben gesteld dat KLM vliegbestemmingen van MAC heeft overgenomen. KLM heeft daartegen aangevoerd dat de overgrote meerderheid van bestemmingen ongewijzigd bij MAC is gebleven, maar dat het van de klanten afhangt op welke bestemmingen gevlogen wordt. KLM heeft daarbij, zo vervolgt het Hof, gewezen op het verschil in het door MAC en het door KLM verzorgde vrachtvervoer: MAC vervoert geen personen meer, en verzorgt uitsluitend vrachtvervoer. KLM daarentegen heeft geen vrachtvliegtuigen, en het door KLM verzorgde vrachtvervoer geschiedt in de overblijvende ruimte van passagiersvliegtuigen: het ruim (de belly) en eventueel een gedeelte van het maindeck. KLM vervoert om die reden uitsluitend vracht naar bestemmingen waar passagiersvliegtuigen op vliegen. MAC vliegt daarentegen vooral op bestemmingen waar naartoe geen passagiersvluchten plaatsvinden. Volgens KLM was dat zo in 2007/2008, en is dat nog steeds zo. KLM heeft bevestigd dat gedurende drie maanden door MAC niet op Hong Kong is gevlogen, maar dat was een uitzondering, en slechts tijdelijk. Afgezien van de tijdelijke situatie in Hong Kong is KLM op geen enkele bestemming gaan vliegen waarop MAC gestopt is. [eisers] hebben dit standpunt van KLM volgens het Hof niet wezenlijk betwist. Het Hof is, met KLM, van oordeel dat het door KLM verzorgde vrachtvervoer door de lucht niet geheel gelijk te stellen is met het vrachtvervoer zoals verricht door MAC. KLM vervoert (vrijwel) uitsluitend kleinere ladingen, die passen in het ruim van een passagiersvliegtuig, terwijl MAC ook grote voorwerpen vervoert, die in een passagiersvliegtuig niet passen, zoals Formule 1-auto's. MAC richtte zich op dit deel van het vrachtvervoer in 2007/2008, en doet dat nog steeds KLM heeft dat deel van het vrachtvervoer (de grotere voorwerpen) ook niet overgenomen. Een en ander vormt naar het oordeel van het Hof eerder aanleiding te concluderen tot de afwezigheid van een overgang van onderneming, dan tot de aanwezigheid daarvan.
6.1.
's Hofs oordeel dat [eisers] de stelling van KLM, dat zij geen van de bestemmingen van MAC heeft overgenomen, niet ‘wezenlijk’ hebben betwist, is onbegrijpelijk. Door [eisers] is immers met naam en toenaam genoemd op welke bestemmingen MAC minder is gaan vliegen en is gestopt met vliegen, en op welke bestemmingen KLM is gestart met vliegen en meer is gaan vliegen.45. [eisers] hebben daarbij gesteld dat het onmogelijk is dat MAC, zoals KLM stelt, niet minder zou zijn gaan vliegen op bepaalde bestemmingen, alleen al gelet op het feit dat MAC thans nog maar met drie toestellen opereert en een paar jaar geleden nog met elf.46. Meer specifiek is door [eisers] gesteld dat KLM anno 2017 op 28 van de 40 MAC-bestemmingen uit 2013 vliegt47. en dat MAC niet slechts op 8, zoals KLM stelt, maar op 23 bestemmingen is gestopt met vliegen, waarvan KLM er inmiddels op 16 vliegt.48. Gelet op deze stellingen is het onbegrijpelijk dat het Hof, zonder nadere motivering, heeft geoordeeld dat MAC niet ‘wezenlijk’ zou hebben betwist dat KLM geen bestemmingen van MAC zou hebben overgenomen. Voor zover in 's Hofs oordeel besloten zou liggen dat tussen de bestemmingen waarop door passagiersvliegtuigen wordt gevlogen (KLM) en bestemmingen waarop full freight wordt gevlogen (MAC), weinig overlap bestaat, is dat gelet op de aangehaalde stellingen eveneens onbegrijpelijk, althans is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu het Hof aan die stellingen geen (kenbare) aandacht heeft besteed.
6.2.
Tevens is onbegrijpelijk dat het Hof, kennelijk in navolging van de stellingen van KLM, onderscheid aanbrengt tussen het door KLM en het door MAC verzorgde vrachtvervoer. Dat het door KLM en MAC uitgevoerde vrachtvervoer ‘niet geheel’ gelijk te stellen is, is op zichzelf niet onjuist, aangezien in de vliegtuigen van MAC inderdaad ook grotere en specialistischere vracht kan worden vervoerd, maar 's Hofs overweging dat MAC zich richtte ‘op dit deel van het vrachtvervoer’ en dat nog steeds doet, is onbegrijpelijk voor zover daarin besloten zou liggen dat MAC zich hoofdzakelijk richt op vracht die niet in bellies en combis kan worden vervoerd. Namens [eisers] is immers gesteld:
- (i)
dat de reden voor de commerciële integratie van MAC in KLM was de bellies and combis first-strategie te waarborgen;49.
- (ii)
dat voor het hanteren van een dergelijke strategie geen noodzaak kan bestaan tenzij er sprake is van een grote mate van overlap tussen de vracht die via bellies en combis en full freight kan worden vervoerd;50.
- (iii)
dat KLM veelvuldig publiekelijk heeft verklaard dat sprake is van een verschuiving van vracht van full freight naar bellies en combis en dat 95% van alle vracht zowel via full freight als via bellies en combis kan worden vervoerd;51. en
- (iv)
dat, samengevat weergegeven, uit het verloop van de hoeveelheid door MAC en KLM vervoerde vracht blijkt dat een dergelijke verschuiving heeft plaatsgevonden en dat die niet kan worden verklaard aan de hand van een algemene terugloop in het vrachtvervoer.52.
Het Hof is ten onrechte ongemotiveerd aan deze stellingen voorbijgegaan en heeft ten onrechte onderscheid aangebracht tussen het door KLM en het door MAC verzorgde vrachtvervoer.
Klanten
7.
In rov. 3.10 bespreekt het Hof de vraag of KLM de klanten en verkoopkantoren ten behoeve van die klanten van MAC heeft overgenomen. Het Hof overweegt dat [eisers] hebben aangevoerd dat KLM de klanten van MAC heeft overgenomen, waaronder de verkoopkantoren ten behoeve van die klanten. KLM heeft dit volgens het Hof betwist en heeft aangevoerd dat een aantal grote operators, zoals UPS, zaken doen met vele luchtvaartmaatschappijen, en dat geen van die luchtvaartmaatschappijen exclusieve leverancier is. Het Hof constateert vervolgens dat MAC als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig is gebleven, dat klanten afzonderlijk met MAC kunnen contracteren en dat ook regelmatig hebben gedaan, met name andere luchtvaartmaatschappijen. In het bijzonder heeft MAC KLM als klant en is zij wat dat betreft te beschouwen als belangrijke onderaannemer van door KLM geworven contracten. Het Hof overweegt voorts dat KLM en MAC ook voor de buitenwereld kenbaar nauw met elkaar samenwerken, getuige bijvoorbeeld het logo waarin zowel de afkortingen van KLM als van Air France als die van MAC voorkomen. Het Hof is van oordeel dat ten aanzien van het onderdeel klanten er zowel omstandigheden bestaan die op de aanwezigheid als ook die op de afwezigheid van overgang van onderneming duiden.
7.1.
Dit oordeel is onbegrijpelijk, aangezien het Hof (ook) hier niet duidelijk maakt wat het nu precies bedoelt te beslissen. Zo noemt het enerzijds de stelling van [eisers] dat KLM de klanten en de verkoopkantoren van MAC heeft overgenomen en anderzijds de betwisting van KLM, maar maakt het niet duidelijk welke van de stellingen het wel en welke het niet heeft gevolgd. Daarnaast is onduidelijk hoe het Hof met betrekking tot dit aspect van de zaak tot de deelconclusie komt dat er zowel omstandigheden bestaan die op aanwezigheid als op afwezigheid van een overgang van onderneming wijzen; met name valt uit 's Hofs overwegingen niet op te maken welke (door [eisers] aangevoerde) omstandigheden naar zijn oordeel voor een overgang van onderneming pleiten.
7.2.
Voorts is dit oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat het Hof bij zijn overwegingen (i) dat MAC als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig is gebleven, (ii) dat MAC afzonderlijk met klanten kan contracteren en dat ook regelmatig heeft gedaan, met name met andere luchtvaartmaatschappijen, en (iii) dat KLM de voornaamste klant is van MAC en dat MAC wat dat betreft is te beschouwen als belangrijke onderaannemer van door KLM geworven contracten, ten onrechte ongemotiveerd voorbijgaat aan de volgende stellingen van [eisers]:
- (i)
dat de overeenkomsten met Etihad en Kenya Airways, samengevat weergegeven, weliswaar door de juridische entiteit MAC werden aangegaan, maar in werkelijkheid door KLM werden gesloten;53.
- (ii)
dat MAC bovendien niet werkelijk werd ingeschakeld door Kenya Airways, maar door een joint venture van KLM en Kenya Airways;54.
- (iii)
dat MAC geen commerciële organisatie meer heeft, onder andere omdat (a) haar commerciële afdelingen zijn overgegaan naar KLM,55. (b) de buitenlandse verkoopkantoren van MAC zijn opgegaan in die van Air France-KLM,56. (c) het uitgebreide GSA-netwerk van MAC is beëindigd onder betaling van goodwill door KLM57. en (d) de website van MAC doorlinkt naar het commercieel portal van KLM, zodat potentiële klanten zich niet eens meer kunnen wenden tot MAC, maar uitsluitend tot KLM;58.
- (iv)
dat de Airway Bill van MAC is vervangen door die van KLM, waardoor alle door MAC te vervoeren vracht onder de verantwoordelijkheid van KLM moet plaatsvinden;59.
- (v)
dat de gehanteerde algemene voorwaarden van MAC zijn vervangen door die van KLM Cargo;60.
- (vi)
dat de ACMI-overeenkomst op basis waarvan KLM ‘klant’ zou zijn van MAC feitelijk betekent dat KLM volledige controle heeft over de mate waarin en wijze waarop MAC wordt ingezet, waarbij de zelfstandigheid van MAC kunstmatig in stand gehouden wordt door middel van een cost+ regeling, op grond waarvan KLM alle kosten van MAC — die door KLM zelf bij MAC in rekening zijn gebracht — vergoedt met een opslag van 3% (in 2014: € 348 miljoen), behoudens de ACMI-kosten, die KLM krachtens de ACMI overeenkomst vergoedt (in 2014: € 185 miljoen);61.
- (vii)
dat van de vier elementen van de ACMI-overeenkomst (Aircraft, Crew, Maintenance en Insurance) slechts één in het domein van MAC ligt (Crew) en de overige drie onderdelen (Aircraft, Maintenance en Insurance) door KLM worden geleverd;62.
- (viii)
dat KLM feitelijk met zichzelf onderhandelt over de ACMI-overeenkomst, zodat ook in die zin niet kan worden gezegd dat MAC klant is van KLM;63. en
- (ix)
dat sprake is van exploitatie van MAC door KLM, waarbij het economisch risico rust bij KLM.64.
Uit deze stellingen volgt, anders dan het Hof overweegt, dat MAC geenszins als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig is gebleven, dat MAC niet afzonderlijk met klanten kan contracteren en dat ook niet heeft gedaan, en dat KLM niet slechts de voornaamste maar de enige klant is van MAC. 's Hofs andersluidende vaststellingen zijn in het licht van deze stellingen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
7.3.
Het slagen van subonderdeel 7.2 vitieert tevens rov. 2.15, waarin het Hof overweegt dat MAC na de voltooiing van de operationele samenwerking met KLM een operating carrier is geworden die ACMI-contracten sluit en geen ‘eigen’ vracht meer vervoert, maar door andere luchtvaartmaatschappijen als vervoerder wordt ingeschakeld. Deze vaststelling veronderstelt immers dat MAC in staat is zelfstandig en met verschillende partijen te contracteren als operating carrier, terwijl zij blijkens de in subonderdeel 7.2 genoemde stellingen in werkelijkheid commercieel geheel afhankelijk is van KLM, dat tevens haar enige ‘klant’ is. Dat MAC in het ACMI-model het vliegtuig ‘levert’ en onderhoud en verzekeringen voor haar rekening neemt, zoals in rov. 2.15 vermeld, behoeft daarbij de nuance dat drie van de vier vliegtuigen die MAC tot haar beschikking heeft, van KLM zijn, en dat ook het onderhoud en verzekeringen door KLM worden verzorgd.65.
Airway Bill
8.
In rov. 3.11 gaat het hof in op de vervanging van de Airway Bill van MAC door die van KLM. Het Hof overweegt dat [eisers] hebben gesteld dat de Airway Bill van MAC is vervangen door de Airway Bill van KLM. De Airway Bill bepaalt wie verantwoordelijk is voor het juiste vervoer van de vracht. KLM heeft betwist dat MAC geen Airway Bill meer heeft: die bestaat nog, maar wordt niet meer gebruikt omdat MAC als operating carrier geen Airway Bill nodig heeft. Daar staat tegenover dat MAC haar activiteiten slechts kan uitvoeren en ook uitvoert op grond van een aan MAC afgegeven Air Operator's Certificate. Ook heeft MAC een eigen door de overheid verstrekte exploitatievergunning, en is door een externe inspectie (Civil Aviation Authority The Netherlands, ILT) aangemerkt als zelfstandige Continuing Airworthiness Management Organisation. Wat dat betreft kan, anders dan [eisers] menen, volgens het Hof niet worden geconcludeerd dat MAC haar zelfstandigheid als gevolg van een overgang van onderneming heeft verloren en slechts is te beschouwen als façade.
8.1.
Het is onbegrijpelijk dat het Hof (mede) op basis van het feit dat MAC een Air Operator's Certificate (hierna: ‘AOC’) heeft, heeft geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat MAC haar zelfstandigheid heeft verloren. Door [eisers] is immers aangevoerd dat een luchtvaartmaatschappij om een AOC te verkrijgen weliswaar aan bepaalde minimumeisen moet voldoen, zoals het gebruik van betrouwbare IT-systemen, betrouwbare systemen voor vluchtuitvoering- en begeleiding, het hebben van up-to-date trainingssystemen voor vliegers en van (eind)verantwoordelijke managers voor safety, maintenance en operations, maar dat deze systemen en personen van een derde mogen worden betrokken, hetgeen bij MAC met uitzondering van [eisers] het geval is.66. Het Hof heeft deze stelling van [eisers] ten onrechte niet in de beoordeling betrokken.
8.2.
Het is eveneens onbegrijpelijk dat het Hof in het kader van het onderzoek naar de zelfstandigheid van MAC het feit dat de Airway Bill van MAC door die van KLM is vervangen, heeft geplaatst tegenover de omstandigheden dat MAC een AOC en een exploitatievergunning heeft en door ILT is aangemerkt als Continuing Airworthiness Management Organisation. Het Hof heeft hiermee onvergelijkbare grootheden vergeleken. De omstandigheid dat de Airway Bill van MAC is vervangen door die van KLM is iets commercieels. De party die de Airway Bill uitgeeft is commercieel verantwoordelijk voor het juiste vervoer van de vracht. Ook is de Airway Bill bepalend voor de prijs, voor accounting informatie en voor tracking van de vracht.67. De omstandigheden dat MAC een AOC en een exploitatievergunning heeft en is aangemerkt als Continuing Airworthiness Management Organisation, zeggen daarentegen (uitsluitend) iets over de interne organisatie van MAC en de luchtwaardigheid van de door MAC gebruikte vliegtuigen.68. Die omstandigheden staan derhalve geheel los van het feit dat MAC vluchten uitvoert onder de Airway Bill van KLM en kunnen dit laatste dan ook niet ‘neutraliseren’.
8.3.
Het is onbegrijpelijk dat het Hof uitsluitend op basis van het feit dat MAC een AOC en een exploitatievergunning heeft en als Continuing Airworthiness Management Organisation is aangemerkt, heeft geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat MAC haar zelfstandigheid als gevolg van een overgang van onderneming heeft verloren en slechts is te beschouwen als façade. De stelling van [eisers] dat MAC haar zelfstandigheid is verloren en nog slechts een façade is, is immers gebaseerd op het samenstel van omstandigheden in het kader van de integratie van MAC in KLM, waardoor MAC voor de uitvoering van haar activiteit — het uitvoeren van vluchten — in alle opzichten volledig afhankelijk is geworden van KLM (zie subonderdeel 1.1).69. Het Hof heeft verzuimd op de andere stellingen die [eisers] in dit kader hebben betrokken — en die zijn samengevat in subonderdeel 1.1 — te responderen.
Ondersteunende diensten
9.
Rov. 3.12 betreft de ondersteunende activiteiten, waaronder de grondoperatie, sleepdiensten, IT-systemen, soft- en hardware, de website en het onderhoud van de MAC vliegtuigen. Het Hof overweegt dat [eisers] hebben gesteld dat KLM deze ondersteunende activiteiten heeft overgenomen. KLM heeft dit ten dele betwist, aldus het Hof. Zo is het onderhoud bij Part M bij MAC gebleven net als de cargosleepdienst en ligt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud en de verzekeringen bij MAC als operating carrier. Ook wijst KLM erop dat MAC-vliegers MAC-kleding dragen, hoewel de werknemers stellen dat ze KLM-uniformen moeten dragen. Voorts voert KLM aan dat MAC een eigen crewplanningssysteem heeft, een eigen HR-systeem, een eigen veiligheids-managementsysteem en tot 2016 een eigen vluchtplanningssysteem had. Anderzijds heeft KLM er op gewezen dat het juist is dat een aantal activiteiten van MAC zijn geïntegreerd met die van KLM, maar dat dat nog geen overgang van die activiteit betekent. Het Hof oordeelt hierover als volgt. Ten aanzien van de ondersteunende taken, zoals sleepdiensten en onderhoud, heeft in ieder geval in de loop van de tijd een integratie plaatsgevonden van de destijds door MAC verrichte activiteiten en die van KLM. Dat kan, maar hoeft niet te wijzen op een overgang van onderneming.
9.1.
De conclusie van het Hof dat de integratie van de ondersteunende activiteiten ‘kan, maar niet hoeft’ te wijzen op een overgang van onderneming, is onbegrijpelijk. Het Hof laat daarmee immers in het midden welke van deze opties hier opgaat.
9.2.
Voorts laat het Hof (opnieuw) na inzichtelijk te maken hoe het heeft beslist op de in zijn overweging genoemde punten waarop partijen tegenstrijdige stellingen hebben ingenomen, zoals met betrekking tot het wel of niet overgaan van de sleepdienst, de verantwoordelijkheid van MAC voor het onderhoud en de verzekeringen, en het dragen door [eisers] van KLM- of MAC-uniformen. Voor zover het Hof in rov. 3.12 al tot een oordeel komt, is dat oordeel derhalve ontoereikend gemotiveerd.
9.3.
Ontoereikend gemotiveerd is het hier bestreden oordeel eveneens voor zover het Hof (wederom) ongemotiveerd voorbijgaat aan diverse stellingen van [eisers] die verband houden met de door het Hof in rov. 3.12 genoemde onderwerpen, namelijk die met betrekking tot:
- (i)
de overgang van materiële activa als onderdeel van de overgang van de (omvangrijke) grondoperatie;70.
- (ii)
de overgang van de afdeling Trucking;71.
- (iii)
de overgang van de ondersteunende afdelingen Legal, HR, inkoop en facilitaire dienstverlening;72.
- (iv)
de overgang van de systemen voor vrachtprocessen,73. de IT-afdeling, het IT-netwerk, de servers, het datacenter en hardware;74.
- (v)
de fysieke samenvoeging van de afdeling vluchtbegeleiding, Operations Control van MAC met het OCC van KLM, en de overige vluchtoperatie afdelingen van MAC met KLM-afdelingen in het TransPort gebouw;75. en
- (vi)
het feit dat [eisers] bij deuitvoering van vluchten gebruik maken van KLM-iPads, en KLM-software en voor hun werknemersportal moeten inloggen via de website van KLM (https://www4.klm.com/department/MP).76.
Zelfstandigheid MAC
10.
In rov. 3.13 bespreekt het Hof de stellingen van KLM met de strekking dat MAC als zelfstandig bedrijf is blijven opereren: Martinair heeft haar eigen bestuur, dat alle de onderneming betreffende beslissingen zelf neemt, sluit haar eigen cao's, heeft haar eigen pensioenfonds en heeft eigen medezeggenschapsorganen, die ook tegen Martinair hebben geprocedeerd. Het Hof overweegt dat [eisers] deze omstandigheden niet hebben weersproken. MAC heeft, zo vervolgt het Hof, verder haar eigen winst- en verliesrekening en een deel van [eisers] heeft ook in rechte aanspraak gemaakt op winstdeling. Dit laatste is door [eisers] niet weersproken, maar zij voeren aan dat de door MAC te maken winst slechts een kunstmatig karakter heeft.
10.1.
Deze rechtsoverweging is om vier redenen onbegrijpelijk. Ten eerste, omdat het Hof in deze overweging geen oordeel velt: het Hof laat (wederom) na te vermelden of en, zo ja, in hoeverre welke stellingen van partijen het wel en niet overneemt en in hoeverre het enig gewicht toekent aan de genoemde omstandigheden als aanwijzingen voor of tegen het bestaan van een overgang van onderneming.
10.2.
Ten tweede laat het Hof ten onrechte onbesproken de stelling van [eisers] dat Martinair weliswaar een eigen bestuur heeft, maar dat de bestuurders KLM-ers zijn die bij KLM ook (hoge) functies bekleden, waarbij de CEO van Martinair zelfs de hoogste baas is van haar enige ‘klant’: KLM Cargo.77. Het Hof heeft dit feit weliswaar gememoreerd in rov. 3.6.1 t/m 3.6.4, in het kader van het aanschafbeleid van MAC, maar bij de beoordeling van de zelfstandigheid van MAC als organisatie in rov. 3.13 heeft het Hof deze stelling ten onrechte niet (kenbaar) in zijn beoordeling betrokken.
10.3.
Ten derde is onbegrijpelijk dat het Hof de omstandigheid dat een deel van [eisers] in rechte aanspraak heeft gemaakt op winstdeling, (kennelijk) meeweegt als argument in het kader van de zelfstandigheid van MAC. In geval van een overgang van onderneming gaan de arbeidsvoorwaarden van [eisers] immers van rechtswege mee over op KLM, zodat [eisers] ook in dat geval aanspraak hebben op winstdeling. Het feit dat een deel van [eisers] aanspraak heeft gemaakt op winstdeling zegt derhalve niets over de zelfstandigheid van MAC. Bovendien is er door [eisers] op gewezen dat zij niet alleen jegens MAC, maar ook jegens KLM aanspraak hebben gemaakt op winstdeling.78. De Kantonrechter Amsterdam heeft dan ook mede KLM, namelijk voor het geval in rechte zou komen vast te staan dat sprake is van overgang van onderneming, veroordeeld tot betaling van winstdeling.79.
10.4.
Ten vierde geeft het Hof het betoog van [eisers] met betrekking tot het kunstmatige karakter van de winst van MAC onjuist weer. [eisers] hebben immers niet aangevoerd dat de winst van Martinair in hun ogen louter een kunstmatig karakter zou hebben; het waren juist Martinair en KLM die zich op dit standpunt stelden toen [eisers] een beroep deden op de winstdelingsregeling.80.
Conclusie
11.
in rov. 3.14 concludeert het Hof dat naar zijn oordeel, de besproken omstandigheden tegen elkaar afwegend, geen sprake is geweest van een overgang van onderneming van MAC naar KLM.
11.1.
Het slagen van één of meer van de voorgaande klachten vitieert ook deze eindconclusie van het Hof.
11.2.
Het Hof heeft zijn eindconclusie gebaseerd op de ‘hierboven’ besproken omstandigheden. Het Hof heeft evenwel diverse door [eisers] aangevoerde omstandigheden niet besproken en daarmee niet in de beoordeling betrokken. Het betreft:
- (i)
de stelling dat KLM en MAC zich regelmatig hebben uitgelaten op een wijze die duidt op overgang van onderneming;81.
- (ii)
de stelling dat de MAC-afdelingen Finance & Control en Treasury, en daarmee het financiële beheer van MAC, zijn overgegaan naar KLM, dat KLM aldus de jaarrekening van Martinair opstelt en dat KLM dientengevolge onder andere verantwoordelijk is voor de handel in emissierechten, brandstof betalingen;82.
- (iii)
de stelling dat de onafhankelijke Raad van Commissarissen van Martinair is opgeheven en vervangen door een bij KLM zetelende Management Review Meeting;83.
- (iv)
de stelling dat [eisers] hun simulatortrainingen volgen bij KLM;84.
- (v)
de stelling dat de wettelijk verplichte incidentenrapportage van MAC in het KLM-blad Inforsafety staat, terwijl die van een andere 100% KLM-dochter, Transavia, niet in dit blad is opgenomen;85.
- (vi)
de stelling dat KLM zorgdraagt voor ‘wake up & pick up’ van [eisers] als zij in het buitenland zijn;86. en
- (vii)
de stelling dat MAC het Emergency Response Management aan KLM heeft overgedragen.87.
Aangezien voor de beoordeling of een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen in samenhang en in het licht van de specifieke kenmerken van de betrokken transactie moeten worden bezien, had het Hof ook deze stellingen van [eisers] kenbaar in de beoordeling moeten betrekken.
Opzegbepaling RVA nietig of vernietigbaar
12.
in rov. 3.16 behandelt het Hof de vraag of de opzegbepaling in het RVA (art. 18.2.1) nietig of vernietigbaar is. Het Hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe overweegt het Hof dat de bescherming van de Richtlijn in art. 18.2.1 RVA niet contractueel wordt uitgesloten. Art. 18.2.1 RVA biedt de contractspartijen de mogelijkheid om, indien zich een zekere gebeurtenis voordoet, het RVA op te zeggen. De achtergrond daarvan is volgens het Hof kennelijk dat de contractspartijen bij het RVA niet wensten dat de feitelijke situatie die het gevolg zou zijn van de gemaakte afspraken — inhoudende onder meer het in dienst treden van [eisers] bij KLM — tot een overgang van onderneming van een bedrijfsonderdeel zou leiden. Teneinde te bewerkstelligen dat het risico op een zodanige overgang van onderneming zo klein mogelijk zou blijven, is overeengekomen dat, indien toch door werknemers van Martinair een beroep zou worden gedaan op de aanwezigheid van overgang van onderneming, de indiensttreding van [eisers] bij KLM geen doorgang zou vinden, doordat het RVA dan kon worden opgezegd. Een dergelijke bepaling is naar het oordeel van het Hof niet in strijd met de openbare orde, omdat ook van meet af aan had kunnen worden overeengekomen dat genoem[eisers] niet bij KLM in dienst zouden treden. Voor zover [eisers] betogen dat art. 18.2.1 RVA werknemers daadwerkelijk belemmert een beroep te doen op de Richtlijn, blijkt dat volgens het Hof onjuist, reeds omdat genoemde stichting (bedoeld is SCB) een beroep heeft gedaan op de Richtlijn. Aangezien [eisers] voor hun subsidiaire beroep op vernietiging van artikel 18.2.1 RVA in wezen dezelfde argumenten aandragen als voor hun primaire beroep op nietigheid, kan ook dit subsidiaire beroep niet worden toegewezen. Of het beroep op de nietigheid/vernietigbaarheid van het RVA zou zijn verjaard, zoals KLM heeft betoogt, behoeft gezien het voorgaande geen nadere bespreking, aldus het Hof.
12.1.
Art. 3:40 lid 1 BW verklaart een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, nietig. [eisers] hebben betoogd dat de opzegbepaling in het RVA naar strekking strijdig is met de openbare orde of dwingend recht, omdat die bepaling erop gericht is Martinair-vliegers te ontmoedigen een beroep op overgang van onderneming te doen,88. terwijl de regelgeving omtrent overgang van onderneming van openbare orde of van dwingend recht is.89.
Het Hof heeft omtrent de strekking van de opzegbepaling in het RVA niets vastgesteld. Hooguit zou de overweging over de achtergrond van de opzegbepaling als zodanig kunnen worden opgevat. In dat geval is het Hof evenwel van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Het Hof overweegt dat de achtergrond van de opzegbepaling ‘kennelijk’ is dat ‘de contractspartijen bij het RVA niet wensten’ dat — samengevat — de feitelijke situatie een overgang van onderneming zou opleveren. Aldus heeft het Hof de strekking van de opzegbepaling vastgesteld aan de hand van de subjectieve bedoeling van de partijen bij het RVA. Aangezien het hier gaat om een cao-bepaling, had het Hof de strekking daarvan evenwel conform de cao-norm naar objectieve maatstaven moeten vaststellen. Voor zover het Hof de cao-norm niet heeft miskend en het niet heeft aangenomen dat de opzegbepaling in het RVA ertoe strekte Martinair-vliegers te ontmoedigen een beroep op overgang van onderneming te doen, heeft het Hof een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan artikel 18.2.1 RVA, nu die bepaling naar objectieve maatstaven niet anders kan worden uitgelegd dan dat de strekking daarvan is Martinair-vliegers te ontmoedigen zich op overgang van onderneming te beroepen, aangezien de bevoegdheid tot opzegging van het RVA uitdrukkelijk aan een dergelijk beroep van Martinair-vliegers is gekoppeld.
12.2.
Het slagen van subonderdeel 12.1 vitieert tevens het oordeel van het Hof dat de opzegbepaling in het RVA niet in strijd is met de openbare orde, omdat ook van meet af aan had kunnen worden overeengekomen dat [eisers] niet bij KLM in dienst zouden treden, nu dat oordeel is gebaseerd op een onjuist(e) (vastgestelde) strekking van de opzegbepaling.
12.3.
Voor zover de overweging van het Hof over de achtergrond van de opzegbepaling in het RVA niet moet worden opgevat als een vaststelling van de strekking van die bepaling, dient te worden geconstateerd dat het Hof omtrent die strekking niets heeft vastgesteld. In dat geval moet in cassatie — bij wege van hypothetische feitelijke grondslag — worden uitgegaan van de door [eisers] gestelde strekking, zijnde het ontmoedigen van Martinair-vliegers een beroep te doen op de — van openbare orde of dwingend recht zijnde — bepalingen omtrent overgang van onderneming.90. Het oordeel van het Hof dat iets dergelijks niet in strijd is met de openbare orde, omdat ook van meet af aan had kunnen worden overeengekomen dat [eisers] niet bij KLM in dienst zouden treden, is in dat geval rechtens onjuist althans onbegrijpelijk. Het Hof heeft immers miskend dat het feit dat een overeenkomst (in casu: het RVA, met daarin het recht van [eisers] op indiensttreding bij KLM) onverplicht wordt aangegaan, niet betekent dat die overeenkomst voorwaarden mag bevatten die naar inhoud of strekking in strijd zijn met openbare orde (dan wel de goede zeden of dwingend recht).
12.4.
Met het oordeel aan het slot van rov. 3.16, dat het betoog van [eisers] dat art. 18.2.1 RVA werknemers daadwerkelijk belemmert een beroep te doen op de Richtlijn onjuist is omdat SCB een beroep heeft gedaan op de Richtlijn, miskent het Hof dat het erom gaat of de strekking van de opzegbepaling is een beroep op overgang van onderneming door Martinair-vliegers te voorkomen en dat het er niet om gaat of dat doel ook is/wordt bereikt. Bovendien ziet het Hof hier over het hoofd dat SCB zich indertijd zonder risico op overgang van onderneming kon beroepen, omdat de Passagevliegers, namens wie SCB optrad, op dat moment reeds bij KLM in dienst waren getreden.
12.5.
Het slagen van één of meer van de klachten van subonderdelen 12.1 t/m 12.4 vitieert tevens het oordeel van het Hof aan het slot van rov. 3.16 over het subsidiaire beroep van [eisers] op vernietiging van artikel 18.2.1 RVA.
RVA nawerking
13.
In rov. 3.17 bespreekt het Hof het beroep van [eisers] op nawerking van het RVA. Het Hof overweegt dat nawerking in het algemeen aan de orde is in situaties waarbij tussen een werkgever en een werknemer een arbeidsovereenkomst geldt, op deze arbeidsovereenkomst een cao van toepassing is en de cao als zodanig vervolgens eindigt. De bepalingen uit de cao worden dan geacht onderdeel te zijn gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst en hebben in die zin nawerking na de expiratiedatum van de cao. Een zodanige situatie is volgens het Hof hier niet aan de orde. Het RVA legt aan een van haar contractspartijen, te weten KLM, de verplichting op om ‘onder bepaalde voorwaarden’ aan werknemers van Martinair een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Het RVA bepaalt ook dat in een specifiek geval, te weten wanneer door of namens werknemers van Martinair een beroep wordt gedaan op overgang van onderneming, door contractspartijen het RVA kan worden opgezegd. Niet valt, aldus nog steeds het Hof, in te zien hoe het RVA, zolang het niet is opgezegd en voordat de vliegers in de gelegenheid hoefden te worden gesteld om bij KLM in dienst te treden, en KLM hun een daartoe strekkend aanbod — daarom — ook niet had gedaan, deel is gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten van de vliegers, zodanig dat zij, ook nadat het RVA door een van de contractspartijen was opgezegd, op de naleving van het RVA aanspraak konden blijven maken. De door [eisers] voorgestane uitleg vindt naar het oordeel van het Hof geen steun in het RVA.
13.1.
Het is niet helder wat nu de argumentatie is van het Hof om het beroep op nawerking van [eisers] te verwerpen. Het Hof begint rov. 3.17 met een uitleg van wat nawerking ‘in het algemeen’ inhoudt, gevolgd door een weergave van wat in het RVA staat, om daarna, zonder motivering, te concluderen dat niet valt in te zien hoe het RVA, zolang het niet is opgezegd en voordat de vliegers in de gelegenheid hoefden te worden gesteld om bij KLM in dienst te treden, deel is gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten van de vliegers, zodanig dat zij, ook na de opzegging van het RVA, op de naleving van het RVA aanspraak konden blijven maken.
Voor zover het oordeel van het Hof dat het recht op indiensttreding bij KLM geen nawerking heeft, is gebaseerd op een uitleg van (de opzegbepaling in) het RVA, is dat oordeel rechtens onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Uitgangspunt in de rechtspraak van de Hoge Raad is dat cao-bepalingen nawerken, behoudens ‘andersluidende afspraken’.91. Of dergelijke andersluidende afspraken zijn gemaakt, is een kwestie van uitleg van de betreffende cao(-bepaling), hetgeen — conform de cao-norm — moet geschieden naar objectieve maatstaven. Door [eisers] is aangevoerd dat het RVA, en meer in het bijzonder de opzegbepaling daarin, niet aldus kan worden uitgelegd dat nawerking van artikelen 2.2 en 2.3 RVA, waarin het recht op indiensttreding bij KLM is vervat, is uitgesloten. In dat kader is er door [eisers] op gewezen:
- (i)
dat in het RVA nergens valt te lezen dat het recht op indiensttreding bij KLM zou vervallen als het RVA zou worden opgezegd;92.
- (ii)
dat juist het tegendeel het geval is, nu in art. 18.2.1 RVA is bepaald dat cao-partijen zich in geval van een opzegging van het RVA zouden beraden en in overleg zouden treden over de gevolgen van een dergelijke opzegging, ‘waarbij uitgangspunt zal zijn dat de bepalingen in deze overeenkomst zoveel als mogelijk in stand zullen blijven’;93.
- (iii)
dat op dit uitgangspunt aan het slot van art. 18.2.1 RVA slechts één uitzondering is geformuleerd, namelijk dat overgestapte Martinair-vliegers na een opzegging van het RVA niet langer aan de KLM pensioenregeling zouden mogen deelnemen. Op dat ene punt is het RVA nawerking dus uitdrukkelijk ontzegd; ten aanzien van het recht op indiensttreding bij KLM is dat niet het geval;94.
- (iv)
dat de uitleg van het RVA niet mag verschillen naar gelang het tijdstip waarop die uitleg plaatsvindt;95.
- (v)
dat de grondslag van het RVA blijkens de considerans ervan was dat de Martinair-vliegers bij KLM in dienst zouden komen;96.
- (vi)
dat opzegging van het RVA een bevoegdheid en niet een verplichting was van cao-partijen indien een beroep werd gedaan op overgang van onderneming;97.
- (vii)
dat art. 18.2.1 RVA geen opzegtermijn bevat, zodat de einddatum van bij eventuele opzegging niet bekend was;98.
- (viii)
dat een uitleg van het RVA waarin het recht op indiensttreding bij KLM niet nawerkt tot onaannemelijke rechtsgevolgen leidt, nu een dergelijke uitleg zou betekenen dat in de packagedeal die het RVA was, opeens een knip werd gezet, in die zin dat het — voor [eisers] gunstige — recht op indiensttreding bij KLM zou vervallen, terwijl de regelingen uit het RVA die negatief waren voor [eisers] al waren uitgevoerd.99.
Het oordeel van het Hof dat het RVA zo moet worden uitgelegd dat het recht op indiensttreding bij KLM geen nawerking heeft, getuigt voorts van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het Hof heeft gemeend dat voornoemde omstandigheden voor die uitleg niet van belang zijn, dan wel is — voor zover het Hof iets dergelijks niet heeft gemeend — onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, nu het Hof aan voormelde stellingen van [eisers] geen (kenbare) aandacht heeft besteed.
13.2.
Voor zover rov. 3.17 aldus moet worden begrepen, dat het recht op indiensttreding bij KLM geen nawerking heeft, omdat nawerking alleen mogelijk is in een situatie waarin tussen de partijen waartussen de cao verplichtingen in het leven roept sprake is van een arbeidsovereenkomst, terwijl die er tussen [eisers] en KLM niet is/was, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting Ook zonder arbeidsovereenkomst is immers nawerking mogelijk, aangezien de cao een eigenstandige rechtsverhouding in het leven roept tussen de cao-subjecten (in dit geval: KLM en [eisers]) welke rechtsverhouding na het eindigen van de cao blijft voortbestaan.100.
13.3.
Indien rov. 3.17 aldus moet worden begrepen, dat het recht op indiensttreding bij KLM geen nawerking heeft, omdat er vóór het moment dat KLM [eisers] een aanbod moest doen (1 januari 2014) nog geen voor doorwerking in de arbeidsovereenkomst vatbare verplichting zou zijn geweest, nu die verplichting voor KLM pas op 1 januari 2014 zou ontstaan en het RVA op die datum niet meer bestond, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft in dit geval miskend dat het recht van [eisers] om per 1 januari 2014 bij KLM in dienst te treden reeds is ontstaan met het sluiten van het RVA (in 2011). Het feit dat het rechtsgevolg eerst per 1 januari 2014 zou intreden, maakt niet dat het recht op indiensttreding afhankelijk zou zijn het (voort)bestaan van het RVA tot (ten minste) die datum.101. Voor zover het Hof het vorenstaande niet heeft miskend, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, omdat het Hof niet duidelijk heeft gemaakt waaruit voortvloeit dat het recht op indiensttreding van [eisers] afhankelijk was van de voorwaarde dat het RVA op 1 januari 2014 nog zou bestaan. Door [eisers] is aangevoerd dat sprake is van een toezegging zijdens KLM dat [eisers] bij haar in dienst mochten treden per 1 januari 2014, welke toezegging in 2011 is gedaan en waarmee direct een recht ontstond, waarvan slechts het rechtsgevolg op 1 januari 2014 zou intreden.102. Ook is er door [eisers] op gewezen dat de opvatting dat het recht op indiensttreding afhankelijk was van de voorwaarde dat het RVA op 1 januari 2014 (nog) bestond, tot de ongerijmde consequentie zou leiden dat in de package deal die het RVA was, [eisers] hun zijde van de deal wel dienden na te komen en KLM die van haar niet. In ruil voor de toezegging van KLM hebben [eisers] namelijk diverse concessies gedaan in het RVA, die ten tijde van de opzegging van het RVA reeds waren uitgevoerd.103. Het Hof heeft verzuimd op deze stellingen van [eisers] te responderen.
13.4.
Voor zover de overweging van het Hof dat het RVA aan een van haar contractspartijen, te weten KLM, de verplichting oplegt om ‘onder bepaalde voorwaarden’ aan werknemers van Martinair een arbeidsovereenkomst aan te bieden, aldus moet worden begrepen dat het recht op indiensttreding bij KLM van [eisers] voorwaardelijk was, is dat in het licht van de tekst van artikelen 2.2 en 2.3 RVA onbegrijpelijk. Het Hof heeft ten onrechte niet op het betoog van [eisers] ter zake gerespondeerd.104.
Goed werkgeverschap en redelijkheid en billijkheid
14.
In rov. 3.18 behandelt het Hof het beroep van [eisers] op het goed werkgeverschap. Het Hof overweegt dat [eisers] erop hebben gewezen dat KLM na het opzeggen van het RVA talloze vliegers in dienst heeft genomen zonder [eisers] hiervoor in aanmerking te laten komen. De keren dat een of meer van [eisers] bij KLM solliciteerden, werden zij zonder meer afgewezen. Na een weergave van het verweer van KLM tegen deze stellingen, wijst het Hof erop dat het RVA mocht worden opgezegd en dat dit ook is gebeurd. KLM, Martinair en het bestuur van VNV hebben vervolgens getracht tot een alternatief te komen, hetgeen heeft geresulteerd in het SBA. De leden van de VNV, waartoe [eisers] behoren, zijn in de gelegenheid geweest in te stemmen met het SBA en hebben dat niet tijdig gedaan. Hiermee hebben KLM en VNV naar het oordeel van het Hof aan hun uit het RVA voortvloeiende verplichting om te trachten tot een alternatief te komen voldaan. [eisers] hebben, als leden van de VNV, de gelegenheid gehad akkoord te gaan met het SBA en hebben die mogelijkheid niet tijdig aangegrepen. Dat hun een korte tijd gegeven was in te stemmen niet het SBA doet daar volgens het Hof niet aan af, aangezien de hoofdlijnen van het SBA bij de leden van VNV enkele weken bekend waren voordat het uiterste moment verstreek waarop zij akkoord konden gaan met het SBA. Voorts was hierbij, aldus nog steeds het Hof, voortvarendheid aan de zijde van KLM, Martinair en VNV geboden, aangezien het RVA als overgangsdatum 1 januari 2014 inhield en begrijpelijkerwijs getracht werd vóór het verstrijken van die datum een alternatief te bereiken. KLM was naar het oordeel van het Hof niet gehouden na het opzeggen van het RVA en na het verwerpen van het SBA [eisers] nogmaals een arbeidsovereenkomst aan te bieden: die verplichting bestond, zo overweegt het Hof, niet in 2014 en heeft ook niet nadien bestaan. De meer subsidiaire vordering van [eisers] stuit hierop af.
14.1.
Dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. De beantwoording van de vraag waartoe een werkgever krachtens het goed werkgeverschap (of de redelijkheid en billijkheid) gehouden is, vergt een weging van alle relevante omstandigheden van het concrete geval. Het Hof heeft in rov. 3.18 echter aan een belangrijk deel van de door [eisers] aangevoerde omstandigheden geen (kenbare) aandacht besteed.105. Het oordeel van het Hof is in feite louter gestoeld op het feit dat KLM, Martinair en VNV na de opzegging van het RVA hebben voldaan aan hun verplichting om tot een alternatief te komen, welk alternatief door [eisers] zelf niet tijdig is geaccepteerd. Aan het begin van rov. 3.18 vermeldt het Hof weliswaar de stelling van [eisers] dat KLM na de opzegging van het RVA nog talloze vliegers in dienst heeft genomen zonder [eisers] hiervoor in aanmerking te laten komen, hetgeen de indruk wekt dat deze stelling door het Hof is meegewogen, maar dat dit daadwerkelijk is gebeurd blijkt niet uit de daaropvolgende beoordeling door het Hof. Aldus is het Hof niet ingegaan op de navolgende stellingen van [eisers] (hierbij is de nummering uit de samenvatting van onderdeel 5.32 van de memorie van grieven aangehouden):
- (i)
dat KLM [eisers] op 9 september 2011 in het RVA heeft toegezegd dat zij per 1 januari 2014 bij KLM in dienst zouden treden;
- (ii)
dat het RVA buiten toedoen van [eisers] is opgezegd; (iii) dat KLM het met die opzegging oneens was;
- (iv)
dat de enige reden voor opzegging van het RVA angst voor een OvO was;
- (v)
dat die reden in deze meer subsidiaire situatie niet langer bestaat;
- (vi)
dat in het RVA was afgesproken dat bij opzegging ervan de bepalingen zoveel mogelijk in stand zouden blijven;
- (vii)
dat het SBA bepaalde dat KLM [eisers] bij overtolligheid desnoods boven de sterkte zou aannemen;
- (ix)
dat KLM na 27 december 2013 [eisers] wel kon aannemen maar niet wilde;
- (x)
dat KLM in deze periode daarentegen wel 263 nieuwe vliegers aannam;
- (xi)
dat KLM zelfs nog 121 nieuwe vliegers aannam nadat zij had besloten dat de full freight activiteit (MAC) terug zou gaan van negen naar drie vlootlijnen;
- (xii)
dat sollicitaties van met ontslag bedreig[eisers] door KLM niet in behandeling werden genomen terwijl tegelijkertijd van andere maatschappijen (zelfs van buiten de KLM-groep) wel vliegers werden aangenomen;
- (xiii)
dat negatieve regelingen uit het RVA na de opzegging gewoon zijn gehandhaafd; (xiv) dat Martinair door het integratieprogramma volledig afhankelijk is geworden van KLM; (xv) dat het integratieprogramma heeft kunnen plaatsvinden doordat het RVA [eisers] sinds 9 september 2011 zekerheid bood; en
- (xvi)
dat KLM door het integratieprogramma de voor Martinair (en dus: [eisers]) negatieve bellies and combis first-strategie heeft kunnen uitvoeren.
Het Hof is van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, voor zover het heeft gemeend dat deze omstandigheden niet hoefden te worden meegewogen bij de beoordeling waartoe KLM op grond van het goed werkgeverschap gehouden is, althans heeft het Hof zijn oordeel ter zake onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, nu het aan voormelde stellingen van [eisers] geen (kenbare) aandacht heeft besteed.
14.2.
[eisers] hebben zich behalve op het goed werkgeverschap ook beroepen op de redelijkheid en billijkheid.106. Het Hof heeft aan dit beroep ten onrechte geen aandacht besteed. Het Hof spreekt in de kop boven rov. 3.18 van een beroep van [eisers] op onrechtmatige daad, terwijl [eisers] zich daar niet op hebben beroepen.107.
Bewijsaanbod
15.
[eisers] hebben onder 7.1 van de memorie van grieven een bewijsaanbod gedaan. Bewijs is aangeboden van de in onderdelen 3.28, 3.35, 3.39, 3.42-c) en d), en 3.45.1 van de memorie van grieven genoemde stellingen. Voorts zijn diverse personen genoemd die als getuigen over die stellingen zouden kunnen verklaren. Per persoon is de relevante functie vermeld en tevens is aangegeven dat de genoemde personen allen betrokken zijn geweest bij het integratieprogramma en de ten bewijze aangeboden feiten. Het bewijsaanbod voldoet zodoende aan de daaraan te stellen eisen. Ook onderdeel 5.2 van de pleitnota in hoger beroep bevat een bewijsaanbod. Aldaar is bewijs aangeboden van de stellingen onderdelen 4.9, 4.14, 4.60, 4.64, 4.69, 5.17 en 5.21 t/m 5.31 van de memorie van grieven genoemde stellingen. Opnieuw is aangegeven wie als getuigen zouden kunnen worden gehoord en waarom. Ook dit bewijsaanbod voldoet derhalve aan de daaraan te stellen eisen. Het Hof heeft aan geen van beide bewijsaanbiedingen aandacht besteed.
15.1.
Ten onrechte heeft het Hof ongemotiveerd het bewijsaanbod van [eisers] uit onderdeel 7.1 van de memorie van grieven gepasseerd ter zake van de navolgende stellingen:
- (i)
de stellingen dat KLM zeggenschap had over het aanschafbeleid van MAC met betrekking tot vliegtuigen en dat het KLM was die de MD-11 toestellen van MAC heeft verkocht.108. Deze stellingen heeft het Hof genoemd in rov. 3.6.2. In dezelfde overweging heeft het hof conflicterende stellingen van KLM vermeld, zonder te vermelden welke stellingen het Hof overneemt of verwerpt. Zodoende is niet duidelijk of het Hof de betrokken stellingen van [eisers] heeft overgenomen of niet (zie subonderdeel 3.4). Voor zover het oordeel van het Hof in rov. 3.6.2 aldus moet worden begrepen dat de stellingen van [eisers] door KLM zijn betwist en om die reden niet vast zijn komen te staan, had het Hof [eisers] conform hun bewijsaanbod moeten toelaten tot bewijslevering;
- (ii)
de stelling dat KLM een aanzienlijke hoeveelheid bestemmingen van MAC heeft overgenomen.109. Deze stelling heeft het Hof genoemd in rov. 3.9. In dezelfde overweging heeft het Hof conflicterende stellingen van KLM genoemd, waarna het Hof heeft overwogen dat [eisers] het standpunt van KLM niet wezenlijk hebben betwist. Hiermee miskent het Hof dat de door hem weergegeven betoog van KLM juist een betwisting inhield van de stelling van [eisers] dat KLM een aanzienlijk deel van de bestemmingen van MAC heeft overgenomen. Het is dan niet aan [eisers] om op hun beurt de betwisting zijdens KLM te betwisten. De betwisting van KLM had voor het Hof aanleiding moeten zijn [eisers] conform hun bewijsaanbod tot bewijslevering toe te laten;
- (iii)
de stellingen dat KLM de sleepdienst van MAC heeft overgenomen en dat [eisers] hun werkzaamheden verrichten in KLM-uniform.110. Deze stellingen heeft het Hof genoemd in rov. 3.12. In dezelfde overweging heeft het hof conflicterende stellingen van KLM vermeld, zonder te vermelden welke stellingen het Hof overneemt of verwerpt. Zodoende is niet duidelijk of het Hof de betrokken stellingen van [eisers] heeft overgenomen of niet (zie subonderdeel 9.2). Voor zover het oordeel van het Hof in rov. 3.12 aldus moet worden begrepen dat de stellingen van [eisers] door KLM zijn betwist en om die reden niet vast zijn komen te staan, had het Hof [eisers] conform hun bewijsaanbod moeten toelaten tot bewijslevering.
15.2.
Ten onrechte heeft het Hof ongemotiveerd het bewijsaanbod van [eisers] uit onderdeel 5.2 van de pleitnota in hoger beroep gepasseerd ter zake van de stellingen dat KLM na het opzeggen van het RVA talloze vliegers in dienst heeft genomen zonder [eisers] hiervoor in aanmerking te laten komen en dat de keren dat een of meer van [eisers] bij KLM solliciteerden, zij zonder meer werden afgewezen, terwijl KLM wel degelijk behoefte had aan nieuwe vliegers.111. Deze stellingen heeft het Hof genoemd in rov. 3.18. In dezelfde overweging heeft het hof conflicterende stellingen van KLM vermeld, zonder te vermelden welke stellingen het Hof overneemt of verwerpt. Zodoende is niet duidelijk of het Hof de betrokken stellingen van [eisers] heeft overgenomen of niet (zie subonderdeel 14.1). Voor zover het oordeel van het Hof in rov. 3.18 aldus moet worden begrepen dat de stellingen van [eisers] door KLM zijn betwist en om die reden niet vast zijn komen te staan, had het Hof [eisers] conform hun bewijsaanbod moeten toelaten tot bewijslevering;
Op grond van dit middel
vorderen [eisers] dat de Hoge Raad het aangevallen arrest zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑09‑2018
HvJ EG 18 maart 1986, NJ 1987, 502 (Spijkers).
Vgl. bijvoorbeeld HvJ EU 19 óktober 2017, JAR 2017/293 (Securitas), rov. 26.
Deze integratie is uitvoerig beschreven in MvG, nrs. 2.35–2.118, en is samengevat in MvG, nr. 3.28.
MvG, nr. 3.35.
MvG, nrs. 2.116.
MvG, nrs. 3.30 en 3.35.
MvG, nr. 3.30.
10. MvG, nr. 3.13–3.26.
Inl. dagv., petitum, vordering i) (p. 74); en MvG, petitum, eerste gedachtestreepje (p. 92).
MvG, nrs. 2.116–2.117.
MvG, nrs. 2.36–2.38.
MvG, nrs. 2.14–2.34.
MvG, nrs. 103-2.110.
Akte Vrachtvliegers d.d. 14 maart 2017, nr. 2.24.
Akte Vrachtvliegers d.d. 14 maart 2017, nr. 2.25.
MvG, nrs. 2.36–2.37 en 3.27.
Zoals uitvoerig beschreven in MvG, nrs. 2.35–2.118.
MvG, nrs. 2.42 en 3.42 onder a.
Waarmee wordt gedoeld op de commerciële afdelingen (MvG, nrs. 2.46–2.47). de buitenlandse verkoopkantoren en het GSA-netwerk (MvG, nrs. 2.48–2.50), de klanten en klantcontracten (MvG, nr. 2.51), de Airway Bill en inkomsten (MvG, nrs. 2.52–2.53), de website van MAC die doorlinkt naar die van KLM (MvG, nr. 2.56) en de algemene voorwaarden (MvG, nr. 2.57)
MvG, nr. 2.42; en 3.42 onder a.
MvG, nrs. 2.43 en 3.42-(a) en (b).
MvG, nrs. 2.103 en 3.42-(d).
MvG, nrs. 2.107–2.108.
MvG, nr. 2.103.
MvG, nr. 2.104.
MvG, nrs. 2.105 en 3.42-(e).
MvG, nrs 2.106 en 3.42-(e).
MvG, nrs. 2.109 en 3.42-(e).
MvG, nrs. 2.110 en 3.42-(d).
MvG, nrs. 3.29 en 3.42-(g).
Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.33.
MvG, nrs. 3.45–3.45.8.
MvG, nrs. 2.102–2.110 en 3.29.
MvG, nrs. 2.79, 3.28-(20) en 3.38.
MvG, nrs. 2.58–2.73 (i.h.b. nr. 2.73), 2.103–2.106 en 3.28 (onder 16).
MvG, nr. 2.109.
MvG, nrs. 2.94, 2.116, 3.29 en 3.37.
MvA-KLM, nr. 213.
MvG, nr. 2.94.
Vgl. Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 1.1 (derde gedachtestreepje). Zie ook rov. 3.9 van het bestreden arrest, waarin het Hof de stellingen van KLM weergeeft dat zij geen vrachtvliegtuigen heeft, maar vracht vervoert in de overblijvende ruimte van passagiersvliegtuigen.
MvG, nrs. 2.7–2.9 en 2.69.
MvG, nr.2.74 en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, productie 136.
Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.25.
Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.25 en productie 136.
Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.31 (vierde gedachtestreepje) en productie 136.
Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.31 (tweede gedachtestreepje).
MvG, nrs. 2.62–2.64; Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.31 (tweede gedachtestreepje).
MvG, nrs. 2.64–2.73.
MvG, nrs. 2.99–102.
MvG, nrs. 2.46–2.47.
MvG, nrs. 2.48–2.50; en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.27.
MvG, nrs. 2.48, en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.29.
MvG, nr. 2.56; en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.29.
MvG, nrs. 2.52–2.53.
MvG, nr. 2.57.
MvG, nrs. 2.91–2.94, en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.22.
MvG, nrs. 2.111–2.115.
MvG, nr. 2.96; en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.11.
MvG, nrs. 2.93–2.98 en 2.104; en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.12.
MvG, nrs. 2.111–2.115.
MvG, nrs 2.92–2.93. Zie voor de overgang van deze elementen specifiek MvG, nrs. 2.78, 2.86–2.88, 2.114 en 3.39; en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nrs. 2.14–2.15, 2.26 en 2.42.
MvG, nr. 2.52.
MvG, nrs. 2.92–2.93; en MvA-KLM, p. 51–52.
Specifiek met betrekking tot het façade-argument: MvG, nrs. 3.34–3.35.
MvG, nrs. 2.75–2.77.
Inl. Dagv. nr, 4.85
MvG, nr. 2.78.
MvG, nrs 2.54–2.55
MvG, nr. 2.87.
MvG, nrs. 2.93–2.98 en 2.104; en Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.12.
MvG, nrs. 3.39.
MvG, nr. 2.81, Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 2.2.
Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nr. 3.4.
Akte VNV 31 januari 2017, nr. 3.19, met vindplaats van de genoemde uitspraak in voetnoot 8.
MvG, nrs. 2.97–2.98 en 3.35 (tweede gedachtestreepje).
MvG, nrs. 2.90 en 3.28-(38).
MvG, nrs. 2.84 en 3.28-(26); Akte Vrachtvliegers 14 maart 2017, nrs. 2.10 en 2.28.
MvG, nrs. 2.82 en 3.28-(24).
MvG, nrs. 2.88 en 3.28-(32).
MvG, nrs. 2.88 en 3.28-(33).
MvG, nrs. 2.88 en 3.28-(34).
MvG, nrs. 2.88 en 3.28-(35).
Zie hiervoor i.h.b. MvG, nrs. 4.17 en 4.20.
MvG, nrs. 4.16–4.23.
MvG, nrs. 4.17 en 4.20.
Zie bijvoorbeeld HR 8 april 2011, RAR 2011/86.
MvG, nrs. 4.70
Vgl. MvG, nrs. 4.35 t/m 4.56.
Vgl. MvG, nrs. 4.57–4.61.
Vgl. MvG, nr. 4.59.
Vgl. MvG, nr. 4.60.
MvG, nr. 5.32 bevat een opsomming van in dit opzicht relevante omstandigheden.
MvG, nrs. 5.1 en 5.7.
In MvG, nr. 5.7 hebben [eisers] er nadrukkelijk op gewezen dat de kantonrechter hun vordering in eerste aanleg ten onrechte mede heeft gegrond op onrechtmatige daad. Desondanks maakt het Hof dezelfde fout.
Deze stellingen zijn genoemd in MvG, nrs. 3.28-(2), 3.35 (3e, 7e en 8e gedachtestreepjes) en 3.45-c).
Deze stelling is genoemd in MvG, nr. 3.28-(17).
Deze stellingen zijn genoemd in MvG, nrs. 3.28-(5) en 3.39.
Deze stellingen zijn genoemd in MvG, nrs. 5.26–5.28.