HR, 04-06-2021, nr. 19/02699
19/02699
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-06-2021
- Zaaknummer
19/02699
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:819, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑06‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:1567
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑06‑2021
- Vindplaatsen
V-N 2021/25.7 met annotatie van Redactie
NLF 2021/1198 met annotatie van Eddo Hageman
BNB 2021/121 met annotatie van A.J.H. VAN SUILEN
FED 2021/114 met annotatie van T.C. Gerverdinck
NTFR 2021/1874 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Uitspraak 04‑06‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/02699
Datum 4 juni 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 april 2019, nr. 17/00609, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank ZeelandWestBrabant (nr. BRE 16/4322) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door L.J. de Rijke, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de uitspraak van het Hof naar aanleiding van de klachten en ambtshalve
2.1
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.2
Ambtshalve heeft de Hoge Raad de volgende gronden voor cassatie aanwezig bevonden.
2.3
De in geding zijnde informatiebeschikking (hierna: de informatiebeschikking) stelt vast dat belanghebbende zowel voor de vennootschap onder firma waarin hij firmant is als voor zijn eigen onderneming niet heeft voldaan aan de administratieplicht van artikel 52, lid 1, AWR. De Rechtbank heeft de informatiebeschikking gewijzigd in die zin dat daarin wordt vastgesteld dat belanghebbende enkel ter zake van de vennootschap onder firma waarin hij firmant is, niet heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR. De Inspecteur heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank dat de informatiebeschikking diende te vervallen wat betreft de eigen onderneming van belanghebbende.Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissing met betrekking tot het griffierecht, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar gedeeltelijk vernietigd en de informatiebeschikking gedeeltelijk vernietigd, maar op een ander onderdeel dan de Rechtbank had gedaan. Daarmee heeft het Hof ten onrechte de informatiebeschikking in stand gelaten wat betreft de eigen onderneming van belanghebbende, aangezien het daardoor buiten het geschil in hoger beroep is getreden. Het Hof had de uitspraak van de Rechtbank in zoverre moeten bevestigen.
2.4.1
Het Hof heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking, voor zover het de onderneming van de vennootschap onder firma betreft, niet kan worden gebaseerd op een vermogensvergelijking (onderdeel 10 van de informatiebeschikking), aangezien die vergelijking door de Inspecteur niet is overgelegd. Het Hof heeft daarom de informatiebeschikking vernietigd voor zover het onderdeel 10 daarvan betreft. Op grond van andere feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de informatiebeschikking, heeft het Hof niettemin geoordeeld dat niet is voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 AWR.
2.4.2
Ook in zoverre is de uitspraak van het Hof onjuist. Indien de inspecteur een informatiebeschikking geeft waarin op grond van daarin vermelde feiten en omstandigheden wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 AWR, kan de rechter tot het oordeel komen dat in deze beschikking (mede) feiten en omstandigheden zijn vermeld die niet kunnen bijdragen tot die vaststelling. Een dergelijke informatiebeschikking kan dan toch in stand blijven indien de overige vaststaande, eventueel in het geding voor de rechter nader aangevoerde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechter voldoende grondslag bieden voor de vaststelling dat niet is voldaan aan de administratieplicht. Die vaststelling is immers het voorwerp van die informatiebeschikking. Voor een gedeeltelijke vernietiging van een informatiebeschikking ter zake van de administratieplicht van artikel 52 AWR is geen plaats. Het Hof had de informatiebeschikking, voor zover het de administratieplicht met betrekking tot de vennootschap onder firma betreft, in stand moeten laten, in overeenstemming met de uitspraak van de Rechtbank.
2.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 en 2.4.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten
In de omstandigheden dat de gronden die leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof ambtshalve zijn bijgebracht en die vernietiging belanghebbende niet in een betere positie brengt, ziet de Hoge Raad aanleiding een veroordeling in de proceskosten achterwege te laten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank maar uitsluitend voor zover deze de proceskosten betreft,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige, en
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021.
Beroepschrift 04‑06‑2021
Uw referentie: F19/02699
Onze referentie: […]
Betreft: aanvullen cassatiemiddelen
[…], 29 juli 2019
Edelhoogachtbaar College,
Hierbij heb ik de eer de middelen voor cassatie aan te vullen.
1. Inleiding
1.1.
Deze zaak betreft de middelen tegen de overwegingen van het Hof ten aanzien van de Informatiebeschikking 2012 ([X]).
2. Feiten
2.1.
De volgende feiten zijn onjuist vastgesteld en worden hieronder juist weergegeven (per alinea/rechtsoverwegingnummer van de uitspraak van het Hof).
2.2.
Onder de feiten zijn diverse passages overgenomen uit op de zaak betrekking hebbende stukken. Voor zover de weergave betreft van hetgeen in deze passages is opgenomen, kan dit als vaststaand worden beschouwd. Voor zover hetgeen overgenomen is echter betwist is in andere op de zaak betrekking hebbende stukken, geldt de weergave van deze passages in zoverre niet als vaststaand.
2.3.
Ten onrechte wordt alleen het boekenonderzoek aangehaald in de feiten en de vraag en antwoord sessies van de inspecteur niet. Juist deze vraag en antwoord sessies maken dat deze uitspraak onbegrijpelijk is.
3. Middel I
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, waaronder artikel 27e AWR, en in het algemeen van beginselen van goede procesorde, althans verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming de nietigheid ten gevolge moet hebben ten aanzien van r.o. 4.9 en 4.10
Toelichting:
3.1.
De overwegingen van het Hof zijn onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd, doordat het Hof niet de vragen en antwoorden door de inspecteur gesteld en door belanghebbende gegeven betrekt in zijn beslissing of de omkering van de bewijslast terecht is toegepast. Door het niet beoordelen van de geldlening die vennoot [X] vanuit privé heeft ingebracht, is er sprake van een onbegrijpelijk oordeel dat bovendien in dat kader niet gemotiveerd is.
Conclusie
Aldus heeft het Hof het hierboven overwogene miskend en daarmee de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.
Mitsdien is de uitspraak van het Hof zowel onjuist als onbegrijpelijk, althans onvoldoende naar de eisen der wet met redenen omkleed.
De uitspraak van het Hof ligt voor cassatie gereed.