ABRvS, 07-09-2011, nr. 201012784/1/H2
ECLI:NL:RVS:2011:BR6876
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-09-2011
- Zaaknummer
201012784/1/H2
- LJN
BR6876
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BR6876, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑09‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 07‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college geweigerd aan de Stichting Samenwerkende Peuterspeelzalen gemeente Delfzijl (hierna: de SSPGD) subsidie voor regulier peuterspeelzaalwerk over het jaar 2008 te verstrekken.
Partij(en)
201012784/1/H2.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], thans zijn [rechtsopvolger] , wonend te Drieborg, gemeente Oldambt,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 november 2010 in zaak nr. 10/646 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college geweigerd aan de Stichting Samenwerkende Peuterspeelzalen gemeente Delfzijl (hierna: de SSPGD) subsidie voor regulier peuterspeelzaalwerk over het jaar 2008 te verstrekken.
Bij een vijftal afzonderlijke besluiten van 23 december 2008 heeft het college de aan de SSPGD verleende subsidies voor onderscheidenlijk regulier peuterspeelzaalwerk over de jaren 2006 en 2007 en de projecten boekenpret 2006-2007, VVE reguliere uitvoering 2006-2007 en Opstapje 2006-2007 vastgesteld.
Bij besluit van 7 mei 2010 heeft het college het door [appellant] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2010, verzonden op 24 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011, waar [rechtsopvolger], bijgestaan door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. B.E.G. Wiskerke, werkzaam bij Onderlinge Verzekeringen Overheid u.a., en mr. E. Boersma en M. Veldt, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
[appellant] was werkzaam als bureaucoördinator bij de op 31 maart 2009 gefailleerde SSPGD. Deze stichting exploiteerde peuterspeelzalen in de gemeente Delfzijl. Voor de exploitatie was zij vrijwel geheel afhankelijk van de door het college verstrekte subsidies.
2.2.
Aan het besluit van 7 mei 2010 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 11 december 2008 en de besluiten van 23 december 2008 te laat heeft ingediend. In hetgeen door [appellant] is gesteld, heeft het college geen grond gevonden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De rechtbank heeft het door [appellant] hiertegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en daartoe overwogen dat de besluiten van 11 en 23 december 2008 betrekking hebben op door de SSPGD aangevraagde subsidies, en [appellant], wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang, daarom niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.3.
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling is een besluit op een bezwaarschrift van een bestuursorgaan als zodanig een beroepbaar besluit en is degene die een bezwaarschrift heeft ingediend rechtstreeks in zijn belang getroffen door het daarop genomen besluit.
Het besluit van 7 mei 2010 is gericht aan [appellant] en betreft een besluit op het door hem ingediende bezwaarschrift. Gelet daarop is hij belanghebbende bij dit besluit. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Zij heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 7 mei 2010 dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens door [appellant] daartegen is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 mei 2009 beoordelen.
2.5.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.6.
De overschrijding van de termijn wordt door [appellant] niet betwist. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of die overschrijding verschoonbaar is te achten, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
[appellant] heeft in dat verband met name gesteld dat hij eerst naar aanleiding van de brief van 28 januari 2010 van mr. M.A. Scheuer, namens de gemeente Delfzijl, tot de slotsom is gekomen dat hij belanghebbende is bij de besluiten van 11 en 23 december 2008.
2.6.1.
Daargelaten de vraag of [appellant] als werknemer van SSPGD belanghebbende is bij deze besluiten, bieden de omstandigheden op grond waarvan hij aanvankelijk geen aanleiding heeft gezien hiertegen uit eigen hoofde bezwaar te maken geen grond voor het oordeel dat de overschrijding van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Het betoog faalt.
Het college heeft het bezwaar van [appellant] derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd, heeft geen betrekking op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, die in deze procedure ter beoordeling staat, en behoeft daarom geen bespreking.
2.7.
Gelet op het vorenoverwogene kan het besluit van 7 mei 2010 in rechte stand houden en zal de Afdeling het beroep tegen dit besluit alsnog ongegrond verklaren.
2.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.9.
Een redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 52, vijfde lid, van die wet - het door [appellant] in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 november 2010 in zaak nr. 10/646;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
- IV.
gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [rechtsopvolger] het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
85-710.