Hof 's-Hertogenbosch, 15-07-2020, nr. 20-000344-19
ECLI:NL:GHSHE:2020:2191
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-07-2020
- Zaaknummer
20-000344-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:2191, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑07‑2020; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1090
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Diefstal van konijnen bij konijnenfokkerij door dierenrechtenactivist. Hof verwerpt beroep op wettelijk voorschrift (art. 42 Sr), noodtoestand en psychische overmacht (art. 40 Sr). Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf met locatieverbod. Hof verklaart benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Parketnummer : 20-000344-19
Uitspraak : 15 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 januari 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-165774-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [verblijfplaats].
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep vernietigt wat betreft de straf en in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte veroordeelt tot een taakstraf voor de duur van 40 uren en tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 100 meter van de fokkerij van de benadeelde partij, [slachtoffer].
Verder heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De raadsman heeft ter staving van het beroep van verdachte op noodtoestand en op psychische overmacht verzocht aangeefster en de betrokken inspecteurs van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) als getuigen te horen. Voorts is verzocht videobeelden van het tv-programma De hokjesman (uitzending van 17 oktober 2014) en Brandpunt (uitzending van 19 december 2017) aan het dossier toe te voegen, alsmede de door de NVWA opgemaakte controle- en inspectierapporten inzake de fokkerij van aangeefster. Ook is een verweer met betrekking tot de straf en een verweer met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen, te weten de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 19 december 2017 te [plaats], althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere konijnen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 19 december 2017 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere konijnen, toebehorende aan [slachtoffer].
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant], pagina 5 tot en met 7 van het doorgenummerde eindproces-verbaal met dossiernummer 2017310364 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Baronie, team Markdal, sluitingsdatum 24 januari 2018, pagina 1-29, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als de verklaring van [slachtoffer]: Ik ben eigenaar van de konijnenfokkerij welke is gelegen op het adres [adres] te [plaats]. Journalist Henk van het programma Brandpunt vertelde mij dat [verdachte], in september 2017, tijdens een van zijn acties in onze fokkerij is geweest en toen een aantal konijnen van ons heeft gestolen. Ik constateerde dat er 1 voedster en ongeveer 10 jongen weg waren. Op 19 december 2017 zag ik dat Brandpunt een uitzending had uitgezonden over [verdachte]. Ik zag een man in beeld die ik duidelijk herkende als [verdachte]. Op het filmpje zag ik dat [verdachte], samen met nog een paar onbekende personen, in de nacht naar een konijnenfokkerij ging. Ik herkende deze fokkerij als mijn fokkerij. Ik zag dat [verdachte], op enig moment, in onze fokkerij aanwezig was en hier de konijnenkooien filmde. Ik zag dat het konijnenhok werd geopend en er een konijn uit werd gehaald. Even later in het filmpje zag ik dat [verdachte] een wit konijntje in zijn handen vast had en ik hoorde hem zeggen dat hij een compleet konijnennest mee wilde nemen. Ik mis ook precies een nest konijnen.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2020, voor zover inhoudende: Ik heb een moederkonijn met haar jongen uit de fokkerij van aangeefster meegenomen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verweren
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en daartoe gesteld dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan ter uitvoering van een wettelijk voorschrift (artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr)). Om die reden is de wegnemingshandeling niet wederrechtelijk.
De verdediging heeft subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit op de grond dat de verdachte door overmacht gedrongen het bewezenverklaarde heeft begaan (artikel 40 Sr). Daartoe heeft de verdediging in de eerste plaats gesteld dat sprake was van een noodtoestand en in de tweede plaats dat sprake was van psychische overmacht.
De verdediging heeft aan de verweren de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. De verdachte heeft in een tv-programma de stallen van de benadeelde partij gezien. Er was volgens hem sprake van ernstige gezondheids- en welzijnsproblemen bij de konijnen. De verdachte is in eerste instantie naar de stallen van de benadeelde partij gegaan om te inspecteren of het nu beter ging met de konijnen.
De verdachte heeft de konijnen in erbarmelijke, hulpbehoevende omstandigheden aangetroffen. Op dat moment heeft de verdachte besloten een moederkonijn met haar jongen mee te nemen.
Het oordeel van het hof
a. Wettelijk voorschrift (artikel 42 Sr.)
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.1 lid 6 van de Wet dieren, waarin is bepaald dat een ieder een hulpbehoevend dier de nodige zorg verleent. Het uitvoeren van dat wettelijk voorschrift ontneemt het wederrechtelijke karakter aan de wegnemingshandeling.
Voor een geslaagd beroep op deze strafuitsluitingsgrond is onder meer vereist dat de handeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het verbod om goederen van anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, volgend uit artikel 310 Sr, wordt door de verdediging gezet tegenover de plicht een hulpbehoevend dier de nodige zorg te verlenen, volgend uit artikel 2.1 lid 6 van de Wet dieren.
Zo in het kader van de rangorde van deze twee voorschriften (gelet op hun karakter, de doelstelling en het gewicht) en in het kader van de verhouding tussen het gebruikte middel en het beoogde doel het wegnemen van de konijnen al proportioneel is te noemen, dan voldoet het wegnemen van de konijnen in ieder geval niet aan het vereiste van subsidiariteit. Naar het oordeel van het hof waren er voor de verdachte minder vergaande handelingsalternatieven beschikbaar, zoals het doen van een melding bij de autoriteiten (zoals de politie of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) aan wie de opsporing van strafbare feiten dan wel de controle op de naleving van de desbetreffende regelgeving is opgedragen.
Noodtoestand (artikel 40 Sr.)
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte genoodzaakt was te kiezen tussen het respecteren van het eigendomsrecht van de benadeelde partij en de maatschappelijke plicht de konijnen te redden en dat laatstgenoemde plicht voor de verdachte zwaarder woog. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte c.s. al in 2014 een brandbrief aan de Minister hebben gestuurd inzake de misstanden bij konijnenfokkerijen, maar dat het Ministerie niet heeft ingegrepen en de misstanden zijn blijven voortbestaan.
Voor de aanvaarding van een beroep op noodtoestand wordt doorgaans vereist dat de verdachte een gerechtvaardigde of een juiste keuze in het conflict van plichten of belangen heeft gemaakt. De Hoge Raad hanteert als maatstaf dat ‘uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.’; zie HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967.
Een beroep op een strafuitsluitingsgrond, zeker ter rechtvaardiging van het gedrag, is er alleen voor de zodanige uitzonderlijke situatie dat het besluit van de verdachte de wet te negeren, juridisch-normatief acceptabel is.
Naar het oordeel van het hof is van zodanige uitzonderlijke situatie in het onderhavige geval geen sprake. Wat de verdachte in feite deed, is zich op basis van het tevergeefs gebleken beroep op de Minister om misstanden bij konijnenfokkerijen aan te pakken, gelegitimeerd achten om zich strafbaar te gedragen. Hij meende op basis van de door hem gevoelde plicht konijnen uit fokkerijen te redden de strafwet te mogen negeren.
Ook hier geldt weer dat het wegnemen van de konijnen in ieder geval niet voldoet aan het vereiste van subsidiariteit en dat er minder vergaande handelingsalternatieven beschikbaar waren, zoals het doen van een melding bij de autoriteiten (zoals politie of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). Het feit dat een eerdere brandbrief, die ongeveer drie jaar voor het plegen van het onderhavige feit is verzonden, niet het door verdachte gewenste resultaat heeft gehad, wil niet zeggen dat het bij herhaling wijzen op misstanden ook in de toekomst vruchteloos zal zijn.
Psychische overmacht (artikel 40 Sr.)
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte werd gedreven door zijn geweten. Hij kon niet anders dan zijn eigen morele opvattingen laten prevaleren. Hij heeft het tenlastegelegde feit begaan om andere – naar zijn stellige overtuiging strafbare – feiten (dierenmishandeling) te bekritiseren. Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte lijdt aan het syndroom van Asperger. De combinatie van de allesoverheersende idealen van de verdachte en de stoornis waaraan hij lijdt, maakt dat sprake is van psychische overmacht.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. De verdediging heeft gesteld dat de verdachte werd gedreven door zijn geweten. Het geweten is voornamelijk een innerlijke drijfveer, terwijl voor overmacht een buiten de persoon van de dader uitgeoefende kracht benodigd is. Dat de verdachte lijdt aan het syndroom van Asperger maakt dit niet anders.
Gelet op het hiervoor overwogene worden de verweren verworpen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging dan ook geen belang meer bij de ter terechtzitting herhaalde onderzoekswensen. Door het niet horen van de gevraagde getuigen is de verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. Voor het toevoegen van de gevraagde videobeelden en van controle- en inspectierapporten van de NVWA aan het procesdossier bestaat geen noodzaak. Het hof wijst de onderzoekswensen af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van konijnen. Hij heeft gehandeld vanuit zijn overtuiging dat konijnen uit fokkerijen gered moeten worden. Hij heeft zijn eigen gewetensinzicht gesteld boven inzichten van de wetgever en de strafwet overtreden. Wie zo zijn eigen inzichten omzet in gedrag in strijd met de wet, is bezig met eigenrichting en ondermijnt de democratische rechtsorde.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het volgende:
- -
Het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 april 2020, waaruit volgt dat de verdachte één keer eerder ter zake diefstal onherroepelijk door de Nederlandse strafrechter veroordeeld is;
- -
De overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 40 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 100 meter van de fokkerij van de benadeelde partij, [slachtoffer], een passende en geboden straf is.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen aanleiding een kortere proeftijd te bepalen.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2017 en de vordering voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Bewezenverklaard is kort gezegd dat de verdachte konijnen van de benadeelde partij gestolen heeft. De benadeelde partij heeft gesteld dat zij hierdoor immateriële schade geleden heeft. Uit de toelichting blijkt dat de benadeelde partij angst- en stressklachten heeft en psychische druk ervaart als gevolg van de diefstal.
Volgens artikel 6:106 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen;
ij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 blijkt het volgende. Van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Het hof beschikt ook over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen dat gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is geweest van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’. Voor een nader onderzoek hiernaar is geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof zal de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 100 (honderd) meter van de fokkerij te [plaats], [adres];
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 15 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K.J. van Dijk is buiten staat het arrest mede te ondertekenen