Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.4.1.6
4.4.1.6 De uiterste gelegenheid om bewijsmateriaal aan te voeren
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS379904:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 2 mei 2003, JOL 2003, 259, L JN AF3431, zaaknummer C01 /256HR. Zie ook reeds supra, par. 43.5.2.
Deze regel strookt met art. 15 Gedragsregels voor advocaten 1992, waarin is bepaald dat het de advocaat niet is toegestaan om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden, nadat om een uitspraak is gevraagd. Zie voor een voorbeeld van een zaak waarin een partij met instemming van de wederpartij nog een stuk aan de overlegde, nadat al stukken voor arrest waren gefourneerd, maar nog voordat het hof arrest wees: HR 20 februari 1998 (Rainbow/De Ontvanger), NJ 1998, 474. Vgl. ook de uitzondering genoemd in art. 4.6 LRK.
Zie HR 27 juni 1997 (Schelhaas/Delta Lloyd), NJ 1998, 328 (HJS).
NJ 1995, 98. Herhaald in HR 27 juni 1997 (Schelhaas/Delta Lloyd), NJ 1998, 328 (HJS).
Vgl. de hiermee art. 5 lid 5 Uniform reglement van de gerechtshoven voor rekestprocedures in familiezaken, volgens welke het hof niet zal letten op later dan op de zesde werkdag voor de zitting aan de partijen en het hof overgelegde stukken, tenzij deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn. Ook als de wederpartij er geen bezwaar tegen heeft dat het hof later overgelegde stukken in de beoordeling betrekt, kan het hof daartoe overgaan.
HR 27 juni 1997, NJ 1998, 328 (HJS).
Vgl. art. 11 lid 2 Uniform reglement van de gerechtshoven voor rekestprocedures in familiezaken, gepubliceerd in Stat 2002, 68 en op de website van www.rechtspraak.nl.
217. In een dagvaardingsprocedure kunnen partijen in beginsel nieuwe stukken in het geding brengen tot aan het moment waarop de rechter de dag heeft bepaald waarop hij uitspraak zal doen. Uitgangspunt is dat de rechter op stukken die een partij daarna nog bij akte of conclusie in het geding brengt, geen acht zal slaan. Uit het arrest Transautex/De Staat1 blijkt immers dat de goede procesorde zich in het algemeen verzet tegen toelating van dergelijke conclusies en akten. Evenzo bepaalt art. 2.14 LRR dat de rechter geen kennis neemt van berichten van een partij die de rechter bereiken nadat vonnis is bepaald, tenzij blijkt dat de wederpartij ermee heeft ingestemd dat het bericht ter kennis van de rechter wordt gebracht.2
218. In verzoekschriftprocedures geldt als uitgangspunt dat bewijsstukken in de schriftelijke fase van de procedure, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, in het geding dienen te worden gebracht.3 Dit wil echter niet zeggen dat partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geen stukken meer in het geding kunnen brengen, zo blijkt onder meer uit een beschikking van de Hoge Raad van 4 november 1994.4 Daarin overwoog de Hoge Raad:
'De eisen van een goede rechtspleging verzetten zich niet ertegen dat de rechter in een verzoekschriftprocedure bij zijn beslissing mede rekening houdt met bij de mondelinge behandeling getoonde - niet eerder overgelegde - bescheiden, mits het gaat om bescheiden waarvan de aard en omvang voor de wederpartij geen beletsel vormen om ter zitting van de inhoud daarvan kennis te nemen en daarop te reageren, en mits deze daartoe de gelegenheid krijgt (...):5
219. In de beschikking Schelhaas/Delta Lloyd6 besliste de Hoge Raad dat de partij die bij de mondelinge behandeling nog een stuk in het geding wil brengen, dit stuk aan de rechter over dient te leggen, onder dadelijke verstrekking van een afschrift daarvan aan haar wederpartij, ingeval zij haar niet reeds op voorhand een afschrift heeft gezonden. In de zaak die tot deze beschikking voerde, had de Hoge Raad te beoordelen of de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Deze was niet ingegaan op het ter zitting door Delta Lloyd gedane aanbod om een stuk te overleggen, maar had desalniettemin bij zijn beslissing van het geschil aan het niet overleggen van dat stuk een vermoeden ten nadele van Delta Lloyd ontleend. De rechtbank meende dat het beginsel van hoor en wederhoor aldus inderdaad was geschonden, maar de Hoge Raad achtte de daartegen door Schelhaas in cassatie gerichte klacht gegrond.
'In dit geding staat vast dat Delta Lloyd het door haar bedoelde stuk niet voor de aanvang van de mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verzuimd het stuk over te leggen, maar volstaan met een aanbod daartoe. Door het stuk niet daadwerkelijk over te leggen heeft zij de rechter niet in staat gesteld aan de hand van het stuk zelf te beoordelen of aard en omvang daarvan geen beletsel vormen als hiervoor bedoeld. Aldus heeft zij onvoldoende gedaan om het stuk in het geding te brengen.'
220. Niet zelden gunt de rechter tijdens de mondelinge behandeling in een verzoek-schriftprocedure een partij alsnog een termijn om bepaalde stukken in het geding te brengen.7 Zendt een partij na het verstrijken van die termijn alsnog stukken naar de rechter, dan verzetten de eisen van een goede procesorde zich in het algemeen ertegen dat de rechter bij zijn beslissing gebruikmaakt van die stukken, zo sprak de Hoge Raad uit in een beschikking van 4 september 1998.8 Dit is alleen anders, aldus de Hoge Raad, 'indien de andere partij voor het in dat stadium nog toezenden van een bepaald stuk of stukken toestemming heeft gegeven en de rechter termen aanwezig acht de instructie van de zaak te heropenen, in welk geval hij de andere partij gelegenheid moet geven te reageren op de overgelegde stukken.'