type: VH (4355)coll:
Rb. Midden-Nederland, 12-10-2016, nr. C/16/405851 / HA ZA 15-1000
ECLI:NL:RBMNE:2016:5261
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
12-10-2016
- Zaaknummer
C/16/405851 / HA ZA 15-1000
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:5261, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 12‑10‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
AR 2016/3040
AR 2017/1979
JOR 2017/87 met annotatie van mr. B.I. Kraaipoel
OR-Updates.nl 2016-0282
INS-Updates.nl 2016-0404
Uitspraak 12‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid - een bestuurder die niet direct betrokken was bij het aangaan van een overeenkomst kan wel een ernstig verwijt worden gemaakt als hij onvoldoende onderzoek verricht naar de achtergrond en voorwaarden van die overeenkomst.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/405851 / HA ZA 15-1000
Vonnis in verzet van 12 oktober 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. L. Kruiswijk te Amersfoort,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.W. Stork te Maarssen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 10 februari 2016
- -
de conclusie van antwoord in het incident
- -
de akte met aanvullende producties van [eiser] van 12 augustus 2016
- -
het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 19 september 2010 hebben [eiser] en zijn inmiddels overleden echtgenote [A] (hierna: [A] ”) een deposito-overeenkomst (hierna: “de eerste overeenkomst”) afgesloten met Assurantiebedrijf [Assurantiebedrijf] . (hierna: “het Assurantiebedrijf”). De gesprekken die tot het aangaan van de eerste overeenkomst hebben geleid zijn aan de zijde van het Assurantiebedrijf gevoerd door [B] . [gedaagde] was niet bij deze gesprekken aanwezig. In deze overeenkomst staat onder “Ondergetekenden” voor zover van belang de volgende tekst bij het Assurantiebedrijf:
“Assurantiebedrijf [Assurantiebedrijf] . handelend als intermediair van de SNS regio bank (..), vertegenwoordigd door de heer [gedaagde] en de heer [B] .”
De eerste overeenkomst is ondertekend door [eiser] , [A] en door [B] .
2.2.
De eerste overeenkomst is aangegaan voor een bedrag van € 200.000,00. [eiser] en [A] hebben dit bedrag overeenkomstig de eerste overeenkomst gestort op een rekening bij de SNS Regiobank ten name van Assurantiebedrijf [Assurantiebedrijf] .
2.3.
Op 22 september 2011 zijn [eiser] en [A] twee nieuwe overeenkomsten aangegaan met het Assurantiebedrijf. Deze overeenkomsten vervangen de eerste overeenkomst. De nieuwe overeenkomst met als titel “verlenging levering-overeenkomst”, die betrekking heeft op een bedrag van € 184.960,00 is door [gedaagde] en door [B] ondertekend. Hierin staat onder meer:
“1. De hoofdsom van Eur. 184.960,- wordt door de leveringnemers verlengd;
2. Deze overeenkomst heeft als ingangsdatum 01 september 2011 en als einddatum 01 september 2014. (..)
3. [gedaagde] zal de hoofdsom vermeerderd met de opgebouwde rente op de einddatum bijschrijven op de door leveringnemers gewenste tegenrekening (..)
4. [gedaagde] zal een eindrente vergoeden over de hoofdsom van 4,5% op jaarbasis;
5. Een bedrag van Eur 5.000,00 kunnen we binnen 1 maand vrijmaken en naar u overboeken. (..)
(..)
7. De eventuele kosten voor het oprichten, in stand houden, opheffen van de het deposito komen voor rekening van [gedaagde] ”
2.4.
De andere eveneens op 22 september 2011 door [eiser] en [A] met het Assurantiebedrijf gesloten overeenkomst met als titel “levering-overeenkomst” heeft betrekking op een bedrag van € 23.040,00. Deze overeenkomst is namens het Assurantiebedrijf door [gedaagde] en [B] ondertekend. Hierin staat onder meer:
“1. De hoofdsom bedraag € 23.040,00 en vloeit voort uit de overeenkomst per 01-09-2010;
2. Deze overeenkomst heeft als ingangsdatum 01 september 2011 en als einddatum 01 september 2013. (..)
3. [gedaagde] zal met ingang van 1 september 2011 maandelijks een bedrag van Eur. 1.000,00 overmaken op de door de leveringnemers gewenste tegenrekening;
4. [gedaagde] zal een eindrente vergoeden over de hoofdsom van 4% per jaar;
(..)
7. De eventuele kosten voor het oprichten, in stand houden, opheffen van de het deposito komen voor rekening van [gedaagde] ”
2.5.
Op 2 januari 2012 heeft het Assurantiebedrijf een overeenkomst gesloten met Risk-Q B.V. en Risk Assuradeuren B.V. (hierna: “Risk”) voor de verkoop van de assurantieportefeuille van het Assurantiebedrijf aan Risk. Volgens deze overeenkomst moet de definitieve koopprijs van de assurantieportefeuille nog worden vastgesteld, maar verwachten partijen dat de koopprijs maximaal € 2.300.000,00 zal bedragen. In voornoemde overeenkomst is opgenomen dat Risk de koopprijs zal voldoen door betaling van € 100.000,00 op 2 januari 2012, door schuldovername ter hoogte van € 750.000,00 en het restant door maandelijkse betalingen die op het moment van het sluiten van de overeenkomst werden geschat op een bedrag tussen € 9.687,50 en € 12.083,33.
2.6.
De feitelijke bedrijfsactiviteiten van het Assurantiebedrijf zijn per 1 januari 2012 gestaakt. Het Assurantiebedrijf is op 19 augustus 2014 failliet verklaard.
2.7.
Tot augustus of september 2013 heeft het Assurantiebedrijf de overeengekomen maandelijkse betalingen aan [eiser] en [A] voldaan, met dien verstande dat de maandelijkse betaling op verzoek van [eiser] per maart 2012 is verlaagd naar € 500,00.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht zal verklaren dat [gedaagde] en [B] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de ten gevolge van hun onrechtmatig handelen door eiser geleden en te lijden schade en [gedaagde] en [B] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 217.812,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2013 over een bedrag van € 7.883,20 en vanaf 1 september 2014 over een bedrag van € 209.929,60. Daarnaast heeft [eiser] betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 6.693,46 en de proceskosten gevorderd.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen en zijn [gedaagde] en [B] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 2.270,32.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] op hem alsnog worden afgewezen. [gedaagde] heeft daarnaast een incidentele vordering tegen [eiser] ingesteld op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), waarin hij een verbod vordert tot het nemen van executiemaatregelen tegen hem.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
De grondslag van de vordering van [eiser] is een op onrechtmatige daad gebaseerde bestuurdersaansprakelijkheid. Het verwijt dat [eiser] [gedaagde] en [B] maakt, komt er feitelijk op neer dat zij [eiser] geadviseerd hebben om de overeenkomsten met het Assurantiebedrijf aan te gaan terwijl zij wisten dat het Assurantiebedrijf deze overeenkomsten niet na zou (kunnen) komen en zij de indruk hebben gewekt dat de gelden van [eiser] ondergebracht zouden worden bij de RegioBank terwijl dit niet het geval was. Daarnaast stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] en [B] tekort zijn geschoten in de advisering van [eiser] en dat zij niet hebben voldaan aan hun zorgplicht jegens [eiser] .
4.3.
Deze verwijten betreffen verwijten die in eerste instantie aan het Assurantiebedrijf moeten worden gemaakt. Het Assurantiebedrijf is immers de contractspartij van [eiser] . Gelet op het feit dat het Assurantiebedrijf als gevolg van haar faillissement geen verhaal biedt, spreekt [eiser] nu [gedaagde] en [B] aan op hun aansprakelijkheid als bestuurder van het Assurantiebedrijf.
4.4.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (vgl. Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627). Een voldoende ernstig verwijt zal de bestuurder in het algemeen treffen wanneer een bestuurder een verplichting aangaat namens de vennootschap terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade (vgl. Hoge Raad 6 oktober 1989, NJ 1990, 286; Beklamel).
4.5.
[eiser] stelt dat [gedaagde] en [B] als bestuurders van het Assurantiebedrijf op 22 september 2011 bij het aangaan van de overeenkomst met [eiser] wisten of redelijkerwijs moesten begrijpen dat het Assurantiebedrijf de verplichtingen uit deze overeenkomsten niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade. [gedaagde] betwist dit. Volgens [gedaagde] was op 22 september 2011 nog niet duidelijk dat het Assurantiebedrijf haar portefeuille aan Risk zou verkopen. Er was op dat moment wel de intentie om de assurantieportefeuille te verkopen en hierover werden gesprekken gevoerd met verschillende partijen, aldus [gedaagde] . [gedaagde] stelt dat als Risk haar verplichtingen uit de overeenkomst correct was nagekomen, het Assurantiebedrijf aan de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst met [eiser] had kunnen voldoen.
4.6.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] en het feit dat het Assurantiebedrijf tot medio 2013 ook haar verplichtingen uit de overeenkomst met [eiser] is nagekomen, had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen op basis van welke feiten en omstandigheden hij concludeert dat [gedaagde] en [B] al in september 2011 wisten dat het Assurantiebedrijf de verplichtingen uit de overeenkomst met [eiser] niet zou kunnen nakomen. Dit heeft zij nagelaten en aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
4.7.
Gelet op hetgeen onder 4.4 is overwogen, is het vervolgens de vraag of [gedaagde] gelet op de overige omstandigheden een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de benadeling van [eiser] . Hiervoor zal de rechtbank eerst beoordelen of de bestuurders van het Assurantiebedrijf een ernstig verwijt kan worden gemaakt om vervolgens te bezien of dit verwijt ook voor [gedaagde] persoonlijk geldt.
4.8.
Voor de beoordeling van de vraag of de bestuurders een ernstig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het aangaan van de overeenkomst met [eiser] , acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. [eiser] dacht dat hij een deposito-overeenkomst met het Assurantiebedrijf aan was gegaan, waarbij zijn geld op een deposito-rekening bij SNS Regiobank zou worden ondergebracht. De overeenkomsten die [eiser] met het Assurantiebedrijf heeft gesloten lijken echter meer op leningsovereenkomsten en zo zijn ze door het Assurantiebedrijf ook opgevat. Dit betekent dat [eiser] bij het aangaan van de overeenkomsten onvoldoende of onjuist door het Assurantiebedrijf is geïnformeerd. Dit terwijl informatievoorziening juist in deze verhoudingen, waarbij het Assurantiebedrijf een lening verkrijgt van een klant die zij ook adviseert, essentieel is. Gelet op het feit dat financieel advies onderdeel uitmaakte van de activiteiten van het Assurantiebedrijf, lag er een extra verantwoordelijkheid bij de bestuurders van het Assurantiebedrijf om na te gaan of [eiser] deze lening en de voorwaarden begreep en om hem bij het aangaan van de overeenkomsten volledig te informeren, bijvoorbeeld over de financiële positie van het Assurantiebedrijf en de risico’s die [eiser] liep door het verstrekken van de lening en het ontbreken van zekerheden voor de terugbetaling van de lening. Daarnaast hadden de bestuurders van het Assurantiebedrijf [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst met Risk hierover moeten informeren, gelet op de gevolgen die deze overeenkomst had voor het Assurantiebedrijf en daarmee voor de positie van [eiser] als leninggever. Er is niet gesteld, noch gebleken dat de bestuurders aan deze informatieverplichtingen hebben voldaan. Zij hebben daarmee hun zorgplicht jegens [eiser] geschonden en hen kan dan ook een ernstig verwijt worden gemaakt van de benadeling van [eiser] .
4.9.
Het is vervolgens de vraag of [gedaagde] ook persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Uit de stellingen van partijen volgt dat [gedaagde] [eiser] niet persoonlijk heeft geadviseerd. De advisering en al het contact met [eiser] vond immers plaats door [B] . De rechtbank overweegt dat ondanks dat [gedaagde] niet direct betrokken was bij de advisering van [eiser] , hij als bestuurder toch een verantwoordelijkheid richting [eiser] had. Dit geldt te meer omdat het Assurantiebedrijf bij het aangaan van de leningsovereenkomst met [eiser] financieel in een moeilijke situatie verkeerde waarbij [gedaagde] zelfs geld van zijn familie leende, [gedaagde] wist dat [eiser] een klant van het Assurantiebedrijf was en [eiser] als particulier op dat moment de grootste financier van het Assurantiebedrijf zou worden. Voorts acht de rechtbank van belang dat de overeenkomsten van 22 september 2011 een voortzetting waren van de eerste overeenkomst, dit volgt uit de titel en de bepalingen van de betreffende overeenkomsten, en de eerste overeenkomst duidelijk spreekt over deposito en is getekend door het Assurantiebedrijf als intermediair van SNS Regiobank. De overeenkomsten van 22 september 2011 spreken nergens van een lening, en onder 7 zelfs van deposito. De tekst van de overeenkomsten van 22 september 2011 samen met de situatie van de vennootschap had een zorgvuldig bestuurder moeten nopen tot het stellen van kritische vragen aan de mede-bestuurder. Door niets te doen en zonder meer de overeenkomst te tekenen en het geld in ontvangst te nemen, heeft [gedaagde] zijn zorgplicht jegens [eiser] geschonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van het nadeel dat [eiser] dientengevolge heeft geleden. De rechtbank acht [gedaagde] dan ook aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg hiervan heeft geleden.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiser] die zien op de verklaring voor recht dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor de ten gevolge zijn onrechtmatig handelen door [eiser] geleden en te lijden schade en de hoofdelijke veroordeling tot betaling van een bedrag van € 217.812,80 terecht zijn toegewezen. Tegen de andere door [eiser] ingestelde vorderingen heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd.
4.11.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden bekrachtigd.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.000,00 (1,0 punt x tarief € 2.000,00) aan salaris advocaat.
Incidentele vordering ex artikel 223 Rv
4.13.
Gelet op het feit dat de rechtbank in dit vonnis in de hoofdzaak eindvonnis wijst, heeft [gedaagde] geen belang bij de door hem ingestelde incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening betreft immers een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. De rechtbank zal de provisionele vordering van [gedaagde] dan ook afwijzen.
4.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 14 oktober 2015 onder zaaknummer / rolnummer 400219 / HA ZA 15-765 gewezen verstekvonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Heijckmann en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑10‑2016