Rb. Amsterdam, 04-02-2016, nr. C/13/591030 / HA RK 15-236
ECLI:NL:RBAMS:2016:490
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
04-02-2016
- Zaaknummer
C/13/591030 / HA RK 15-236
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2016:490, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 04‑02‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2016-0037
Uitspraak 04‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek opheffing testamentair bewind afgewezen. Overgangsrecht; artikel 134 ONBW.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/591030 / HA RK 15-236
Beschikking van 4 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BONNERMAN & PARTNERS B.V., gevestigd te Bussum, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. M.G. Hees te Huizen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INSINGER DE BEAUFORT FAMILY & CHARITY OFFICE B.V.,
2. de naamloze vennootschap BANK INSINGER DE BEAUFORT N.V.,
beiden gevestigd te Amsterdam,
verweersters,
advocaat mr. D.F. Spoormans te Den Haag.
Partijen zullen hierna Bonnerman, Insinger F&C en de Bank worden genoemd. Verweersters zullen gezamenlijk Insinger c.s. worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 3 juni 2015,
- -
de tussenbeschikking van 5 november 2015 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- -
het herziene verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 januari 2016,
- -
het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 13 januari 2016,
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 januari 2016 en de daarin vermelde stukken,
- -
de brieven van mr. Spoormans van 1 februari 2016 respectievelijk van mr. Hees van 4 februari 2016, met daarin hun opmerkingen over de inhoud van het voornoemde proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1.
[naam] is bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 april 1955 onder curatele gesteld. Mr. Maan is benoemd tot curator en de heer Van den Toorn tot toeziend curator.
2.2.
[erflaatster] (hierna: erflaatster), moeder van [naam] , is op [datum] overleden. Erflaatster heeft in haar laatste wilsbeschikking van 6 mei 1976 [naam] (onder bezwaar van enige legaten) tot haar enig erfgenaam benoemd, onder de last om hetgeen zij onvervreemd en onverteerd zal nalaten uit te keren aan een viertal in het testament genoemde goede doelen. [naam] heeft de nalatenschap aanvaard.
2.3.
In voormeld testament is bepaald:
“Ik wens, dat door de zorgen van de in mijn nalatenschap als uitvoerder mijner uiterste wilsbeschikkingen optredende, van hetgeen mijn dochter, Mejuffrouw [naam], voornoemd, daarin toekomende zal worden afgezonderd, vrij van rechten en kosten, een bedrag van VIJFTIGDUIZEND GULDEN, hetwelk niet zal vallen onder het hierna vermelde bewind van de naamloze vennootschap “KAS-ASSOCIATIE N.V.”, gevestigd te Amsterdam, welk kapitaal zolang mijn genoemde dochter leeft, zal staan onder bewind van de Heer Meester PIETER CORNELIS MAAN,
(..)
Onder bezwaar van voormelde legaten, benoem ik tot enige erfgename mijner gehele nalatenschap, mijn dochter, Mejuffrouw [naam], onder de last om hetgeen zij van mijn nalatenschap onvervreemd en onverteerd zal nalaten, uit te keren, elk voor één/vierde gedeelte, aan:
(..)
zulks onder de navolgende voorwaarden:
(..)
b. de bezwaarde zal noch bij uiterste wil, noch bij schenking onder de levenden over het haar gemaakte mogen beschikken,
c. hetgeen mijn dochter uit mijn nalatenschap verkrijgt (met uitzondering van voormeld kapitaal van vijftigduizend gulden, dat onder afzonderlijk bewind is gesteld), zal gedurende haar leven staan onder bewind van de naamloze vennootschap “KAS-ASSOCIATIE N.V.”, gevestigd te Amsterdam, betreffende welk bewind ik het navolgende bepaal:
(..)
2. de bewindvoerster is vrij in de wijze van beheer, belegging en wederbelegging van het onder bewind gestelde vermogen,
(..)
5. de bewindvoerster is met inachtneming van het vorenstaande bevoegd, zonder deswege op welke wijze dan ook aansprakelijk te kunnen worden gesteld, het onder bewind gestelde kapitaal geheel of gedeeltelijk aan te wenden in het belang van mijn dochter en na gehoord hebbende haar curator, waarbij ik als mijn bedoeling te kennen geef, dat mijn dochter na mijn overlijden zo goed mogelijk op dezelfde wijze als ik dat voor haar gedaan heb, kan blijven voortleven.
(..)”
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 1985 is ontslag verleend aan mr. Maan en de heer Van der Toorn als respectievelijk curator en toeziend curator van [naam] . Bij dezelfde beschikking zijn de heer Van de Toorn en mr. Maan benoemd tot respectievelijk curator en toeziend curator.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2014 is de heer Van der Toorn als curator ontslagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat ondercuratelestelling gezien de omstandigheden als een te verstrekkende beperking van de rechten van [naam] is te beschouwen. De rechtbank heeft (ambtshalve) bewind als bedoeld in artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (hierna: meerderjarigenbewind) ingesteld over de goederen die [naam] (zullen) toebehoren, en Bonnerman tot bewindvoerder benoemd. Voorts is bij die beschikking een mentorschap ten behoeve van [naam] ingesteld en een mentor benoemd.
2.6.
Insinger F&C is de rechtsopvolger van de (in het testament vermelde) naamloze vennootschap Kas-Associatie N.V.
3. Het verzoek
3.1.
Het verzoekschrift strekt tot opheffing van het testamentair bewind op de voet van artikel 4:178 lid 2 BW. Bonnerman legt daaraan ten grondslag dat is voldaan aan de in dat artikellid genoemde voorwaarden, aangezien er meer dan vijf jaar is verlopen na het overlijden van erflaatster en aannemelijk is dat de rechthebbende, althans haar bewindvoerder Bonnerman, de onder het testamentair bewind staande goederen zelf op een verantwoorde wijze kan besturen. Volgens Bonnerman is sprake van een onnodige en onwenselijke samenloop van het meerderjarigenbewind en het testamentair bewind, hetgeen niet bijdraagt aan het (vermogensrechtelijke) belang van [naam] . Zij wijst erop dat de werkzaamheden van Insinger F&C enkel bestaan uit het beleggen van het onder het testamentair bewind vallende vermogen, waarvoor zij als testamentair bewindvoerder een vergoeding van circa € 17.000,- per jaar ontvangt, terwijl de Bank daarnaast een vermogensbeheervergoeding ontvangt van circa € 30.000,- per jaar.
3.2.
Insinger F&C voert verweer. Zij voert aan dat artikel 4:178 lid 2 BW gelet op het overgangsrecht niet van toepassing is, zodat het onderhavige testamentair bewind wordt beheerst door het oude erfrecht en tussentijdse opheffing niet mogelijk is. Subsidiair voert zij aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden in genoemd artikellid omdat [naam] zelf niet in staat is de onder bewind staande goederen op verantwoorde wijze te besturen. Insinger F&C concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van Bonnerman in de proceskosten.
4. De beoordeling
4.1.
Vast staat dat het onderhavige testamentair bewind is ingesteld bij testament van6 mei 1976 en van kracht is geworden met het overlijden van erflaatster op 18 mei 1976. Het testamentair bewind is derhalve ingesteld en van kracht geworden onder het vóór 1 januari 2003 geldende erfrecht. Het betreft een testamentair bewind dat uitsluitend is ingesteld in het belang van de rechthebbende.
4.2.
Artikel 4:178 lid 2 BW is per 1 januari 2003 in werking getreden. Deze bepaling wijkt af van het voordien geldende erfrecht. Het overgangsrecht neemt als uitgangspunt dat aan huidig erfrecht onmiddellijke werking toekomt (artikel 68a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek, hierna: ONBW). Op deze hoofdregel bestaan evenwel uitzonderingen. Ingevolge artikel 134 ONBW is op een testamentair bewind dat is ingesteld bij een vóór 1 januari 2003 opgemaakt testament (en dat voor die datum van kracht is geworden) titel 4.5.7 BW van toepassing, behoudens voor zover bepalingen in het testament daarvan afwijken. Daaruit volgt dat titel 4.5.7 BW (waaronder artikel 4:178 lid 2 BW) niet van toepassing is indien het testament zich daartegen verzet. Voor zover het testament niet zwijgt (dat wil zeggen een afwijkende regeling bevat) ligt het voor de hand dit te respecteren (Kamerstukken II 1999/00, 26822, nr. 3, p. 21, MvT).
4.3.
De rechtbank moet derhalve beoordelen of het testament in dit geval een van artikel 4:178 lid 2 BW afwijkende regeling bevat. De rechtbank stelt voorop dat in het testament uitdrukkelijk is bepaald dat [naam] noch bij schenking, noch bij uiterste wil over het haar gemaakte vermogen zal mogen beschikken en dat het gemaakte vermogen gedurende haar leven onder testamentair bewind zal staan van Kas-Associatie N.V., de rechtsvoorganger van Insinger F&C. De rechtbank is van oordeel dat dit een duidelijke bepaling is die geen uitleg behoeft, zulks mede in het licht van de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen en de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt (o.a. de omstandigheid dat [naam] destijds reeds jarenlang onder curatele stond vanwege haar verstandelijke beperking en de omstandigheid dat erflaatster naar het destijds geldende recht geen rekening behoefde te houden met de mogelijkheid van tussentijdse opheffing door de rechter). Het testament beoogt dat het testamentair bewind gedurende het gehele leven van [naam] voortduurt. Het testament laat derhalve geen ruimte om het testamentair bewind tussentijds te beëindigen en wijkt in die zin af van titel 4.5.7. BW, meer specifiek 4:178 lid 2 BW. Dit artikellid mist dan ook toepassing op grond van artikel 134 ONBW, waardoor het testamentair bewind (op dit punt) door het oude erfrecht beheerst blijft en tussentijdse opheffing daarvan niet mogelijk is. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
4.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook als artikel 4:178 lid 2 BW wel van toepassing zou zijn, niet is voldaan aan de voorwaarde dat aannemelijk is dat de rechthebbende de onder het testamentair bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Daaraan doet niet af dat Bonnerman als meerderjarigenbewindvoerder geacht moet worden de goederen namens [naam] op verantwoorde wijze te kunnen besturen. De omstandigheid dat naast het onderhavige testamentair bewind tevens een meerderjarigenbewind loopt (welk laatste bewind in de plaats is gekomen van de - reeds voor het overlijden van erflaatster lopende - ondercuratelestelling van [naam] ) is geen grond voor opheffing van het testamentair bewind, zulks nog afgezien van het feit dat erflaatster blijkens het testament een dergelijke ‘dubbele’ constructie juist heeft gewenst.
4.5.
Het verzoek zal worden afgewezen. Bonnerman zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Insinger c.s. tot op heden begroot op € 904,00 (2 punten van tarief II ad € 452,00).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt Bonnerman in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Insinger c.s. begroot op € 904,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.M. James-Pater en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2016.