Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.8.1:8.8.1 Inleiding
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.8.1
8.8.1 Inleiding
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS502223:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ofschoon voor de praktijk van ondergeschikt belang, zal ik kort aandacht besteden aan de problematiek van de wettelijk verplicht gestelde arbitrage. Voor het overeenkomstenrecht kan ik op grond van art. 6:248 lid 1 BW een parallel trekken met de gewoonte die wij zojuist hebben behandeld. Overeenkomsten hebben volgens art. 6:248 lid 1 BW immers niet alleen de rechtsgevolgen die partijen zijn overeengekomen, doch ook die welke — volgens de aard van de overeenkomst — uit de wet of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
Vraag is of voor partijen op grond van art. 6:248 lid 1 BW wettelijk een verplichting kan bestaan dat zij de uit een bepaalde overeenkomst voortvloeiende geschillen aan arbitrage onderwerpen. Overigens is de vraag ook buiten het overeenkomstenrecht van belang aangezien arbitrage niet alleen betrekking heeft op overeenkomsten.
De vraag kan mijns inziens kort en krachtig ontkennend worden beantwoord. Krachtens de wet verplicht gestelde arbitrage in de zin van art. 1020 e.v. Rv komt in strijd met art. 6 EVRM en art. 17 Grondwet. Indien overigens de wet een bepaalde vorm van arbitrage verplicht stelt, zal de arbitrage aan alle voorwaarden van art. 6 lid 1 EVRM moeten voldoen (zie 3.2.3). Wij hebben dan niet langer met arbitrage als bedoeld in de zin van art. 1020 e.v. Rv van doen.
Verplicht gestelde arbitrage doet zich in Nederland niet of nauwelijks voor. De vraag is aan de orde gekomen bij standaardregelingen (8.8.2) en bij courtannexed arbitration (8.8.3). Ik zal op beide verschijningsvormen kort ingaan.
Zie 10.4.5.1 in fine voor de vraag of uit de redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat partijen de uit een bepaalde overeenkomst voortvloeiende geschillen aan arbitrage moeten onderwerpen, welke vraag eveneens ontkennend moet worden beantwoord.