Hof Den Haag, 21-10-2020, nr. 200.229.295/01, nr. 200.284.627/01
ECLI:NL:GHDHA:2020:2697
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-10-2020
- Zaaknummer
200.229.295/01
200.284.627/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:2697, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑10‑2020; (Hoger beroep, Beschikking)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2019:2694
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1361
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2019:2958
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2018:3357
ECLI:NL:GHDHA:2019:2958, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑11‑2019; (Hoger beroep, Tussenbeschikking)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2020:2697
ECLI:NL:GHDHA:2019:2694, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑09‑2019; (Hoger beroep, Tussenbeschikking)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2020:2697
ECLI:NL:GHDHA:2018:3357, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑12‑2018; (Hoger beroep, Tussenbeschikking)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2020:2697
- Wetingang
art. 255 Burgerlijk Wetboek Boek 1
Uitspraak 21‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Eindbeschikking. Het hof concludeert dat er geen contra-indicaties zijn voor uitbreiding van de zorgregeling en breidt de zorgregeling, in twee stappen, uit. Het hof verwijst partijen wel opnieuw naar het traject Kinderen uit de Knel. Daarnaast stelt het hof de minderjarige, nadat de raad hiertoe in hoger beroep een verzoek heeft gedaan, onder toezicht. Partijen zijn niet in staat om hun strijd over de zorgregeling zelf op te lossen. Als gevolg hiervan wordt de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.229.295/01 en 200.284.627/01 (ondertoezichtstelling)
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2368
zaaknummer rechtbank : C/09/508072
beschikking van de meervoudige kamer van 21 oktober 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.Th.L.Ubaghs te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J.A. Nijssen te Roelofarendsveen.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Op 6 november 2019 heeft het hof in deze zaak een tussenbeschikking gegeven. Hierin is de beschikking van het hof van 25 september 2019 aangevuld, in die zin dat het hof partijen heeft verwezen naar Coöp Holland Rijnland voor deelname aan het traject Kinderen uit de Knel en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsorganisatie (Cardea). Tevens is bepaald dat de uitvoerende hulpverleningsorganisatie het hof voor de pro formadatum van 28 maart 2020 rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding.
1.2
Op 19 februari 2020 is de brief van Cardea van 18 februari 2020 bij het hof ingekomen.
1.3
Bij e-mailbericht van 3 maart 2020 heeft het hof partijen verzocht zich uit te laten over genoemde brief van Cardea.
1.4
Het hof heeft daarop van partijen het volgende ontvangen:
van de zijde van de moeder:
- op 27 maart 2020 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 28 september 2020 een brief van 25 september met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 27 maart 2020 een journaalbericht van diezelfde datum, tevens ontvangen als faxbericht.
- op 1 oktober 2020 een journaalbericht van diezelfde datum met als bijlage een brief van diezelfde datum.
1.5
De verdere mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2020 bij het hof plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] , via een Skype verbinding.
De oudste raadsheer, mr. P.B. Kamminga, was eveneens via een Skype verbinding aanwezig.
1.6
Na de zitting is nog binnengekomen, zoals ter zitting besproken, het rekest van de raad van 9 oktober 2020 behelzende de schriftelijke vastlegging van het ter zitting door de raad gedane verzoek de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
2. Rapport Cardea en reacties van partijen
2.1
Het advies van Cardea van 18 februari 2020 bepleit het loskoppelen van de ondersteuning bij de uitvoering van de omgangsregeling en deelname aan Kinderen uit de Knel. Indien een dergelijke vorm kan worden gevonden, behoort deelname van de ouders aan het programma Kinderen uit de Knel weer tot de mogelijkheden, nu de inhoudelijke indicatie voor dat programma (het doorbreken van destructieve patronen tussen ouders) passend lijkt en beide ouders te kennen hebben gegeven voor deelname open te staan. De startfase heeft langer geduurd dan gepland omdat er nog een procedure aangaande de kinderalimentatie loopt. Voorwaarde om te kunnen deelnemen aan Kinderen uit de Knel is dat er ten tijde van het programma geen juridische procedures voorkomen. Inmiddels is deze procedure niet meer aanhangig. De tweede belemmering voor deelname aan het programma is dat er in de beschikking van het hof van 25 september 2019 een combinatie is gemaakt van deelname aan het programma en verdere uitbouw van de omgangsregeling. Daarbij is in de beschikking opgenomen dat de professionals de uitvoering van het advies van de raad kunnen aanpassen, indien de uitvoering daarvan in strijd komt met de belangen van de minderjarige. Dit is volgens Cardea niet te realiseren. Vanuit Cardea is ouders een voorstel gedaan om te bezien hoe de situatie kon worden opgelost. De moeder heeft als reactie op het voorstel aangegeven het belangrijk te vinden dat er echt iemand meekijkt met de uitbreiding van de zorgregeling, deze in goede banen leidt en hierover rapporteert aan het hof. Vader was het eens met genoemd voorstel.
Samenvattend is het niet gelukt om conform de beschikking van het hof tot een inhoudelijke invulling te komen die aansluit bij de therapeutische mogelijkheden binnen Cardea.
2.2
De moeder verzoekt het hof nu de in de beschikking gemaakte combinatie van enerzijds uitbreiding van de zorgregeling en anderzijds deelname aan het programma Kinderen uit de Knel van elkaar los te koppelen. Dit brengt met zich dat een passende vorm wordt gezocht voor ouderbegeleiding en ondersteuning van de minderjarige bij de uitbreiding van de contacten met de vader, separaat van Kinderen uit de Knel, aldus de moeder. De moeder acht het daarbij van belang dat de professional die de uitvoering van het advies van de raad zal begeleiden, niet alleen de vader en de moeder, maar ook de minderjarige [naam minderjarige] bij de uitbreiding te betrekken. Als de uitvoering enige aanpassing behoeft, dan dienen partijen op geleide van de professional daarin mee te gaan, zulks binnen de grenzen van het advies van de raad. Ook acht de moeder het van belang dat de professional kan rapporteren aan het hof, conform de tussenbeschikking van 6 november 2019. De moeder is bereid om dergelijke begeleiding op te starten met uitbreiding van de contacten tussen de vader en de minderjarige conform het advies van de raad. Deelname aan Kinderen uit de Knel staat op deze manier los van uitbreiding van de zorgregeling.
Ter zitting bij het hof heeft de moeder tegen de achtergrond van de brief van haar zijde van 25 september 2020 en de bijlagen nog verklaard dat het volgens haar op dit moment niet goed gaat met de minderjarige. De minderjarige is vaak onrustig en laat andersoortig gedrag zien als hij een omgangsmoment met de vader heeft gehad. De moeder heeft uitspraken van de minderjarige opgenomen en de opnamen besproken met de huisarts en is door de huisarts doorverwezen naar een orthopedagoog, die een traject voor speltherapie voor de minderjarige heeft opgesteld. Ook heeft de moeder verklaard dat zij graag wenst dat Kinderen uit de Knel wordt opgestart, waarna zal worden bezien of de omgang al dan niet kan worden uitgebreid.
2.3
De vader benadrukt dat hij teleurgesteld is dat het traject Kinderen uit de Knel niet is gestart en er geen vooruitgang is geboekt. De vader is akkoord gegaan met het door Cardea gedane voorstel. Nu het traject niet is gestart, wordt wederom de uitbreiding van het contact tussen de vader en de minderjarige vooruit geschoven. De vader wenst graag samen met de moeder de verantwoordelijkheid voor de minderjarige te nemen, maar hij krijgt hiertoe niet de gelegenheid. Zoals de raad ook heeft aangegeven in hun rapportage, zijn er geen factoren in de opvoedomgeving bij de vader gevonden die maken dat de minderjarige niet veilig zou zijn bij hem, dan wel dat de minderjarige te kort zou worden gedaan in zijn ontwikkeling. De vader zou graag zien dat de oorspronkelijke omgangsregeling en ook de overnachting in het omgangsweekend op zeer korte termijn weer gaat plaatsvinden. De vader ziet voor verdere groei naar een gelijkwaardige zorgregeling het traject bij Kinderen uit de Knel als het geëigende pad, waar hij nog altijd voor open staat. De vader verzoekt het hof in zijn brief van 1 oktober 2020 dan ook om te bepalen dat er uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling zoals in 2017 is bepaald, te weten dat de minderjarige bij de vader zal zijn iedere dinsdag na school tot woensdagochtend 08:30 uur en eens in de twee weken op zaterdag van 10:00 uur tot zondag 17:00 uur, ongeacht het moment van opstarten van het traject Kinderen uit de Knel.
De vader heeft ter zitting nog verklaard dat het lastig is voor hem om daadwerkelijk de ouderrol op zich te nemen in de huidige situatie waarin hij weinig tijd met de minderjarige doorbrengt.
2.4
De raad heeft ter zitting het volgende verklaard. De raad vindt het zorgelijk dat de minderjarige door de moeder wordt gemedicaliseerd. Het zijn volgens de raad de ouders die aan de slag moeten en de minderjarige moet de kans krijgen om gewoon kind te zijn. De moeder geeft aan dat de wisselmomenten en de omgang niet goed gaan en zij wenst niet door spanning en emoties overvallen te worden. De minderjarige reageert hierop, omdat kinderen dit nu eenmaal aanvoelen. Dit is dan ook de reden dat de raad al eerder heeft geadviseerd dat ouders het traject Kinderen uit de Knel dienen te volgen. De raad ziet geen contra-indicaties voor de omgang tussen de minderjarige en de vader. Ook denkt de raad dat een overnachting in het weekend zorgt voor minder wisselmomenten tussen de ouders en meer rust voor de minderjarige. De raad adviseert het hof dat te overwegen. Een eventueel ander omgangsmoment in de week, zoals de vader graag wil, kunnen de ouders tijdens het traject bij Kinderen uit de Knel onderzoeken, aldus de raad. Er zijn genoeg knelpunten tussen de ouders, maar deze zien naar de mening van de raad niet op de omgang tussen de minderjarige en de vader. De speltherapie bij de orthopedagoog, zoals door de moeder ingezet, kan naast het traject van Kinderen uit de Knel en de omgang plaatsvinden.
De raad heeft ter zitting duidelijk verklaard geen nader onderzoek te zullen doen, nu zij bij het eerdere onderzoek partijen Kinderen uit de Knel hebben geadviseerd, maar dit nog niet van de grond is gekomen. In het eerdere advies stond dat als Kinderen uit de Knel niet van de grond zou komen, er dan een melding bij jeugdbeschermingstafel zou plaatsvinden.
Voorts heeft de raad ter zitting mondeling om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar verzocht met Jeugdbescherming west als gecertificeerde instelling. De raad is van mening dat de spanning voor de minderjarige door de ouders steeds groter wordt gemaakt, terwijl de minderjarige juist gebaat is bij rust. De raad vindt het zorgelijk dat de minderjarige door de moeder wordt gemedicaliseerd. De ouders kunnen dit geschil kennelijk niet samen oplossen, terwijl de minderjarige steeds meer signalen vertoont die zorgelijk worden geacht. De ouders voeren nog altijd strijd met elkaar, hetgeen niet in het belang van de minderjarige is. Zij maken geen stappen om met elkaar op een lijn te komen en het is de ouders niet gelukt om in het vrijwillig kader het traject bij Kinderen uit de Knel te starten. Er moet op dit moment in het belang van de minderjarige worden gedacht, waarbij er een coördinatiepunt is. De ouders kunnen door de gecertificeerde instelling worden aangestuurd en de gecertificeerde instelling kan indien nodig ingrijpen en ook de speltherapie coördineren. Nader onderzoek is niet nodig.
3. De verdere motivering van de beslissing
Zorgregeling
3.1
Het hof overweegt het volgende. Zoals in de beschikking van het hof van 25 september 2019 is opgenomen, heeft het hof ten aanzien van de zorgregeling een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Bij het raadsrapport van 18 april 2019 heeft de raad het hof geadviseerd om partijen door te verwijzen naar het traject Kinderen uit de Knel. Zoals blijkt uit het verslag van Cardea van 18 februari 2020 is het partijen niet gelukt om dit traject daadwerkelijk te starten. Partijen hebben nog altijd een ernstig verstoorde verhouding, waardoor zij geen onderlinge afspraken kunnen maken en elkaar wantrouwen. De raad acht het - zoals blijkens het raadsrapport en het standpunt van de raad zoals ingenomen ter zitting - in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige dat het contact tussen hem en de vader op korte termijn verder wordt uitgebreid.
Het hof is van oordeel dat de gehele procedure rondom de zorgregeling, waarbij een raadsonderzoek is verricht, Kinderen uit de Knel nog altijd niet is opgestart en partijen wederom bij het hof terecht zijn gekomen, allerminst in het belang is van een evenwichtige ontwikkeling van de minderjarige. Het hof is nog altijd van oordeel dat partijen zich in het belang van de minderjarige op de kortst mogelijke termijn moeten inzetten om het traject bij Kinderen uit de Knel op te starten, zodat zij kunnen werken aan het doorbreken van de destructieve patronen die hen al jarenlang verdeeld houden en aan het vinden van oplossingen voor steeds terugkerende problemen, waarbij te allen tijde het welzijn van de minderjarige centraal dient te staan. Partijen hebben ter zitting beiden verklaard dat voor hen het belang van de minderjarige voorop staat. Gelet hierop zal het hof partijen opnieuw verwijzen naar Cardea voor het traject Kinderen uit de Knel.
Uit de door de moeder overgelegde stukken ontstaat de indruk dat de minderjarige last heeft van de situatie. De minderjarige is gebaat bij rust en stabiliteit in zijn opvoedomgeving bij zowel de moeder als de vader. Op dit moment ervaart de minderjarige deze rust door alle spanningen tussen de ouders niet, waardoor hij inmiddels - door de zorgelijke signalen die hij volgens de moeder vertoont – op aandrang van de moeder is gestart met speltherapie bij een orthopedagoog.
3.2
Ten aanzien van het door de vader aangepaste verzoek ter zitting over de zorgregeling beslist het hof dat de zorgregeling de komende maanden in twee stappen zal worden uitgebreid. Met de raad is het hof namelijk van oordeel dat er geen contra-indicaties zijn voor uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . Vooreerst zal de minderjarige met ingang vanaf de datum van deze beslissing bij de vader zijn gedurende een weekend per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur, met overnachting. Vervolgens zal de minderjarige met ingang van 1 maart 2021 daarnaast ook wekelijks bij de vader zijn van dinsdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school. Het hof zal aldus beslissen.
Ondertoezichtstelling
3.3
Ingevolge artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
3.4
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling overweegt het hof als volgt. Beide partijen hebben ter zitting de gelegenheid gehad op dit (aanvankelijk mondeling gedane) verzoek te reageren. Ter zitting heeft de vader verklaard hiermee in te stemmen. De moeder heeft ter zitting verklaard niet in te stemmen met een ondertoezichtstelling.
Het hof wijst het mondeling ter zitting gedane verzoek van de raad, dat op 9 oktober 2020 schriftelijk bij het hof is ingediend, tot ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar toe. De gronden voor een ondertoezichtstelling zijn naar het oordeel van het hof zondermeer aanwezig. De wijze waarop de moeder [minderjarige] op dit moment in de strijd betrekt in de vorm van medicalisering van de zorgen over zijn gedrag, kan niet anders dan schadelijk zijn voor [minderjarige] en leidt tot het oordeel dat [minderjarige] op dit moment zodanig opgroeit dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De zorg die voor de minderjarige noodzakelijk is voor het wegnemen van die bedreiging wordt door de ouders niet of onvoldoende geaccepteerd. Zoals hiervoor vermeld is het de ouders niet gelukt om het traject van Kinderen uit de Knel op te starten, waardoor ook de omgang tussen de vader en de minderjarige nog altijd niet is uitgebreid. Het is gezien de ontstane situatie niet te verwachten dat de ouders op korte termijn in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun zoon te dragen. Met de raad is het hof van oordeel dat er een derde, professionele partij, de regie dient te voeren. De gecertificeerde instelling kan de ouders waar nodig aansturen en zich ontfermen over de minderjarige. Ook kan de gecertificeerde instelling indien nodig in het belang van de minderjarige tijdig ingrijpen. Daarnaast kan de gecertificeerde instelling de noodzaak van reeds gestarte speltherapie onderzoeken en deze therapie waar nodig coördineren met Kinderen uit de Knel en de uitbreiding van de zorgregeling. Nu de ouders hun geschil en strijd aangaande de zorgregeling gezamenlijk in het vrijwillig kader (ondanks de eerdere doorverwijzing naar Kinderen uit de Knel en het door Cardea gedane voorstel om dit traject te laten aanvangen) niet kunnen oplossen, acht het hof een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar zondermeer noodzakelijk in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige.
3.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 november 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , vanaf heden bij de vader zal zijn eens in de twee weken een weekend van zaterdagochtend 10:00 uur tot zondagmiddag 17:00 uur, met overnachting;
bepaalt dat de voornoemde minderjarige vanaf 1 maart 2021 voorts bij de vader zal zijn iedere dinsdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school, met overnachting;
verwijst partijen:
[naam moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
telefoonnummer [telefoonnummer] / e-mailadres [e-mailadres] (contactgegevens advocaat van de moeder) ,
en
[naam vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
telefoonnummer [telefoonnummer] / e-mailadres [e-mailadres] (contactgegevens advocaat van de vader) ;
opnieuw naar Coöp JGT Holland Rijnland voor deelname aan het traject Kinderen uit de Knel en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
bepaalt dat Coöp JGT Holland Rijnland binnen drie weken na deze beschikking contact opneemt met partijen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar: [e-mailadres] ;
stelt de voornoemde minderjarige onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west voor de duur van een jaar tot 21 oktober 2021;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking naar Jeugdbescherming west wordt gestuurd;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.A.F. Donders, P.B. Kamminga en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier en is op 21 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 06‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Aanvulling op ECLI:NL:GHDHA:2019:2694. Het hof verwijst partijen door naar het traject Kinderen uit de Knel omdat partijen zich hier niet zelf voor kunnen aanmelden.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.229.295/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2368
zaaknummer rechtbank : C/09/508072
aanvulling beschikking van de meervoudige kamer van 6 november 2019
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.Th.L. Ubaghs te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J.A. Nijssen te Roelofarendsveen.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Op 25 september 2019 heeft het hof in deze zaak een beschikking gegeven. Daarin heeft het hof, alvorens nader te beslissen ter zake van de definitieve zorgregeling, een voorlopige zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat de minderjarige bij de vader verblijft eenmaal in de veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en bepaald dat deze regeling ingaat wanneer partijen drie sessies hebben gevolgd van het hulpverleningstraject Kinderen uit de Knel, dat wil zeggen op de zaterdag na de derde sessie van dit traject. Ten aanzien van de aanmelding bij Kinderen uit de Knel heeft het hof in de beschikking opgenomen dat de griffier van de raadsonderzoeker heeft begrepen dat met partijen is afgesproken dat zij zichzelf bij Kinderen uit de Knel zouden aanmelden en dat het hof ervan uitgaat dat dat is gebeurd.
1.2
Op 3 oktober 2019 is door het kantoor van de advocaat van de moeder contact opgenomen met het hof en aan de griffier meegedeeld - kort gezegd - dat partijen zich niet zelf kunnen aanmelden voor een traject bij Kinderen uit de Knel, omdat het een traject van gespecialiseerde hulp via Jeugdzorg betreft.
1.3
Daarop heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met de advocaat van de vader. De advocaat van de vader heeft de griffier meegedeeld dat de vader eveneens is gebleken dat partijen zich niet zelf kunnen aanmelden voor een traject bij Kinderen uit de Knel.
1.4
De griffier heeft het kantoor van de advocaat van de moeder en de advocaat van de vader meegedeeld dat het hof over de wijze van aanmelding van partijen bij het traject Kinderen uit de Knel een nadere beslissing zal nemen. De advocaten hebben daarmee ingestemd.
1.5
Het hof heeft vervolgens voor het verkrijgen van meer informatie over de juiste wijze van aanmelding bij het traject Kinderen uit de Knel nog contact opgenomen met de aanmeldcoördinator van Cardea.
2. Beoordeling
2.1
Het hof beschouwt voornoemd bericht van 3 oktober 2019 van het kantoor van de advocaat van de moeder als een verzoek tot aanvulling van de beschikking op grond van artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.2
Teneinde aanmelding van partijen bij het traject Kinderen uit de Knel mogelijk te maken zal het hof het dictum van de beschikking van 25 september 2019 aanvullen als hierna in de beslissing aan te geven. Het hof wijst het verzoek tot aanvulling daarmee dus toe.
3. De beslissing
Het hof
vult aan de op 25 september 2019 in deze zaak uitgesproken beschikking, in die zin dat het dictum aanvullend als volgt zal luiden:
verwijst partijen, te weten:
[naam moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
telefoonnummer [telefoonnummer] / e-mailadres [e-mailadres] (contactgegevens advocaat van de moeder),
en
[naam vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
telefoonnummer [telefoonnummer] / e-mailadres [e-mailadres] (contactgegevens advocaat van de vader);
naar Coöp JGT Holland Rijnland voor deelname aan het traject Kinderen uit de Knel en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
bepaalt dat Coöp JGT Holland Rijnland binnen drie weken na deze beschikking contact opneemt met partijen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar: [e-mailadres] ;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie het hof voor de pro formadatum van 28 maart 2020 rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding;
voor het overige blijft de beschikking geheel in stand.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, A.E. Sutorius-Van Hees en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier en is op 6 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 25‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Tweede tussenbeschikking, vervolg op ECLI:NL:GHDHA:2018:3357. Het hof volgt het advies van de raad; deelname aan het traject Kinderen uit de Knel en uitbreiding van de zorgregeling met een overnachting na drie sessies bij Kinderen uit de Knel. Het hof neemt nog geen definitieve beslissing over de zorgregeling.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.229.295/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2368
zaaknummer rechtbank : C/09/508072
beschikking van de meervoudige kamer van 25 september 2019
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.Th.L. Ubaghs te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J.A. Nijssen te Leiden.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep naar zijn tussenbeschikking van 5 december 2018, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.2
Bij die beschikking heeft het hof aan de raad verzocht met spoed een nader onderzoek in te stellen naar de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) in het belang van de minderjarige dient te worden vastgesteld en het hof daarover te adviseren. Verder is de raad verzocht het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek met betrekking tot de minderjarige indien de raad daartoe aanleiding ziet. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling is aangehouden.
1.3
Op 24 april 2019 is het rapport van de raad van 18 april 2019 bij het hof ingekomen.
1.4
Bij e-mailbericht van 13 mei 2019 heeft het hof het raadsrapport aan partijen gezonden en partijen in de gelegenheid gesteld zich over het rapport uit te laten.
1.5
Het hof heeft daarop van partijen het volgende ontvangen:
van de zijde van de vader
op 7 juni 2019 een faxbericht van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht, op 11 juni 2019 ingekomen als gewone brief;
van de zijde van de moeder
op 11 juni 2019 een faxbericht van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht.
1.6
Het hof acht zich op grond van het huidige dossier voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen. Het hof zal de reacties van de moeder en de vader als opgenomen in de hiervoor genoemde ingekomen stukken bij de beoordeling betrekken.
2. Advies van de raad en reacties van partijen
2.1
Het advies van de raad in genoemd raadsrapport komt in de kern neer op doorverwijzing van partijen naar het traject Kinderen uit de Knel, om daarmee toe te werken naar een overnachting van de minderjarige in het weekend bij de vader. De raad onderbouwt dit advies als volgt. Voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling bij kinderen is het belangrijk dat zij contact hebben met degenen van wie zij afstammen. Het is daarom in het belang van de minderjarige dat hij een band opbouwt met beide ouders. De minderjarige heeft regelmatig contact met de vader, maar het is belangrijk dat hij de band die hij met de vader heeft kan verdiepen door meer tijd met de vader door te brengen. Die gelegenheid krijgt hij als hij meerdere dagen achtereen door de vader wordt verzorgd. Verder is het belangrijk dat de minderjarige ervaart veilig te zijn in het contact met beide ouders. De ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders is gelet daarop een zorg, omdat de minderjarige daardoor het gevoel kan krijgen dat hij een deel van zichzelf moet ontkennen. Hij stamt immers voor de helft van de moeder af en voor de helft van de vader. Het is in het belang van de minderjarige dat partijen hun gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen en aan hun verstandhouding gaan werken en als ouders leren communiceren en afstemmen, zodat de minderjarige bij de moeder en de vader niet in twee verschillende werelden hoeft te leven en niet het gevoel krijgt dat hij tussen zijn moeder en zijn vader moet kiezen. Hij moet juist het gevoel krijgen dat hij van de ene ouder bij de andere ouder mag zijn en andersom. De raad heeft in de opvoedomgeving bij de vader geen factoren gevonden die maken dat de minderjarige niet veilig bij de vader zou zijn of die ertoe zouden kunnen leiden dat de minderjarige bij de vader in zijn ontwikkeling wordt geschaad. Vanuit de hulpverlening zijn over de opvoedcapaciteiten van de moeder ook geen zorgen naar voren gekomen. De raad is van mening dat contact inclusief een overnachting bij de vader in het belang van de minderjarige is. Omdat er bij partijen sprake is van onverwerkt leed en onbegrip naar elkaar, onder meer omdat beiden een andere visie hebben op hoe hun relatie is verlopen, is het belangrijk dat de uitbreiding van de opvoedtaken van de vader gefaseerd plaatsvindt en zorgvuldig wordt begeleid. Daarbij moet er aandacht zijn voor de zorgen die de moeder heeft. Het traject Kinderen uit de Knel biedt voldoende expertise om de vader en de moeder te kunnen ondersteunen bij het toewerken naar een overnachting van de minderjarige in het weekend bij de vader. Uit het onderzoek van de raad is niet gebleken dat de bestaande spanningen tussen de ouders een dusdanig negatieve invloed op de minderjarige hebben dat zijn ontwikkeling daardoor wordt geschaad. De raad is zich ervan bewust dat een traject bij Kinderen uit de Knel voor de moeder, de vader en de minderjarige extra spanningen zal geven. De behandelend psycholoog van de moeder heeft de raad bericht dat de moeder het hulpverleningstraject aan zal kunnen. De raad vindt het van belang dat de moeder gedurende het traject het contact met haar psycholoog hervat, zodat zij geholpen kan worden bij het hanteren van eventueel oplopende spanningen. Indien blijkt dat de minderjarige meer ondersteuning nodig heeft, kan voor hem ondersteunende speltherapie of PsychoMotorische Therapie worden ingezet. De raad realiseert zich tevens dat de situatie complex is. Desondanks heeft de raad het vertrouwen dat het traject Kinderen uit de Knel aan de moeder, in combinatie met de ondersteuning van haar psycholoog, de vader en de minderjarige een zodanige voorlichting en begeleiding kan bieden, dat het de ouders zal lukken het traject in het belang van de minderjarige vol te houden. De verwachting van de raad is dat partijen binnen drie sessies van meergenoemd traject tot een goede afstemming over een overnachting eens in de veertien dagen van de minderjarige bij de vader zullen komen. De raad meent dat binnen het traject vervolgens zou kunnen worden toegewerkt naar een verdere uitbreiding met onbelast verblijf van de minderjarige bij de vader op één dag in de week, met uiteindelijk eveneens een doordweekse overnachting. Indien het traject Kinderen uit de Knel niet oplevert wat in het belang van de minderjarige wordt geacht, kan een melding vanuit het traject bij de gemeente (Jeugdbeschermingstafel) worden overwogen. De raad ziet vooralsnog geen redenen voor een ondertoezichtstelling van de minderjarige, omdat ouders beiden meewerken met de hulpverlening en het belang van de minderjarige voor beiden het uitgangspunt is.
Concluderend adviseert de raad het hof om de huidige, door het hof bij beschikking van 7 februari 2018 voorlopig vastgestelde zorgregeling (inhoudende dat de minderjarige bij de vader verblijft eenmaal in de veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en aansluitend (dus zonder overnachting) op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur) te handhaven, met vanaf drie sessies bij het traject Kinderen uit de Knel een uitbreiding naar eenmaal in de veertien dagen een overnachting van de minderjarige bij de vader, zodat de minderjarige dan aldus eenmaal in de veertien dagen bij de vader verblijft van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur. De raad adviseert het hof het verzoek van de vader voor het overige aan te houden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van het traject Kinderen uit de Knel, waarover partijen het hof te zijner tijd zelf kunnen informeren.
2.2
De moeder sluit zich aan bij het advies van de raad om de ouders te verwijzen naar het traject Kinderen uit de Knel. De moeder plaatst wel aan aantal kanttekeningen bij het advies van de raad en de onderbouwing daarvan. Ten aanzien van de overnachtingen van de minderjarige bij de vader voert de moeder aan dat zal moeten blijken of daarmee na drie sessies gestart kan worden. Zij vindt dat het aan de via het traject betrokken professionals moet worden overgelaten om te beoordelen of het verantwoord is om de minderjarige bij de vader te laten overnachten. Die professionals maken immers naast de ouders ook de minderjarige van dichtbij mee, zodat zij het best in staat zijn om dat te beoordelen. De door de raad uiteindelijk beoogde uitbreiding naar een verblijf van de minderjarige bij de vader van één dag in de week met overnachting is geen onderdeel van het daadwerkelijke raadsbesluit. Die beoogde uitbreiding wordt door de raad ook niet nader onderbouwd. Er is door de raad geen onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van de minderjarige bij uitbreiding van de zorgregeling. Signalen over gedragswisselingen van de minderjarige zijn niet uitgediept. De moeder koppelt die gedragswisselingen aan de contactmomenten van de minderjarige met de vader. De raad heeft daarnaast geen onderzoek verricht naar de huidige psychische gesteldheid van de vader en naar de opvoedsituatie bij de vader. Het is dan ook onduidelijk waar de raad het positieve oordeel over de opvoedomgeving bij de vader op baseert. De vraag is of wel voldoende zekerheid is verkregen over het welzijn van de minderjarige bij uitbreiding van de zorgregeling. De moeder verzoekt het hof in afwijking van het advies van de raad een eindbeschikking over de zorgregeling te geven, inhoudende dat onder genoemde begeleiding een tweewekelijkse overnachting in het weekend bij de vader tot stand zal komen, mits daartegen vanuit de begeleiding van het traject Kinderen uit de Knel geen bezwaren naar voren komen. Door een eindbeslissing kan worden bereikt dat voor de moeder een langere periode van stabiliteit en zekerheid aanbreekt, die zij nodig heeft voor het kunnen voltooien van haar behandeling voor onverwerkte trauma’s. Aanhouding van de behandeling kan bovendien negatieve druk leggen op een traject dat toch al precair is. Verwacht mag worden dat partijen gedurende het traject meer aandacht hebben voor verwerking van het verleden en verbetering van hun onderlinge verhoudingen als de zorgregeling niet meer ter discussie staat. Moeder wenst een einde aan het proces.
2.3
Voor de vader staat vast dat het traject Kinderen uit de Knel een zeer zinvol middel is om de verstandhouding tussen partijen enigszins te herstellen. De daarmee geboden kans om te werken aan een stabiele toekomst voor de minderjarige grijpt hij met beide handen aan. Desondanks is hij teleurgesteld in het rapport en het advies van de raad. De grootste teleurstelling voor hem is dat met verwijzing naar het traject Kinderen uit de Knel het herstel van het contact tussen de vader en de minderjarige opnieuw vooruit geschoven wordt. De minderjarige is daarvan de dupe, aldus de vader, omdat het contact dat de minderjarige met hem heeft zeer minimaal is. In het rapport van de raad wordt bevestigd dat er geen contra-indicaties zijn voor een overnachting van de minderjarige bij de vader. Volgens de vader is duidelijk dat aan alle voorwaarden voor herstel van de in de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling is voldaan. Die zorgregeling kan dan ook onafhankelijk van het traject Kinderen uit de Knel weer van kracht worden. Daarnaast wenst de vader dat op zeer korte termijn de minderjarige ook in het weekend dat hij bij de vader is kan blijven overnachten. Voor de verdere groei naar een gelijkwaardige zorgregeling ziet de vader Kinderen uit de Knel als het aangewezen traject. Voor het geval het hof anders mocht beslissen, verzoekt de vader het hof in de te wijzen beschikking expliciet op te nemen dat de minderjarige in ieder geval na drie sessies bij het traject Kinderen uit de Knel in het omgangsweekend eenmaal in de veertien dagen bij de vader zal overnachten.
3. De verdere motivering van de beslissing
3.1
Het hof heeft ten aanzien van de zorgregeling een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Bij het onderzoek door de raad is gebleken dat ook voor de moeder en de vader het belang van de minderjarige voorop staat. Zij verschillen echter van mening en inzicht over welke (opbouw van de) zorgregeling in het belang van de minderjarige is. Uit het rapport en de reacties daarop van partijen leidt het hof af dat de vader het contact met de minderjarige het liefst zo snel mogelijk wil uitbreiden, om recht te doen aan hun onderlinge band. De moeder acht een behoedzamer uitbreiding van het contact tussen de vader en de minderjarige in het belang van de minderjarige, en tevens in het belang van zichzelf, om aan traumaverwerking toe te kunnen komen, wat ook weer in het belang van de minderjarige is. Daarbij komt de ernstig verstoorde verhouding tussen partijen en het wantrouwen jegens elkaar steeds terug. Naar het oordeel van het hof heeft de raad zorgvuldig onderzoek gedaan, door de belanghebbenden ruimschoots in het onderzoek te betrekken, met partijen afspraken te maken over de te benaderen professionele informanten en bij hen recente informatie in te winnen en door informatie in te winnen over het behandeltraject dat de vader bij De Waag heeft afgerond. De raad heeft daarnaast ruimschoots oog getoond voor de zorgen van partijen, alsook met het belang van de moeder bij voortgang van haar eigen behandeltraject. In het advies is met dit alles rekening gehouden. Alles afwegende concludeert de raad dat het in het belang van de minderjarige is dat het contact dat de minderjarige met de vader heeft wordt uitgebreid en komt de raad tot het bovenomschreven advies. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de minderjarige het advies van de raad te volgen. Bij deelname aan het traject Kinderen uit de Knel is het immers de bedoeling dat de ouders werken aan het doorbreken van de destructieve patronen die hen verdeeld houden en aan het vinden van oplossingen voor steeds terugkerende problemen, waarbij het welzijn van de minderjarige steeds centraal staat. Dit kan de ouders helpen inzicht te krijgen in de daadwerkelijke belangen van de minderjarige en het verwezenlijken van een adequate zorgregeling. De verwachting is dat binnen dit traject voldoende expertise aanwezig is om zowel de moeder, de vader, als de minderjarige bij de uitbreiding van de contacten te ondersteunen. Hoewel de wens van de vader om zo snel mogelijk tot uitbreiding van het contact over te gaan begrijpelijk is, acht het hof de door de raad geadviseerde opbouw van het contact in het belang van de minderjarige, zodat het hof het verzoek van de vader tot het doen herleven van de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling afwijst. Het hof gaat er vanuit dat partijen zich naar beste kunnen voor het traject Kinderen uit de Knel zullen inzetten, ook indien de betrokken professionals blijkt dat uitvoering van het advies van de raad - bijvoorbeeld met betrekking tot de geadviseerde overnachting - enige aanpassing behoeft omdat onverkorte uitvoering daarvan in strijd komt met de belangen van de minderjarige. Het belang van de minderjarige is immers ook wat voor partijen voorop staat.
3.2
Het hof zal dan ook in de hiervoor bedoelde zin beslissen. Tot een eindoordeel ten aanzien van de zorgregeling komt het hof nog niet, omdat het hof zich daarvoor op dit moment nog onvoldoende voorgelicht acht. Het hof wenst eerst het verloop van het traject bij Kinderen uit de Knel af te wachten. Het hof wijst het verzoek van de moeder om thans een eindbeschikking te wijzen dan ook af. Het hof zal, eveneens overeenkomstig het advies van de raad, de behandeling van de zaak zes maanden pro forma aanhouden.
3.3
Op verzoek van de voorzitter is door de griffier telefonisch contact opgenomen met de raadsonderzoeker over het verdere verloop van de procedure bij Kinderen uit de Knel. De griffier heeft van de raadsonderzoeker begrepen dat met partijen is afgesproken dat zij zichzelf bij Kinderen uit de Knel zouden aanmelden. Het hof gaat ervan uit dat dat is gebeurd.
4. De beslissing
Het hof, in het principaal en incidenteel hoger beroep:
alvorens nader te beslissen ter zake van de definitieve zorgregeling:
stelt een voorlopige zorgregeling vast die inhoudt dat de minderjarige bij de vader verblijft eenmaal in de veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur ;
bepaalt dat deze regeling ingaat wanneer partijen drie sessies hebben gevolgd van het hulpverleningstraject Kinderen uit de Knel, dat wil zeggen op de zaterdag na de derde sessie van dit traject;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan tot 28 maart 2020 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dienen advocaten van partijen het hof te berichten over de voortgang van het traject Kinderen uit de Knel en over de wijze waarop partijen de procedure wensen voort te zetten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, A.E. Sutorius-Van Hees en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier en is op 25 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 05‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Eerste tussenbeschikking. Het hof acht zich onvoldoende voorgelicht om een definitieve beslissing te nemen over de zorgregeling en verzoekt de raad (met spoed) onderzoek te doen. Gedurende het onderzoek wordt de zorgregeling niet uitgebreid maar wordt de door het hof bepaalde voorlopige zorgregeling gehandhaafd.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.229.295/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2368
zaaknummer rechtbank : C/09/508072
beschikking van de meervoudige kamer van 5 december 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.Th.L. Ubaghs te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J.A. Nijssen te Leiden.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 november 2017 en naar de herstelbeschikking van deze rechtbank van 8 januari 2018, alsmede naar de tussenbeschikking van 19 mei 2016 van deze rechtbank, alle uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De moeder is op 12 december 2017 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 24 november 2017 (hierna: de bestreden beschikking). Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder voormeld zaaknummer 200.229.295/01. In het hoger beroepschrift heeft de moeder tevens een verzoek tot voorlopige voorzieningen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) ingediend. Dat verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.229.295/02. Verder heeft de moeder op 22 januari 2018, bij brief ingekomen op 23 januari 2018, een aanvullend incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.229.295/03. Het hof heeft de beide laatstgenoemde zaken met de zaaknummers 200.229.295/02 en 200.229.295/03 op 1 februari 2018 mondeling behandeld en op 7 februari 2018 is in die zaken een beschikking gegeven. Ten aanzien van de behandeling van de onderhavige (hoofd)zaak met zaaknummer 200.229.295/01 is daarin bepaald dat deze zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.
2.2
De vader heeft op 23 januari 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel, tevens verweerschrift tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, alsmede inhoudende een zelfstandig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.3
Bij het hof zijn, na de mondelinge behandeling op 1 februari 2018 van de zaken met de zaaknummers 200.229.295/02 en 200.229.295/03, nog de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder
op 31 augustus 2018 een faxbericht van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht;
op 9 november 2018 een brief van diezelfde datum, met bijbehorend
journaalbericht, met bijlagen;
op 12 november 2018 een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlagen.
van de zijde van de vader
op 7 september 2018 een faxbericht, met bijbehorend journaalbericht, van diezelfde datum;
op 9 november 2018 per fax een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlagen, op 13 november 2018 ingekomen als brief met bijlagen;
op 11 november 2018 een faxbericht van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht, met bijlagen, op 13 november 2018 ingekomen als brief met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
de vader bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is zonder bericht niet verschenen.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
3. De feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
de moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is op [geboortedatum] 2014 te [gedaagde] geboren [naam minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige);
de vader heeft de minderjarige erkend;
de ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige;
bij genoemde tussenbeschikking van de rechtbank is, voor zover in hoger beroep van belang, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder bepaald en is een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige in ieder geval bij de vader zal zijn:
- wekelijks op de dinsdag van 8:30 uur tot 19:00 uur;
- wekelijks afwisselend de zaterdag of de zondag van 9:30 uur tot 17:30 uur.
De regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Partijen zijn voorts verwezen naar het omgangshuis Cardea Jeugdzorg voor het voeren van oudergesprekken om hun onderlinge communicatie en vertrouwen te verbeteren;
In hoger beroep is verder komen vast te staan:
dit hof heeft in genoemde beschikking van 7 februari 2018 in de zaken met de zaaknummers 200.229.295/02 en 200.229.295/03 bij wijze van voorlopige voorziening totdat op het hoger beroep in de onderhavige zaak is beslist een voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarige vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige bij de vader verblijft eenmaal in de veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en aansluitend op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen - verkort en zakelijk weergegeven - dat het hof van oordeel is dat de omgang tussen de vader en de minderjarige tijdelijk moet worden beperkt zoals door de moeder gevraagd, tot het moment dat de moeder haar vervolgbehandeling voor complexe PTSS heeft afgerond. De moeder had daarvoor naar verwachting toen nog een periode van vijf tot zes maanden nodig. Voorts heeft het hof bepaald dat de advocaat van de moeder het hof uiterlijk op 31 augustus 2018 zou informeren over de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van de moeder.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, met wijziging in zoverre van meergenoemde tussenbeschikking van de rechtbank, bepaald dat de minderjarige vanaf de datum van de bestreden beschikking bij de vader zal zijn:
iedere dinsdag van 8:30 uur tot woensdagochtend naar de kinderopvang;
eens in de twee weken op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en aansluitend op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur.
Het anders of meer verzochte is afgewezen.
Bij de herstelbeschikking van 8 januari 2018 is de bestreden beschikking op verzoek van de vader alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder kan zich met de beslissingen in de bestreden beschikking niet verenigen. In het hoger beroepschrift heeft de moeder het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
dat de minderjarige om de veertien dagen een weekend bij zijn vader verblijft op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur en na de behandeling van de moeder om de veertien dagen op dinsdag van 8.30 uur tot 18.00 uur volgend op de week dat er geen weekendomgang is;
waarbij partijen zich na beëindiging van de herstelbehandeling van moeder wenden tot Cardea Jeugdzorg, die bereid zijn gebleken de vader en de moeder te begeleiden naar uitbreiding van de zorgregeling.
4.3
Bij brief van 9 november 2018, ingekomen op dezelfde datum, heeft de moeder haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt om een weekendregeling waarbij de minderjarige eenmaal in de veertien dagen op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijft. Zodra de behandeling van de moeder is afgerond, en als het goed blijft gaan met de minderjarige, is er wat de moeder betreft in beginsel ruimte om toe te werken naar een overnachting in dat weekend. De moeder verzoekt dat partijen daarvoor worden begeleid door Cardea Jeugdzorg.
4.4
In het verweerschrift heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin een zorgregeling is bepaald van eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur en aansluitend op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur en opnieuw beschikkende een zorgregeling te bepalen van eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en indien wenselijk de dinsdag op woensdag regeling zoals door de rechtbank bepaald te verplaatsen naar donderdag op vrijdag (hof: in verband met wijziging van de dagen waarop de minderjarige op de kinderopvang verblijft), dan wel de beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.5
De moeder voert in hoger beroep het volgende aan. De in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling is niet in het belang van de minderjarige. Dat bleek uit zijn gedrag als hij (ingevolge meergenoemde tussenbeschikking) op dinsdagavond thuis kwam. Dergelijk gedrag liet hij na een dag op de kinderopvang of anderszins niet zien. Dat die dag teveel van de minderjarige vergde is tussen partijen ook niet in geschil. De vader weerlegt de door de moeder bij de minderjarige geconstateerde kindfactoren ook niet. De moeder stelt dat een beperking van de zorgregeling doordeweeks voor meer rust en stabiliteit zorgt voor de minderjarige. Zij stelt verder dat de minderjarige onvoldoende draagkracht heeft om bij de vader te kunnen overnachten. Daarbij speelt zijn jonge leeftijd ook een rol. Inmiddels is de minderjarige vier jaar oud en gaat hij naar school. De moeder stelt dat de minderjarige duidelijk baat heeft bij de door het hof in de beschikking van 7 februari 2018 vastgestelde beperkte zorgregeling. Daardoor is volgens de moeder de overstap naar school goed verlopen.
De verstandhouding tussen partijen is onveranderd instabiel en gespannen en de houding van de vader ten opzichte van de moeder is ongewijzigd negatief. Hij beschrijft haar als een overbelaste verwaarlozende moeder en als een risico voor de minderjarige. Uit de stukken blijkt dat ook de nieuwe partner van de vader vergaande negatieve opvattingen over de moeder heeft, zonder haar persoonlijk te kennen. Dat straalt op de minderjarige af, aldus de moeder. Tussen partijen is nauwelijks communicatie of afstemming mogelijk over het welzijn en de gezondheid van de minderjarige. Kwesties die zich voordoen escaleren direct, ook op de kinderopvang en inmiddels op school. Voor de minderjarige is er bovendien sprake van strikt gescheiden werelden bij beide ouders. Hij loopt daardoor het risico in een loyaliteitsconflict te raken, wat schadelijk is voor zijn ontwikkeling. De moeder stelt dat zij, in tegenstelling tot de vader, de stabiele factor in het leven van de minderjarige is en dat dit door twee onafhankelijke deskundigen wordt bevestigd. De vader werkt niet constructief mee aan het invullen van het gezamenlijk ouderschap door middel van een zorgregeling.
De moeder voert verder aan dat haar op herstel gerichte trauma(vervolg)behandeling alleen door beperking van de zorgregeling effectief kan zijn. Deze trauma’s zijn volgens de moeder veroorzaakt door geweld van de vader naar de moeder tijdens en na hun relatie. De vader is daarvoor strafrechtelijk vervolgd. De strafzaak is voorwaardelijk geseponeerd, met een proeftijd van twee jaren, en de vader heeft een verplichte behandeling bij De Waag ondergaan. Sinds de beschikking van het hof is er weliswaar voortgang in de behandeling geboekt, maar het gewenste herstel is nog niet opgetreden.
De moeder voert ten slotte aan dat aan het belang van de minderjarige het grootste gewicht dient te worden toegekend. Een toekomst met zoveel mogelijk stabiliteit en continuïteit is in zijn belang. Gelet op de rust die de huidige regeling - zonder doordeweeks contact en zonder overnachting - bij zowel de minderjarige als de moeder heeft gebracht, wordt het belang van de minderjarige met bestendiging van de huidige situatie zoveel mogelijk geborgd. Bij een regeling waarbij de minderjarige meer gefragmenteerd bij beide ouders verblijft en waarbij iedere afstemming ontbreekt, komt die rust en stabiliteit in gevaar. De moeder verzoekt het hof opnieuw rechtdoende daarom een zorgregeling vast te stellen zoals die momenteel wordt uitgevoerd. Zodra zij haar behandeling heeft kunnen afronden en het goed blijft gaan met de minderjarige is zij - met begeleiding van Cardea Jeugdzorg - bereid toe te werken naar overnachtingen in het weekend.
4.6
De vader verweert zich als volgt. Hij wenst een gelijkwaardig ouderschap. Gelijkwaardig ouderschap brengt voor hem met zich mee dat de minderjarige in elk geval ook bij hem kan overnachten. De vader is van mening dat dat gelet op de leeftijd van de minderjarige in het belang van de minderjarige moet worden geacht en mogelijk moet zijn. De minderjarige heeft al meermaals aangegeven de vader vaker te willen zien en zoekt telkens naar manieren om regelmatiger contact te hebben. De signalen die de moeder bij de minderjarige heeft waargenomen, vertoont de minderjarige niet bij de vader. De signalen zijn mogelijk uiting van het loyaliteitsconflict waarin de minderjarige verkeert, nu deze pas ontstaan nadat de vader de minderjarige weer bij de moeder heeft gebracht. De vader stelt dat gelet daarop een overnachting bij hem juist minder belastend voor de minderjarige is. Ten aanzien van de adviezen van de zijde van de hulpverlening van de vrouw stelt de vader dat deze niet kunnen worden aangemerkt als een objectief advies op grond waarvan de zorgregeling van de vader kan worden beperkt, omdat er vanuit die hulpverlening geen contact met de vader of de minderjarige is geweest. Alleen de raad kan een dergelijk advies geven. De vader heeft wel degelijk meegewerkt aan het mogelijk maken van de traumabehandeling van de moeder. In deze procedure is duidelijk geworden dat de moeder na succesvolle afronding van haar behandeling zal moeten gaan openstaan voor en mee zal moeten werken aan een uitgebreidere zorgregeling tussen de minderjarige en de vader. De moeder creëert echter een situatie waarin ouderverstoting op de loer ligt. Partijen hebben beiden een andere beleving van wat er tussen hen is gebeurd, maar dat verschil in beleving mag niet ten koste gaan van het belang van de minderjarige. Dat belang is dat hij meer tijd met zijn vader kan doorbrengen. Dat is niet alleen wetenschappelijk bewezen en onderbouwd, maar de minderjarige geeft ook zelf aan daar behoefte aan te hebben. De vader betwist de stelling van de moeder dat iedere ouderlijke samenwerking zou ontbreken. Bij het escaleren van kwesties heeft de moeder ook een rol.
Bij de mondelinge behandeling heeft de vader het hof verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige één keer in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, en waarbij de minderjarige tevens iedere maandag en dinsdag door de vader van school wordt gehaald respectievelijk op dinsdag en woensdag door de vader naar school wordt gebracht. Voor vakanties en dagen waarop de minderjarige niet naar school hoeft stelt de vader voor dat de minderjarige dan van dinsdagochtend 10.00 uur tot woensdagmiddag 17.00 uur bij hem verblijft. De vader stelt dat deze zorgregeling ook de moeder zal ontlasten, omdat zij daardoor meer tijd en rust voor zichzelf heeft, zich beter kan focussen op haar problematiek en tevens op haar werk en de over een half jaar plaatsvindende beoordeling in het kader van de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) en daarbij leidt deze zorgregeling tot een vermindering van de contactmomenten tussen partijen zoals door de moeder gewenst.
5. De motivering van de beslissing
5.1
In geschil is de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarige. Het hof stelt vast dat er, ondanks het in februari 2018 van de zijde van de moeder geboden perspectief, sinds de beschikking van 7 februari 2018 waarin het hof een voorlopige zorgregeling heeft vastgesteld feitelijk niets aan de situatie is veranderd. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt dat er in de behandeling van de moeder weliswaar vooruitgang is geboekt en dat de vooruitzichten (bij gelijkblijvende omstandigheden) positief zijn, maar dat diverse trauma’s nog onvoldoende zijn verwerkt. Dat heeft er volgens de moeder mee te maken dat zij in haar dagelijks leven geconfronteerd blijft worden met triggers gerelateerd aan de vader. Tevens speelt een rol de zorgen die zij over de veiligheid van de minderjarige heeft als de minderjarige bij zijn vader verblijft. Voorts is gebleken dat de behandeling van de moeder tijdelijk is opgeschort vanwege de belasting die de onderhavige zitting voor haar met zich mee brengt, alsmede een aankomende arbeidskeuring met als doel te beoordelen of de moeder weer volledig zal kunnen gaan werken. De horizon voor afronding van haar behandeling wordt daardoor negatief beïnvloed. Volgens de moeder verzet bovendien het belang van de minderjarige zich tegen een uitbreiding van de voorlopige zorgregeling. De vader maakt zich zorgen over het welzijn van de minderjarige bij de moeder. De betrekkingen tussen de ouders blijven zeer slecht en gespannen en communicatie over de verzorging en opvoeding van de minderjarige blijkt vrijwel onmogelijk.
5.2
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om definitief over de zorgregeling te kunnen beslissen. Teneinde te kunnen beoordelen welke zorgregeling het meest in het belang van de minderjarige is en gelet op de zorgen die bij zowel de moeder als de vader bestaan over de minderjarige wanneer hij bij de andere ouder is, acht het hof, zoals ter zitting besproken, het van belang dat de raad met spoed onderzoek verricht naar de vraag welke zorgregeling in het belang van de minderjarige dient te worden vastgesteld. De raad wordt verzocht het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek met betrekking tot de minderjarige indien de raad daartoe aanleiding ziet.
5.3
Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren zal het hof de behandeling van de zaak drie maanden pro forma aanhouden. Het hof zal op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
5.4
Het hof ziet in het bovenstaande aanleiding om de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige op dit moment niet uit te breiden, maar de zorgregeling zoals die in de beschikking van 7 februari 2018 is vastgesteld te handhaven totdat definitief op het onderhavige hoger beroep is beslist. Niet gebleken is dat die zorgregeling niet goed verloopt.
5.5
Aldus komt het hof tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof, in het principaal hoger beroep:
alvorens nader te beslissen ter zake van de zorgregeling:
verzoekt de raad met spoed een onderzoek te verrichten zoals hierboven overwogen in rechtsoverweging 5.2 en daarover te rapporteren en te adviseren;
bepaalt dat totdat op het hoger beroep in de onderhavige zaak is beslist tussen de vader en de minderjarige een zorgregeling geldt zoals vastgesteld in de beschikking van 7 februari 2018, inhoudende dat de minderjarige bij de vader verblijft eenmaal in de veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en aansluitend op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan tot 30 maart 2019 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de raad zich uit te laten over de voortgang van de procedure;
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, A.E. Sutorius-Van Hees en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier en is op 5 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.