ABRvS, 06-11-2013, nr. 201210976/1/A3
ECLI:NL:RVS:2013:1810
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-11-2013
- Zaaknummer
201210976/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1810, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑11‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2012:BY2734
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2014/265 met annotatie van L.M. Koenraad
JB 2013/259 met annotatie van G. Overkleeft-Verburg
Uitspraak 06‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft de korpsbeheerder geweigerd een dwangsom vast te stellen.
201210976/1/A3.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 oktober 2012 in zaak nr. 12/953 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van politieregio Fryslân, thans: de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft de korpsbeheerder geweigerd een dwangsom vast te stellen.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2013, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. E.W. Schild, werkzaam bij de politie, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van een aantal documenten die verband houden met de oplegging van een boete. Bij besluit van 13 december 2011 heeft de korpsbeheerder op dat verzoek beslist.
In het bij de rechtbank bestreden besluit heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat hij de fax van 11 november 2011 waarbij [appellant] hem in gebreke heeft gesteld, nimmer heeft ontvangen. Daarnaast heeft hij tijdig beslist op [appellant] verzoek om informatie. Voorts is voornoemde ingebrekestelling, als hij die had ontvangen, prematuur, omdat hij het verzoek om informatie vanuit de Centrale Verwerkingseenheid van het Openbaar Ministerie (hierna: CVOM) pas op 12 december 2011 heeft ontvangen, aldus de korpsbeheerder. Verder stond de elektronische weg bij de politieregio Fryslân niet open voor het indienen van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), ingebrekestellingen en bezwaarschriften. Dit is [appellant] te kennen gegeven en stond bovendien vermeld op de website van de politieregio Fryslân.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen hij ter zitting van de rechtbank heeft betoogd, te weten dat het faxnummer prominent op de hoofdpagina van de website van de politieregio Fryslân stond vermeld en de korpsbeheerder hem niet zo spoedig mogelijk in kennis heeft gesteld van zijn weigering de ingebrekestelling in behandeling te nemen, zoals hij verplicht is op grond van artikel 2:15, vierde lid, van de Awb. De uitspraak van de rechtbank is daardoor niet voldoende gemotiveerd. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ervoor moet worden gehouden dat hij geen ingebrekestelling heeft gestuurd, nu hij die uitsluitend langs elektronische weg heeft gestuurd die daarvoor niet was opengesteld, zodat hij daarom geen aanspraak kan maken op een dwangsom. Het stond de korpsbeheerder niet vrij aan de elektronisch ingediende ingebrekestelling voorbij te gaan zonder hem daarvan in kennis te stellen, zo betoogt [appellant] onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:15 (Kamerstukken II, 2001/02, 28 483, nr. 3, blz. 32). Pas bij het besluit van 20 januari 2012 heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat de elektronische weg niet was geopend en hij bij wijze van hoge uitzondering zijn verzoek om informatie van 7 oktober 2011, dat eveneens per fax was ingediend, in behandeling heeft genomen. Nu hij op dat verzoek een ontvangstbevestiging heeft ontvangen en dat verzoek op de gebruikelijke wijze is behandeld, heeft de korpsbeheerder in strijd met de rechtszekerheid gehandeld door hem niet eerder mede te delen dat de elektronische weg niet was geopend, aldus [appellant]. Ter ondersteuning van zijn betoog verwijst hij naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 11 september 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BX7754). Voorts had de korpsbeheerder hem een mogelijkheid tot herstel van het verzuim moeten bieden, aldus [appellant] onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 26 september 2012 in zaak nr. 201108509/1/R4, 29 augustus 2012 in zaak nr. 201112596/1/A1 en 29 augustus 2012 in zaak nr. 201102653/1/R1. Ten slotte is het volgens [appellant] onbegrijpelijk dat de korpsbeheerder acht jaar na het invoeren van de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer de elektronische weg niet open heeft gesteld.
2.1. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de gronden die hij ter zitting van de rechtbank heeft aangevoerd. Hij betoogt voorts terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ervoor moet worden gehouden dat hij geen ingebrekestelling heeft gestuurd.
In navolging van de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 201108509/1/R4 wordt overwogen dat de korpsbeheerder [appellant] een hersteltermijn had moeten bieden voor het langs reguliere wijze indienen van de ingebrekestelling. De volgende omstandigheden geven daartoe aanleiding. De korpsbeheerder heeft gereageerd op [appellant] verzoek om informatie dat via hetzelfde faxnummer is ingediend als de ingebrekestelling. Daarbij heeft de korpsbeheerder niet kenbaar gemaakt dat de elektronische weg niet open staat en dat hij bij wijze van uitzondering heeft beslist op het verzoek dat langs die weg is ingediend. Daarnaast heeft de korpsbeheerder in strijd met artikel 2:15, vierde lid, van de Awb [appellant] niet zo spoedig mogelijk ervan in kennis gesteld dat de elektronische weg niet open staat voor het indienen van ingebrekestellingen. Hij heeft dit [appellant] bij ontvangst van de ingebrekestelling niet medegedeeld. Pas bij besluit van 20 januari 2012 heeft de korpsbeheerder hem medegedeeld dat de digitale weg voor het indienen van Wob-verzoeken en bezwaarschriften bij de politieregio niet openstaat en heeft hij hem verzocht zijn verzoeken op grond van de Wob per reguliere post in te dienen. Dat besluit is genomen naar aanleiding van een fax van [appellant] van 28 december 2011, waarbij hij de dwangsom vordert. Voorts was op de website van de politieregio niet duidelijk kenbaar dat het faxnummer niet open stond voor het sturen van een ingebrekestelling, nu dat slechts was vermeld bij het mailformulier op de website en niet bij het faxnummer dat op een andere pagina van de website was vermeld.
Nu de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de korpsbeheerder [appellant] ten onrechte niet een termijn heeft geboden om zijn verzuim te herstellen door zijn ingebrekestelling langs reguliere wijze in te dienen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking.
3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de gronden van het beroep bespreken, voor zover nog van belang.
4. [appellant] betoogt dat de korpsbeheerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij de ingebrekestelling nimmer heeft ontvangen. Uit het rapport van verzending alsmede een factuur van UPC volgt dat hij de ingebrekestelling per fax heeft verstuurd naar het nummer dat was vermeld op de website van de politieregio en dat deze daar ook is ontvangen. Daarnaast stelt de korpsbeheerder zich ten onrechte op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is ontvangen. De ingebrekestelling ziet op een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob dat hij reeds op 7 oktober 2011 bij de korpsbeheerder had ingediend.
4.1. [appellant] betoogt terecht dat de korpsbeheerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij de ingebrekestelling niet heeft ontvangen. Hij heeft een verzendrapport overgelegd waaruit volgt dat hij op 11 november 2011 een faxbericht heeft verstuurd naar het faxnummer van de korpsbeheerder. Op dat rapport is bij "result" vermeld "OK". Verder heeft hij een factuur van UPC overgelegd waaruit volgt dat met dat faxnummer contact is geweest. [appellant] heeft aldus aannemelijk gemaakt dat hij de ingebrekestelling naar de korpsbeheerder heeft verzonden. De korpsbeheerder heeft daarentegen slechts ontkend dat hij de ingebrekestelling heeft ontvangen, zonder dit met nader bewijs te staven. Dit is niet voldoende om aannemelijk te achten dat de korpsbeheerder de ingebrekestelling niet heeft ontvangen.
4.2. [appellant] heeft de korpsbeheerder bij brief van 7 oktober 2011, verzonden op 8 oktober 2011, verzocht om openbaarmaking van een aantal documenten die verband houden met een verkeersboete. Daarbij heeft hij zich expliciet beroepen op de Wob. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen. De termijn voor het beslissen op het verzoek van [appellant] was verstreken op 5 november 2011. Bij fax van 11 november 2011 heeft hij de korpsbeheerder in gebreke gesteld. Geen grond bestaat voor het oordeel dat die prematuur was, gelet op het tijdsverloop tussen het verzoek om openbaarmaking en de ingebrekestelling. Voor zover de korpschef zich in het verweerschrift in hoger beroep op het standpunt heeft gesteld dat op het verzoek om openbaarmaking is beslist met toepassing van de Wet politiegegevens en hij daarom een langere termijn had om te beslissen op [appellant] verzoek, wordt overwogen dat uit het besluit tot openbaarmaking van 13 december 2011 volgt dat in ieder geval voor een deel met toepassing van de Wob is beslist op het verzoek van [appellant] en dat voor dat deel de beslistermijn gold die volgt uit de Wob.
Het betoog slaagt.
5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 maart 2012 van de korpschef alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 4:17 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 20 januari 2012 zal worden herroepen.
De korpsbeheerder heeft geen besluit genomen tot vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. De korpsbeheerder is na de ingebrekestelling van 11 november 2011 ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf 25 november 2011, de dag waarop twee weken zijn verstreken na het ontvangen van de ingebrekestelling. Nu de korpsbeheerder op 13 december 2011 op het verzoek om openbaarmaking heeft beslist, wordt ingevolge artikel 4:17, tweede lid, van de Awb de verschuldigde dwangsom op € 400,00 vastgesteld.
De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 oktober 2012 in zaak nr. 12/953;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Fryslan van 15 maart 2012, kenmerk F12.001978 (F12.002481 + F12.000757);
V. herroept het besluit van 20 januari 2012, kenmerk F12.000757;
VI. stelt de hoogte van de door de korpschef van politie verschuldigde dwangsom vast op € 400,00 (vierhonderd euro);
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 579,60 (zegge: vijfhonderdnegenenzeventig euro en zestig cent), waarvan € 472,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
622.