Hof 's-Hertogenbosch, 16-01-2013, nr. 20-002255-12
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0191
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-01-2013
- Zaaknummer
20-002255-12
- LJN
BZ0191
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0191, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑01‑2013
Uitspraak 16‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Het hof verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging vanwege een zeer ernstige schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Daarbij heeft het hof veel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de advocaat-generaal zelf vanwege de uitzonderlijk grote termijnoverschrijding de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie heeft gevorderd.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002255-12
Uitspraak : 16 januari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 21 juni 2002 in de strafzaak met parketnummer 04-050916-00 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis waarbij zij ter zake van “medeplegen van opzettelijk iemand, krachtens rechterlijke uitspraak van de vrijheid beroofd, bij zijn zelfbevrijding behulpzaam zijn” (feit 1), “opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren” (feit 2) en “poging tot diefstal” (feit 3) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging zal verklaren.
Door de verdediging is eveneens bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging zal verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
zij op of omstreeks 8 januari 2000 te Evertsoord, in elk geval in de gemeente Sevenum, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk [betrokkene], die krachtens rechterlijke uitspraak, te weten een vonnis (parketnummer 16/017546/97) van de Meervoudige strafkamer Arrondissementsrechtbank Utrecht d.d. 21 mei 1999, van haar vrijheid was beroofd en daartoe was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Peel te Evertsoord, heeft bevrijd en/of bij haar zelfbevrijding behulpzaam is geweest door toen daar tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, en/of die [betrokkene], met een kniptang de draadafrastering van die Penitentiaire Inrichting door te knippen en/of (vervolgens) die doorgeknipte draadafrastering uit elkaar te trekken zodat die [betrokkene] door de aldus ontstane opening die Penitentiaire Inrichting kon ontvluchten;
- 2.
zij op of omstreeks 08 januari 2000 te Evertsoord, in elk geval in de gemeente Sevenum, opzettelijk enige handeling, te weten de aanhouding van de uit de Penitentiaire Inrichting Ter Peel ontvluchte [betrokkene], door [verbalisant A], hoofdagent van politie en/of [verbalisant B], hoofdagent van politie, ondernomen ter uitvoering van het bepaalde in artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld door tussen die [betrokkene] en voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) te gaan staan en/of een cordon rond die aan te houden [betrokkene] te vormen en/of door die opsporingsambtena(a)r(en) weg te duwen en/of tegen die opsporingsambtena(a)r(en) te roepen "Ga toch fietsen!" en/of "Politiestaat";
- 3.
zij op of omstreeks 08 januari 2000 te Evertsoord, in elk geval in de gemeente Sevenum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een pistool, geheel of ten dele toebehorende aan [verbalisant A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, met dat oogmerk heeft getracht dat pistool uit de holster van voornoemde [verbalisant A] te trekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk zal verklaren, nu het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn, in zeer ernstige mate is geschonden.
Het hof stelt voorop dat ingevolge bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad als uitgangspunt heeft te gelden dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat in casu sprake is van een zeer ernstige schending van de redelijke termijn, gelet op het navolgende:
- -
de behandeling in eerste aanleg is niet met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn afgerond, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen, zodat reeds toen al sprake was van een schending van de redelijke termijn;
- -
het openbaar ministerie heeft voorts bij de betekening van de verstekmededeling geenszins de vereiste voortvarendheid betracht. Uit het dossier blijkt immers dat het openbaar ministerie in de periode gelegen tussen het wijzen van het verstekvonnis op 21 juni 2002 en de dag waarop de verstekmededeling, volgens mededeling van de raadsman, aan verdachte is uitgereikt, te weten op 12 juni 2012 slechts eenmaal, namelijk op 1 oktober 2009, heeft getracht deze mededeling aan verdachte uit te reiken. Mitsdien is het hof niet gebleken dat door het openbaar ministerie in voornoemde periode ten minste één maal per jaar is getracht de mededeling alsnog te betekenen. Dit klemt temeer nu uit het verdachte betreffende GBA-overzicht van 5 december 2012 is gebleken dat verdachte gedurende een lange periode, te weten vanaf 26 mei 1994 tot op heden, op slechts twee vaste adressen in Nederland heeft gewoond, waarbij verdachte vanaf 2 november 2004 staat ingeschreven op haar huidige woonadres waar zij, blijkens haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, ook steeds woonachtig is geweest;
- -
tot slot is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde en de ingewikkeldheid van de zaak, de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt.
In aanmerking nemend dat er - gelet op het vorenstaande - in casu sprake is van een zeer grove schending van de redelijke termijn en bovenal de advocaat-generaal als dominus litis in de strafvervolging heeft geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn strafvervolging, zal het hof aan het bovenvermelde uitgangspunt voorbijgaan en in dit zeer uitzonderlijk geval het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk verklaren. Ook bij afweging van de betrokken belangen, te weten het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn behoudt bij normhandhaving door berechting enerzijds en anderzijds het belang van de verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, is het hof van oordeel dat een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie een passende reactie vormt. Het hof overweegt daarbij ten overvloede dat met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde het recht tot strafvordering inmiddels door verjaring is vervallen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door:
mr. J.F.M. Pols, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 16 januari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.