Rb. Gelderland, 31-10-2013, nr. AWB 13/2400
ECLI:NL:RBGEL:2013:4195
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
31-10-2013
- Zaaknummer
AWB 13/2400
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2013:4195, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 31‑10‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:7193, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Verordening 1408/71. Tijdens periode van onbetaald verlof is de dienstbetrekking blijven bestaan. Wanneer in deze periode werkzaamheden worden verricht in loondienst in een andere lidstaat, is sprake van het plegen uit te oefenen van werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten. Daarvoor is niet vereist dat de werkzaamheden gelijktijdig plaatsvinden. Eiseres is op grond van artikel 14, tweede lid aanhef, onderdeel b, enkel i van de Verordening premieplichtig haar woonland Nederland.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 13/2400
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 31 oktober 2013
inzake
[X] , wonende te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000].H.96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.022. Tevens is bij beschikking € 90 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 mei 2013, ontvangen door de rechtbank op 2 mei 2013, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2013 te Arnhem. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A].
2. Feiten
2.1
In 2009 is eiseres woonachtig te [Z] en werkt zij in loondienst bij [B] BV te [Z] ([B]).
2.2
Vanaf 1 december 2008 tot en met 28 februari 2009 verbleef eiseres in [Q] te Oostenrijk en was zij aldaar in loondienst werkzaam als skilerares bij [C]. Voor deze periode is eiseres met [B] overeengekomen dat zij onbetaald verlof opneemt.
2.3
Bij brief van 12 november 2008 schrijft [B] daarover het volgende aan eiseres:
(…)”We hebben met elkaar de volgende afspraken gemaakt over je aanwezigheid bij – en inzet ten behoeve van [B]:
- -
Je neemt onbetaald verlof tussen 1 december 2008 en 28 februari 2009.
- -
Je draagt zorg voor een goede overdracht van werkzaamheden.
- -
Je controleert periodiek je zakelijke e-mail voor het geval collega’s enige hulp nodig hebben.
- -
Je arbeidscontract blijft gehandhaafd, dus je keert 1 maart 2009 terug in je reguliere functie.
- -
Over het onbetaalde verlof bouw je geen vakantiegeld of vakantiedagen op.
- -
De gebruikelijke verzuimregeling mbt. vakanties is niet van toepassing op dit onbetaald verlof.”(…)
2.4
Eiseres heeft haar aangifte IB/PVV 2009 bij verweerder ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.022. Eiseres heeft in haar aangifte voor de periode 1 januari 2009 tot en met 28 februari 2009 vrijstelling gevraagd voor de heffing van premie volksverzekeringen in verband met haar werkzaamheden in deze periode in Oostenrijk.
2.5
Met dagtekening 31 oktober 2012 heeft verweerder de definitieve aanslag IB/PVV 2009 vastgesteld. Verweerder heeft de door eiseres gevraagde vrijstelling niet verleend en heeft bij de vaststelling van het premie-inkomen geen rekening gehouden met de inkomsten van eiseres uit Oostenrijk. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
3. Geschil
In geschil is of eiseres voor de maanden januari en februari 2009 is vrijgesteld van de premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 6 van de Algemene ouderdomswet (AOW) is onder meer verzekerd degene die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AOW wordt onder ingezetene verstaan degene die in Nederland woont. De andere volksverzekeringswetten bevatten dienovereenkomstige bepalingen.
4.2
Ingevolge artikel 6 van de Wet financiering sociale verzekeringen is de verzekerde in de zin van de volksverzekeringen premieplichtig.
4.3
In afwijking van artikel 6 van de AOW wordt op grond van artikel 6a van de AOW als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Niet als verzekerde wordt aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
4.4
Artikel 2 van de Verordening EEG nr. 1408/71 (de Verordening) regelt de personele werkingssfeer van de Verordening.
4.5
In artikel 13, eerste lid, van de Verordening wordt bepaald, dat onder voorbehoud van artikel 14 quater i en 14 septies, degenen op wie de verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele Lid-staat zijn onderworpen.
4.6
Artikel 13, tweede lid, aanhef, van de Verordening bepaalt:
“Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
onderdeel a
is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;
4.7
Artikel 14, tweede lid, aanhef, van de Verordening bepaalt:
“Op degene die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:
onderdeel b enkel i
de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij wonen, indien zij een deel van hun werkzaamheden op dit grondgebied uitoefenen of indien zij verbonden zijn aan meer dan één onderneming of meer dan één werkgever die hun zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende Lid-Staten hebben:”.
Beoordeling
4.8
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres valt onder de werking van de Verordening. Eiseres stelt dat zij niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen in Nederland voor de maanden januari en februari 2009 en dat blijkens artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening de verzekeringsplicht gedurende de maanden januari en februari 2009 aan de werkstaat Oostenrijk moet worden toegewezen. Eiseres heeft daarbij aangevoerd dat zij in januari en februari 2009 enkel werkzaamheden in loondienst in Oostenrijk heeft uitgeoefend en dat het onmogelijk was om gedurende deze periode gelijktijdig werkzaamheden in Nederland uit te oefenen. Artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b enkel i van de Verordening is daarom niet van toepassing omdat in die periode geen sprake is van het “plegen uit te oefenen van werkzaamheden in loondienst”. Met haar werkgever in Nederland is zij overeengekomen dat zij gedurende deze periode onbetaald verlof genoot, zodat voor deze periode geen dienstbetrekking en verzekeringsplicht in Nederland meer kan worden aangenomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres daaraan toegevoegd dat moet worden aangesloten bij de fiscale uitleg van het begrip dienstbetrekking. Nu de verplichtingen tot het verrichten van arbeid en tot het betalen van loon in de maanden januari en februari 2009 geheel ontbreken, kan voor die periode geen sprake zijn van een dienstbetrekking.
4.9
Verweerder beroept zich op artikel 14, tweede lid aanhef, onderdeel b, enkel i, van de Verordening. Eiseres verricht in 2009, volgens verweerder, in meerdere lidstaten (Nederland en Oostenrijk) werkzaamheden in loondienst, zodat op grond van voornoemd artikel de heffing van premie volksverzekeringen uitsluitend aan de woonstaat Nederland is toegewezen.
4.10
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat eiseres in 2009 dient te worden aangemerkt als iemand die haar werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen op het grondgebied van twee of meer lidstaten (Nederland en Oostenrijk). Daarvoor is niet vereist dat deze werkzaamheden gelijktijdig plaatsvinden. Dat betekent dat eiseres ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Verordening slechts onderworpen is aan de wetgeving van één lidstaat. Alsdan is op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onderdeel b, letter i, van de Verordening de sociale wetgeving van Nederland, zijnde het woonland, op eiseres van toepassing.
4.11
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiseres stelt, de dienstbetrekking tussen eiseres en [B] in de maanden januari en februari 2009 is blijven voortbestaan en dat eiseres in die periode in loondienst is gebleven bij [B]. Weliswaar is sprake van een onderbreking van haar werkzaamheden bij [B] wegens onbetaald verlof en zijn daarbij enkele verplichtingen die voortvloeien uit de dienstbetrekking, zoals het verrichten van arbeid en het betalen van loon, tijdelijk opgeschort maar de dienstbetrekking tussen eiseres en [B] is in die periode wel in stand gebleven en niet beëindigd.
4.12
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.10 en 4.11 is overwogen, valt eiseres ook voor de maanden januari en februari 2009 onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. Alsdan is ter zitting komen vast te staan dat de hoogte van de aanslag IB/PVV 2009 niet in geschil is. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Heffingsrente
4.13
Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 31 oktober 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.