Einde inhoudsopgave
RvdW 2011/840
Enquêterecht. Rechtsgevolg intrekking verzoek door één van beide verzoekers; kapitaaleis van art. 2:346 sub b BW.
HR 08-07-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0505
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
8 juli 2011
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, E.J. Numann, J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.E. Drion
- Zaaknummer
10/02015
- Conclusie
A-G Timmerman
- LJN
BQ0505
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BQ0505, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑07‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0505, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑04‑2011
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑05‑2010
- Wetingang
BW art. 2:346; Rv art. 384
Essentie
Enquêterecht. Rechtsgevolg intrekking verzoek door één van beide verzoekers; kapitaaleis van art. 2:346 sub b BW.
De intrekking door de ene verzoeker van het enquêteverzoek maakte, anders dan de ondernemingskamer besliste, geen einde aan de aanhangigheid van de zaak, ook niet voor zover het de andere verzoeker betrof, maar had de ondernemingskamer ertoe moeten brengen de eerstbedoelde verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in diens verzoek.
De wettelijke kapitaaleis van art. 2:346 sub b BW vindt zijn rechtvaardiging in de omstandigheid dat het instellen van een enquête om diverse redenen bezwarend is voor de desbetreffende ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.